Wanneer het goudgele
onder de scherpe sikkel
5 van den maaier
koren valt
De moderne „terugkeer tot de naiuur,f
van den stedeling
WELVARENDE BOERENSTAND - GEZOND VOLK
AKKERLEVEN
«ÉL ij
Afwisseling
van hoofd- en
handwerk een
weldaad
-,*;x
Boven:
Wanneer de boerin op de boerderij haa»
werk moet doen, staan haar dochter
met de meiden op het land.
Onder:
Boer en stedeling' reiken elkaar de han'
bij het zoo snel en zoo goed mogelijk bir
nen brengen van den oogst.
plattelander te verbeteren dan vele geleer
de, dikke boeken, vurige redevoeringen er
vermanende artikelen. De kantoorklerk, ge
wend vele uren van den dag met cijfertjes
te werken, heeft dikwijls des avonds een
onbevredigd gevoel over zich, maar wan
neer diezelfde man op het land heeft ge
werkt, dan kan hij des avonds het resul
taat van zijn werk zien. Zijn vermoeide
spieren zeggen hem dat de dag niet vo01
niets doorgebracht is. Wanneer een wagen
beladen wordt, wanneer garf na garf een
heele schuur vult, wanneer de gou
den last der aren op hooge, schomme
lende wagens door de dorpsstraat hobbelt,
dan hebben zij geleerd te genieten van zulk
een tafreeltje
Met armen vol
draagt de boerin
het koren naar
den wagen. Zij
weet welke wel
daad een ruime
graanoogst betee-
keni.
In Duitschland kent men den vrijwilligen
en verplichten arbeidsdienst. Ook stu
denten besteden graag hun heele of ge
deeltelijke vacantie om den boer een steun
te zijn. De stadsmenschen min of meer
ontgroeid aan het leven in de natuur, er
vaart deze afwisseling van hoofd- en hand
werk als een weldaad.
Rechts
Ook de jongste zoon van het boerengezin
is er bij op het land om te zaaien en te
maaien, zoodra hij maar een werktuig in
de handen kan houden.
Onder:
Boerenvrouw zet de gewasschen en ge
schuurde melkbussen omgekeerd te drogen
OOGSTLIED.
Sikkels klinken,
Sikkels blinken,
Ruischend valt het graan;
Zie de bindster gaaren!'
Zie, in lange scharen,
Garf bij garven staan!
't Heeter branden
Op de landen
Meldt den middagtijd;
't Windje, moê van 't zweven,
Heeft zich schuil begevenj
En nog zwoegt de vlijt.
Hoe genoeglijk rolt het leven
Des genisten landmans heen,
Die zijn zalig lot, hoe kleen,
Om geen koningskroon zou geven! jj
Lage rust braveert den lof
Van het hoogste koningshof.
Als een boer zijn hijgende ossen
't Glimpend kouter door de klont
Van zijn erfelijken grond,
In de luwt der hooge bosschen,
Voort ziet trekken; of zijn graan,
't Vet der klei met goud belaan;
Of zijn gladde mellekkoeien,
Even lustig, even blij
Onder 't grazen van terzij,
In een bochtig dal hoort loeien;
Toon mij dan, o arme stad,
Zulk een T ellust, zulk een schat.
Welige akkers, groene boomen,
Malsche weiden dartel vee,
Nieuwe boter, zoete meê,
Klare bronnen, koele stroomen, j
Frissche luchten: overvloed ij
Maakt het buitenleven zoet.
Huibert Cornelisz Poot
Natuurlijk werd er nauwkeurig op gelet
door de autoriteiten, dat een ieder zooveel
mogelijk het hem passende werk verricht
te. Leden van arbeidsdienst en weermacht,
en studenten verrichten het zwaardere
werk, jongere menschen het lichtere. Veel
werk waarvoor anders de gelegenheid ont
brak, kan nu wel of met grooter zorgvul
digheid uitgevoerd worden. Bijvoorbeeld
het arenlezen, dat reeds door kleine jon
gens kan geschieden, die er een eer in stel
len de belangrijke taak, die hun wordt op
gedragen zoo goed mogelijk te volbrengen.
