l De Zomer in het lage land: Zon over Polder, Duinen, Hei en Bosch zondoorstoofde velden zonverlichte dagen zonovergoten harten r Langs zomervelden Geen grooter genot op een warmen zomer dag dan een verkwikkend bad. HET is weer volop zomer. Dat wil zeg gen: warmte letterlijk en figuur lijk in de harten van velen. Want ook in dezen tijd staat ons hart weer wijd open voor het onbekende, ma ken wij zij het op bescheidener wijze dan in vorige jaren plannen om er op uit te trekken, het wonder van de natuur in velerlei vorm te beleven, ergens an ders te zijn, voor een of twee weken de zor gen van het dagelijksche leven van ons af te zetten, om ten slotte als een herboren mensch, met een frisschen kijk op het le ven, met een frisschen geest bovenal, huis toe te keeren. Talloos zijn de facetten van het zomer- juweel. Tot die ontdekking moet een ieder komen, die met volle overgave op ontdek king wil gaan in de natuur. Men kan er nog menig avontuur beleven. Op duizend onverwachte oogenblikken zulllen kleine en groote wonderen zich aan uw oogen vol trekken, en keer op keer zult ge zeggen: ik wist niet dat een eenvoudige polder sloot, een effen groen weideveld, een stuk hei of een polletje fluweelig groen mos onder een boom in het bosch zooveel schoons te bieden had, dat daarin eigen wereldje op zichzelf zoo'n bont vertier en bedrijvigheid heerschte. Alles is nu opengebloeid. De belofte, die de lente ons had gedaan, met pril groen en bloesems, is in vervulling gegaan; heel de natuur is 'n voldragen weelde van vrucht baarheid. Alles om ons heen is in een feest gewaad gestoken; de rijzige stammen der boomen torsen een enorme, dichtbezette bladerkroon, de heide geurt met haar paars-violette bloemen, in de lucht weer klinkt het gekwinkeleer van vogels, op het land huppelt het jonge leven uitgelaten rond, ja zelfs de mensohen zijn vroolijker en opgeruimder gestemd, de toiletten fleu riger en losser. Voor den boer en den landbouwer zijn nu de dagen van hard werken aangebro ken, ook wanneer zwaar de drukkende warmte over het wijde land ligt, gaat zijn werk door, omdat de oogst immers binnen moet zijn voor de eerste zware regenbuien vallen; dat is echter de zomer op zijn felst; meestal zorgt de nabijheid van de zee wel voor een weldadig koeltje. En in die gema tigde warme atmosfeer trekken tiendui zenden er dagelijks op uit, te voet en per fiets; dan ziet men de trek van de stad naar het land en des avonds komen zij terug in lange rijen met rood verbrande gezich ten. Per fiets er op uit; dat is de juiste manier om de verborgen schoonheid van het eigen fand te le eren zien. Langs zomervelden wil ik zwerven, Waar hemelreine liederen zingen, Die tot den grond des harten dringen, Langs zomervelden, waar het koren Goudglanzig deint in wijde golven Vol kollen, in die zee verloren, Roodlachend nu, dan weer bedolven. Langs zomervelden wil ik zwerven, Oneindig breed als Oceanen, Waar nooit de blauwe sferen tanen, Geen woud begrenst de verre kimmen, Waar, boven 't wereldsch kleine en booze De ziel, in 't warme licht aan 't klimmen, Gansch wegsmelt in het eindelooze. Langs zomervelden wil ik zwerven, Waar uit den hoogen, 't heimvol duister, Doorzilverd van den starrenluister, Neerzinkt als dauw vocht zoet en lavend; Waar starren liefdevonken wekken, En, in den weeldevollen avond, Onze armen ten hemel strekken. Prosper van Langendonck. Wat er te ontdekken valt. Het is ondoenlijk in het kader van dit korte artikel allerlei goede raad uit te deelen en te vertellen, wat men in zijn zomervacantie alles kan gaan zien in de natuur. Wie er grondig over ingelicht wil worden voor hij op stap gaat, raden wij ten zeerste de lezing aan van het boek „Zo- mer" (uitgavei Sclieltema en Holkema, Amsterdam), waarin schrijvers als Wig man, Strijbos en de Stoppelaar op onna- DE VRUCHTEN VAN DEN ZOMER HET VOEDSEL VOOR DEN WINTER. Wiegend en deinend ko men de hoog opgetaste wagens met hooi de schuur binnenrijden. Onder: Het kostelijke koren staat aan schoven gebundeld. Hier ligt het begin van uw wittebrood van morgen! volgbare wijze minutieus nagaan wat er al zoo te zien is in de zomersche lage lan den. Ziehier bijvoorbeeld een kleine be schrijving van de zomersche wei: „Pluk nu voor uw knoopsgat die mooie, grillige, lila-purperen orchidee en ga mee naar den slootkant; straks komen we hier wel eens terug, als de boer het land ge maaid heeft. Zie nog even naar dien maai er. Stap voor stap gaan de paarden met knikkende koppen en krakende tuigen, met lijven nat van zweet. Wit beschuimd zijn de borsten. De lucht wuift trillend boven het land, Hoog onder 't blauw van den he mel hangt een leeuwerik te zingen. Ge wis heeft hij het nestje met het tweede legsel tusschen de weelde van de bloeiende grassen. Mogen paardepoot en machine het sparen en geen wezeling het vinden! Troepjes spreeuwen komen aangevlogen om zich te verzadigen aan den overvloedi- gen buit van blootgekomen wriemelend le ven, dat opfladdert en