Amersfoort en Omstreken.
1873.
No. 65.
VOOR
Zaterdag- 22 Maart.
Uitgever: A. M. SLOTHOUWER,
Uren van vertrek der algemeene Communicatie-middelen voor Amersfoort.
Winterdienst aangevangen 1 November 18*72.
EEN ONDERWIJS DROOM.
WEEKBLAD
Dit Blad verschijnt des Zaterdags namiddag.
Abonnementsprijs voor Amersfoort per 3 maanden/0,75.
Franco door het geheele Kijk 0,85.
Afzonderlijke nummer7^2 Cent.
Boekhandelaren en Postdirecteuren nemen bestellingen aan.
TE AMERSFOORT.
Advertentiën van 15 regelsƒ0,50.
Iedere regel meer0,10.
Groote letters worden berekend naar plaatsruimte.
Dienstaanbiedingen door den belanghebbende in
persoon bezorgd0,25.
Vertrek van Amersfoort naar Utrecht:
9,1 aank. Utrecht 9,40, Amsterdam 11,40, Rotterdam 12,'s Hage 12,5.
11,2 (sneltr.) 11,30, 12,55, 1,30, 1,35.
2,39 3,25, 4,50, 6,25, 6,40.
8,18 8,55, fj 9,50, 10,20, 10,25.
NEDERLANDSCHE CENTSAAL-SPOORWEG.
Vertrek van Amersfoort naar Zwolle
9,5 vertr. v. Utrecht 8,30, aank. Zwolle 10,57, Groningen 1,50, Leeuwarden 2:
1.34 o 12,45, a 4,8, 7,57, 8,10.
6,16 (sneltr.) 5,50, 7,48, 10,—, 10,—.
9,— una 8,25, 10,58.
DILIGENCEDIENST J, FLOOR OP AMSTERDAM.
Vertrek van Amersfoort 1,30 uur nam., van Soestdijk 2,30 uur, van Baarn
uur, Eemncs 3,30 uur, aank. Amsterdam 6 uur.
Vertrek van Amsterdam 8,30 uur voorm., aank. te Amersfoort 1 uur nam.
DILIGENCEDIENST OP BARNEVELD.
Uit Barneveld vertrek 7 uur 's morgens op de eerste treinen.
Uit Amersfoort 9 's avonds na aank. der laatste treinen.
DILIGENCEDIENST OP KAARSBERGEN.
Uit Amersfoort 6,30 's morgens op de trein van 8,53 naar Arnhem (aank. 10 uur)
en van 7,51 naar Utrecht (aank. 8,35) en 3 uur 's middags op de trein van 4,53
naar Arnhem (aank. 5,58.)
Uit Maarsbergen 10 uur 's morgens na aank. der trein van 9,5 uit Arnhem en
8,25 uit Utrecht en 8,15 uur 's avonds na aank. der treiu van 7,25 uit Arnhem;
Aud dreamsthey Speak like Sibyls of the future
Byron.
Geen wonder is het, dat men tegenwoordig
te Amersfoort van het onderwijs gaat droo-
men! Iedere courant, ieder weekblad is hier
in den laatsten tijd met annonces, verslagen
etc. over dit onderwerp, opgevuld.
Ik droomde dus. Doch vergun mij hier
op te merken, dat ik op het punt van droo-
men het nog niet ver heb gebracht, omdat
het mij zoo zelden overkomt. Het was dan
ook geen droom in optima forma met dra-
kenvuur en ijselijkhedenneen, het was zulk
een natuurlijke, alledaagsche droom, dat ik
het met mij zeiven nog niet eens ben, of het
soms niet meer was dan een droom. Oordeelt
zelf.
Het was al een tijd geleden dat art. 194
van de grondwet, en dus ook de wet op het
lager onderwijs van 1857, was veranderd en
gewijzigd in den geest en volgens den zin
van het tegenwoordige anti-schoolwetverbond.
Door eendrachtig pogen van al de ,leden
van dat verbond en van hunne geestverwan
ten bestond de le en 2de Kamer der Staten-
Generaal bijna uitsluitend uit afgevaardig
den, die geheel hunne richting waren toege
daan. Alle aüdere elementen werden er
zorgvuldig uit geweerd. Het natuurlijk ge
volg hiervan was, dat, zoo als ons nu door
dit verbond wordt voorgespiegeld, het lager
onderwijs geheel vrij was geworden, en nie
mand gewetensdwang werd aangedaan.
Wel had de Staat zich niet aan het lager
onderwijs onttrokken, want dan waren zeer
vele gemeenten in ons vaderland daarvan
verstoken gebleven. Neen, de examens van
staatswege voor onderwijzers waren behou
den, en niemand mocht onderwijs geven, die
daaraan niet voldaan had, ook de commis-
siën en inspecteurs van gemeente- en van
staatswege werden gehandhaafd, om het on
derwijs behoorlijk te surveilleeren. Uit
's lands schatkist werden even als vroeger,
de gelden tot het geven van lager onderwijs
verstrekt; niets meer, maar ook niets minder
dan tegenwoordig. Maar er werd niet meer
zoo als nu volgens art. 194 van de grondwet
geschiedt, van overheidswege voldoend open
baar lager onderwijs gegeven. Met andere
woorden de Staat leverde zelf dit onderwijs
niet.
Aan iedere godsdienstige gezindheid of
liever aan ieder kerkgenootschap werd in
elke gemeente, in verhouding van haar zie
lental. van staatswege eene subsidie verstrekt,
dat V j .aki tot het geven van lager onder
wijs moest worden aangewend. Te zanten
maakten al deze subsidiën dezelfde som uit,
die nu op 's lands budget daarvoor wordt
uitgetrokken.