En zoo is het ook met de meisjes, die een
belangrijke steun vormen des zomers voor
de boerin. In de meeste gevallen toch is
de boerin de bij uitstek geschikte helpster
voor haar man. Ook in oris land ziet men
op de kleinere boerderijen dikwijls man en
vrouw samen werken op het land. Maar
wanneer de hoeve grooter is wordt dat
lastig. Ook in deze gevallen heeft de
Duitsche hulpdienst voorzieningen getrof
fen. Jonge meisjes, die natuurlijk onge
schikt zijn voor het zware werk op het
land, helpen de boerin in het huishouden
en nemen daar voor ettelijke uren per dag
soms haar gebeele taak over, met andere
woorden zij verrichten het werk in huis, en
verzorgen de kinderen. Op deze wijze kan
de boerenvrouw als volwaardige kracht op
het land haar bijdrage leveren bij het
binnenhalen van den oogst.
Terloops wezen wij reeds op groote
psychologische voordeel, wanneer de stads-
man op het land gaat werken. Hij leert
weer ruimer adem te halen en., ruimer
te zien. Hier wordt de onzichtbare band
tusschen stad en land tot stand gebracht.
Eerlijk gezegd zal hij een dergelijke met
werken voor het algemeen welzijn doorge
brachte vacantie beter besteed vinden dan
eene, die hoofdzakelijk bestond uit niets
doen en luieren. Deze menschen ervaren al
len min of meer een avontuur, dat zij niet
vermoed hadden in het eenvoudige landle
ven met z'n tallooze openbaringen. Dit
vrijwillige werk draagt er meer toe bij om
het wederzijdsch begrip van stedeling en
i. i m
A. C. W. Staring
HET hoogtepunt van den zomer en de
nadering van de herfst, dat wil zoo
veel zeggen als goudgele korenvel
den, met blauwe korenbloemen en
de herinnering aan vurige klaprozen, die
dan reeds hun tijd gehad hebben. Dat be
duidt vruchten aan de boomen, appels en
peren en wat men nog meer wil vandien;
het beteekent prachtige, zonverlichte lan
ge avonden, met gezang in de verte, een
stemming van blijdschap. Dat alles zal ook
dit jaar zoo zijn, maar menig toerist, die
door een graanveld gaat waar de halmen
nog welig staan te wuiven in een gouden
pracht, zal verder denken dan de schoon
heid. Hij zal zijn gedachten laten gaan
over de duistere maanden van den komen
den winter, wanneer men zich voeden en
verwarmen zal met hetgeen gewonnen
werd in den zomer van het vorige jaar.
Een goede zomer belooft in den regel ook
een goeden winter. En juist in dezen tijd
is dat van zooveel beteekenis. omdat nU
niet de wegen openstaan om een eventueel
binnenlandsch tekort door invoer uit an
dere landen aan te vullen. Daarom is het
nu ook zaak, onverschillig of de oogst goed
is of niet, deze met zooveel zorg te behan
delen als mogelijk. Dit jaar mag er geen
korrel graan verloren gaan. Gelukkig zijn
er toegewijde handen genoeg om dit werk
te verzorgen. In dat opzicht mag ons land
zich gelukkig prijzen, dat het landbouw- en
boerenbedrijf op volle toeren kan draaien.
In de oorlogvoerende landen als Duitsch
land en Engeland is dat anders. Vele land
arbeiders zijn daar onder dienst en zij kun
nen niet voor een paar weken naar huis ge
stuurd worden om hun werk op het land
te gaan doen. Daarom heeft men in Duitsch
land deze bezwaren ondervangen door ar
beidsdienst.