opdanst achter de machine. De dorpsooievaar zeilt er tus schen neer, beent al knikkend, over de zwaden voor 'n maaltje kikkerfrikadel. Een heirleger van torretjes, kevertjes, vlinder tjes, mugjes, veelpootig, gestreept, geringd kriebelt en kringelt op uit de vallende hal men, elk een brokje leven met eigen tooi en aard. Sissend en tikkend bliksemt het stalen mes heen en weer. In breed gelid vallen de halmen. Geel poeiert het stuif meel de pooten der paarden. Vogels vliegen op. Een nest hazen rent in dollen loop weg. Dit is wel de tweede of derde worp. Het hazengeslacht zorgt goed voor de in standhouding der soort. Zeker wel een keer of vier per jaar brengt de hazenmoeder jongen ter wereld. Daar is een jagersgezeg de, dat luidtt „In t voorjaar met vier oogen in 't veld, in 't najaar met hun zestienen terug". Maar niet al die kleine, grijze, kortoorige rennertjes der greiden brengen het tot „halfwas," „drieling", of volwassen knager. Lampe heeft vele belagers, die door een Duitsoh versje zijn saamgevat. Mensohen, honden, wolven, lossen, Katten, marters, wezels, vossen, Arend, ooruil, havik, wouwen, Elke kraai, die wij aanschouwen, Ekster, raaf niet te vergeten, Ieder, ieder wil hem eten. Vlinders dwarrelen over. Kriebelmugjes wolken omhoog. Bundel na bundel gras valt. Fel brandt de zon, fel steken de brem- sen, waarboven de lucht trillend golft. In iedere bloem leeft wat, langs elke halm kruipt wat, een stipje leven dat zoekt naar voedsel en minne. Lieve Heersbeestjes houden vrijage in een boterbloem, glan zende kevertjes vinden elkaar onder 't zilverschoon, bruine en blauwe libellen hangen aan de zuringstelen, het bromt en zoemt en danst alom als een afscheids groet aan de kostelijke weelde van het bloeiende maailand." Ja, overal is wat te ontdekken. Neem bijvoorbeeld de dauwbedruppelde grassen, die er zoo onooglijk uitzien met hun bloemp jes, maar neem de moeite eens er een loupe boven te houden en ge doet de een ontdek king na de andere Dan hebt ge eerbied voor moeder natuur, die dit alles zoo kunstig heeft gewrocht, dan beseft ge dat ook in het nietig kleine de schoonheid opper machtig aanwezig kan zijn. Met boven staand citaat gaven wij tevens een van het vele, dat in het polderlandschap te zien is waar ge wellicht dagelijks doorgefietst zjjt, maar waarvan ge de geheimen nim mer hebt doorgrond, maar evenzoo is het gesteld met elk willekeurig ander land schap, met de venen, met de duinen, met de bossohen en de heidevelden. Een tocht door deze streken in den zo mer is als een reeks van openbaringen. Ga eens door een dicht woud van dennen of sparren waar het licht van de zon nauwe lijks tot op den bodem doordringt en waar een mysterieuze sfeer hangt, waar de grond van gevallen, half verveend loof zoo zacht en week is, datmen er nauwelijks zijn eigen voetstappen hoort, en wanneer men dan onverwacht aan den rand van Na hard zwoegen op het hooiland smaakt een koele dronk. zoo'n bosch komt, welk een schitterend vet gezicht ligt er dan dikwijls niet voor U? Rijk aan diepe, brandende kleuren is da zomer ongetwijfeld. Naast het diepe paars van een geurend heideveld, heeft men de prachtige tinten der lupinen, het goudgeel der korenvelden, waarvan de randen ge markeerd zijn door het rood van klaprozen en het diepe blauw van korenbloemen. En zijn de boekweitvelden niet ware juweelen in h£t landschap? Helaas ziet men ze niet zooveel meer als in den tijd van Bernard ter Haar, die er van dichtte: Vangt uw oor dat zoet gemommel Bij de zilv'ren boekweitzee? Ieder bijtje, ied're hommel Draagt zijn vracht van honing mee Deze velden zijn jammer genoeg ge doemd geheel te verdwijnen al kan men ze op de Veluwe hier en daar nog wel vin den want de boekweit is al te gevoe lig voor nachtvorsten, terwijl de oogst zeep wisselvallig uitkomt. Dergerlijke panorama's, tintelend van leven, zijn dikwijls van een zoo overwel digende, grootsche schoonheid, dat men het beeld zou willen vasthouden, maar he laas, zelfs de penseel van Van Gogh en an dere begenadigde kunstenaars zou nimmer in staat zijn dat warme trillende van een zomerlandschap vast te leggen. Met de ca mera kan men hier evenwel wonderen be reiken, hetgeen overduidelijk blijkt uit het boek „Hei en Bosch", dat door Con ti a c t te Amsterdam enkele jaren geleden in het licht werd gegeven en waarin men een schat van dergelijke foto's gereprodu ceerd kan vinden. Op deze practisch vol' maakte foto's is het schemerachtige waas dat tusschen dennen kan hangen, het brar dende van een feilen hemel, het liefelijke van een droomend boerderijtje, van eer muilen zandweg, is de pracht van vele ir het wild levende bloemen vastgelegd. Zi bekijkende zal men herinnerd worden aai de superieure genoegens van een zomerva cantie buiten, zal men sterker den drang voelen er weer op uit te trekken. YlfetUff waakt het eeuwenoude zadeldaktorentje over de wijde, zondoor blaakte

Historische kranten - Archief Eemland

Soester Courant | 1940 | | pagina 4