De openbare neutrale lagere scholen wa
ren, zooals te begrijpen is bijna overal, ook
in de stad onzer inwoning, geheel verdwe
nen maar daarentegen was een groot aan
tal bijzondere scholen opgericht.
De groote kerkgenootschappen in deze
gemeente hadden bij uitstek goede school
gebouwen, ruime, luchtige lokalen, en voor
treffelijke hulpmiddelen, die niets te wen-
schen overlieten voor het lager onderwijs
ingericht. Zij toch, als hef sterkst vertegen
woordigd, ontvingen het grootste subsidie.
De kleinere kerkgenootschappen, die min
der toelage ontvingen, konden zich hun ou
derwijs niet zoo onbekrompen inrichten, ja
er waren scholen van hen, die er zeer sober-
lijk uitzagen.
Eindelijk bestonden er nog kleinere kerk
genootschappen, wier gering subsidie in het
geheel niet toeliet eene eigene school te
stichten.
Wat niet kon uitblijven, is, dat de kinde
ren van de fraai ingerichte scholen wel wat
met minachting neerzagen op de kinderen
van de kleinere, meer schamel ingerichte,
doch dit was niet het ergstewaar moesten
de kinderen der kleinste kerkgenootschap
pen onderricht ontvangen? iedere school
toch stond onder het beheer van haar eigen
kerkgenootschap. Zoo nu de ouders dier
kinderen hunne gemoedsbezwaren wilden
ter zijde zetten om hun kinderen te laten
onderwijzen op scholen, waar de godsdien
stige richting van de hunne verschilde, dan
werd hun somtijds toegestaan hunne kinde
ren daar heen te zenden. Natuurlijk werden
deze kinderen eenigszins als paria's aange
zien, want zij hadden geen rechten; hun toe
lating was louter gunst, en kon ook door het
kerkgenootschap onder welks beheer de
school stond geweigerd of ingetrokken
worden.
Wat bleef de ouders dier kinderen dan
over of hunne kinderen geheel zonder on
derricht te laten, öf van kerkgenootschap te
veranderen. Zij vonden dit misschien gewe
tensdwang, maar er was geen keus. Dit
was echter de ware vrije school
De onderwijzers dier scholen waren allen
kundige, achtenswaardige mannenzij had
den allen het van staatswege verplichte exa
men met eere afgelegd. Dit was echter voor
hen nog niet voldoende om eene betrekking
aan die scholen te kunnen krijgen; ieder
kerkgenootschap had die onderwijzers voor
zijn kerkenraad, eene geloofsbelijdenis doen
afleggen alvorens hen aan te stellen. Men
moest immers eenige zekerheid hebben, dat
hunne richting in het godsdienstige of in ge
loofszaken, niet met die van het kerkgenoot
schap in strijd was. Daarenboven moesten
zij zich verbinden, niets op de school te on
derwijzen waaraan hun kerk haar zegel niet
kon hechten. Zondigden zij hier tegen, dan
kon het kerkgenootschap een ander voor
hen aanstellen.
Had nu een jongmensch de onderwijzers
loopbaan gekozen, dan moest hij wel vooruit
weten, dat er zelfs bij de grootste bekwaam
heden, bij den onberispelijksten levenswan
del weinig of geen kans op eene betrekking
voor hem bestondindien hij niet tot de
groote kerkgenootschappen behoorde, en de
proef voor den kerkenraad in geloofszaken
goed koude doorstaan.
Bij de kleinere kerkgenootschappen toch
waren er veel minder scholen en dus ook het
getal onderwijzersplaatsen te geringer, dan
dat hij daarop kon wachten.
Behoorde hij dus niet tot die groote kerk
genootschappen, of stemde hij in geloofsza
ken daar niet geheel mede in, dan bleef hem
geene andere keus, dan of van zijn dage-
lijksch brood, öf van zijne geloofsovertuiging
af te zien. En dit was toch de vrije school
die ieders gemoedsbezwaren eerbiedigde;
nu werd het gepaste gevoel van eigenwaarde
als mensch en onderwijzer veel beter dan
vroeger gewaardeerd!
Het onderwijs op de scholen, de geschie
denis uitgezonderd, werd door den inspec
teur en de commissie van Staats- of gemeen
tewege gesurveillleerd. De bijbelsche, al
gemeene en vaderlandsche geschiedenis werd
in elke school verschillend onderwezen, over
eenkomstig de godsdienstige gezindheid van
het kerkgenootschap dat haar beheerde. In
de school waarin ik in mijn droom door den
onderwijzer werd rond geleid, waren een
paar honderd kinderen bijeen; er werd een
gezang gezongen, gebeden, en een hoofdssuk
uit den bijbel voorgelezen. Op mijne vragen
of die kinderen daar veel van begrepen, of
dit niet meest lippenwerk was, waarvan het
hart vreemd bleef, of dit in de jeugdige ge
moederen waarlijk oprechten kinderlijken
eenvoud aankweekte, en of hier door niet
veel tijd van het noodzakelijke onderwijs
werd afgenomen, haalde de onderwijzer de
schouders op, en zeide: »Dat weet ik niet,
of liever, ik mag het niet weten. Ons kerk
genootschap heeft het zoo voorgeschreven
doe ik het anders, dan word ik ontslagen, en
en noch de Staat, noch de gemeente kan mij
eene betrekking als onderwijzer verschaffen.