Het kan van belang zijn in het kader van
dit artikel de groote beteekenis van dezen
aigemeenen steun aan den Duitschen boer
en landbouwer nader te beschouwen. Het
begon met een klacht van een boer uit
Karinthië, die met de hulp, die hem ten
dienste stond, niet in staat was den gehee-
len oogst tijdig binnen te brengen. Hij vroeg
of de overheid hem arbeidskrachten kon
bezorgen. Deze noodkreet weerklonk overal
Er dreigde een groot gevaar. De oogst stond
te rijpen op het land het was een zeer
overvloedige en er waren geen handen
genoeg om deze binnen te brengen. De
oproep van de Duitsche boeren vond bij
de volksgenooten een weerklank, die wel
uniek zal blijven in de geschiedenis van
de menschelijke beschaving en van het
humanitair gevoel. Het gold niet den boer
Toen Duitschland het vorige jaar nog niet in oorlog was kon men dikwijls soldaat
en boer tezamen op het land zien werken.
de studenten, terwijl uit alle rangen en
standen van het volk de vrijwillige helpers
zich kwamen melden.
Eerst later zal men in de gelegenheid zijn
de juiste getallen van deze hulp en de to
tale capaciteit te becijferen. Maar zij zijn
voor ons niet van zoo heel veel belang.
Het ging om het verschijnsel, dat er duide
lijk op wijst dat hier geen egoisme, maar
een welbegrepen gemeenschapsbelang de
boventoon voerde. Wanneer men weet.
dat ruim 30.000 studenten in dez;e gelede
ren hun plaats kozen, dan beduidt dit toch
dat vrijwel alle Duitsche studenten hier
in de vacantiemaanden hun taak zagen.
Proefondervindelijk is gebleken welk
een groot moreel en psychologisch voordeel
deze vrijwillige steun had. Velen kenden 't
landleven niet meer, omdat zij van gene
ratie op generatie er verre van hadden ge
staan. Intellectueelen en zakenlieden, zij
zijn het verleerd om de handen aan den
ploeg te slaan, om zeis en sikkel te han-
teeren. De oogsthelpers, die voor een deel
reeds bij den hooioogst werden ingescha
keld, begonnen met groote bereidwilligheid
en opgewektheid. In de meeste gevallen
was die taak voor zwaren arbeid ontwen
de handen niet licht, maar de „spierkafer"
van de de eerste dagen had men al heel
gauw bedwongen. En op eens werd dezen
menschen duidelijk welk een genade het
i3 op het land te werken, in de heerlijke
vrije natuur, ver van het benauwde leven
in de stad, open en ruim, en elke dag winst
aan gezondheid. Velen keerden herboren
terug van dezen landarbeid. Al werkende
hadden zij de vacantie op de beste manier
doorgebracht.
X of Y te helpen, maar veeleer het bergen
van den oogst. Het goed binnenbrengen
van den oogst, hield in dat men in de ko
mende maanden onafhankelijk van het bui
tenland zou zijn wat het brood betrof; het
betrof hier derhalve een vitaal belang van
den staat en het volk. Hier voor het eerst
bleek, dat het oogsten niet volledig een
particuliere aangelegenheid van den boer
was, maar een algemeen belang.
In verschillende streken heerschen nog
oude gebruiken. Daar bergen de boeren
zoons vrijwillig den oogst van de akkers
der weduwen, die geen verwanten meer
hebben in het dorp, die dit werk voor hen
kunnen doen. Een dergelijk verschijnsel in
het groot deed zich nu voor door geheel
Duitschland.
Talrijk waren de organisaties, die hun
hulp hebben verleend. In de eerste plaats
de Hitlerjeugd, omvattende een 800.000
jongens en meisjes, die in de laatste ja
ren geleerd hebben de handen uit de mou
wen te steken. Zij hebben prachtig gehol
pen de „zegen van Moeder Aarde" gelijk
men het koren wel eens poëtisch noemt
onderdak te brengen. Maar nog talrijke
organisaties stonden naast hen. Toen de
oorlog nog niet was uitgebroken stonden
ook de soldaten op het veld, en met hen