VERVOLG en SLOT van het in fl°. 98 aangevangen en in N°. 99 voortgezette
Verslag van de in de Tweede Kamer der Staten-Geueraal gehouden Be
raadslagingen over do algemeene strekking van het Wets-Ontwerp,
Regelende het Toezigt op de onderscheidene Kerkgenootschappen
(BIJVOEGSEL tot de Amersfoortsche CourantW°. 100.)
De lieer Bol* betoogt: 1°. dnt do voordraglis ongrond
wettig; 2". dal tij is grievend en bclcedigeud voor de
belijders dor R. C. godsdienst; 3®. dal zij is onslant-
kundig en ongeschikt om het doel te bereiken, dat
de Regering zich voorstelt. De Heer de Kempenacr
heeft teer in 'I brcode hot Vide hoofdstuk der Grondwet
verklaard, ten betooge dnt eene Wel geoorloofd is, bij
welke gelegenheid hij de Wet tegen de beschuldiging
van ongrondwettigheid verdedigt. Desniettemin, voor
zich solP bevredigt hem do Wel niet geheel, maar
•even als bij hot adres van antwoord, dat hij individueel
te kool vond, maar aannam, omdat niet elks indivi
dueel gevoelen kan zegevieren, too ook neeint hij
dete Wel aan, sohoon te hem to onvolledig, tc weinig
krachtig voorkomt. Hij tul er tioh mede vergenoegen,
oiu niet, door de tocht naar het on verkrijgbare, niets
te verkrijgen. De lieer van Eek beschouwt de wijze
van indiening dei Wet; de omstandigheden die lot
hare aanbieding hebben aanleiding gegeven; en de
Wét telve. De wijte van indiening is inoonstilutionneel
omdut de Memorie van Toelichting namens den Minis
terraad is onderteekend. Daardoor wordt de individneele
verantwoordelijkheid der Ministers vernietigd en in strijd
met art. 75 der Grondwet gehandeld. Dit is Toural
waar, daar het bekend is, dat de Heer Ligklenvelt
die thans builen 's lands is, legen de Wet is gestemd.
Bij de behandeling der omstandigheden, dio dc aan
biedingen der Wel voorafgingen, doel hij het anti
nationale uitkomen der bewering van den lieer van
Lijnden, die in den strijd, welke cr bestaat tusschcn
du verzekeringen van den Kardinaal AntonelU en hot
vorige Ministerie, zeido aan die des eersten liet meest
geloof te hechten. De Wet zelve is naar zijn oordeel
ongrondwettig, regelt niets en is onregtvaordig. De
Heer van JFintershooen aoht de Wet 1°. ongrondwettig;
2°, is zij te laat ingediend, waardoor men een weg is
ingeslagenstrijdig met de belangen en de eer van
Nederland. Hierbij spreekt hij over hetgeen men noemt
gemengd terrein in godsdienstzakendat hij niet in dc
Grondwet vindt; 3°. houdt hij de Kamer vuur onbevoegd
lol de aanneming cencr Wel, die men teregt genoemd
heeft «hel April-protest in wetlelijken vorm,» omdat
de Stalen-Gcneranl goene bevoegdheid hebben religie-
protesten te maken. Do lieer raw 1hennep onderzoekt
of de Wet in overeenstemming is inct de Grondwet.
Iu deze vindt hij, twee belangrijke woorden: beschermen
cn waken. In bescherming ligt liet gemis van een doel
van vrijheid opgesloten; waken is vooraf zien, zorgen,
niet wachten. Hij zal in geen onderzoek treden van
de inlichtingentijdens do Grondwetsherziening gegeven
want hij vraagt, of nooit ecnig Minister, ten einde eene
Wet er door te halen, eene verklaring heeft gegeven,
in strijd mei het gezond versland en dc waarheid.
Do Heer Godefroy toont aan dat de Grondwet toelaat
een zoogenaamd preventief toezigt van den Staat over
de Kerkgenootschappen dat dc Slaat daartoe het regt
beeft, mits niet tredende op het gebied der Godsdienst;
dat de beslissing over hetgeen al dan niet lot dat
terrein behoort, aan den Staat is, en dal dit bij de
Wet moet geschieden. De Heer van der Brugghen
betoogt, dat de vraag van repressie cn preventie kan
ter zijde worden gesteld, omdat indien men aanneemt
dat eene daad alleen strafbaar wordt, als daartegen
naar lijd en plaats straf wordt gesteldieder versohil
tusschcn preventieve en repressieve Strafwetten vervalt.
Hij onderzoekt derhalve 1». of de voorgedrogene Wel
is geoorloofd; 2". of het verbieden van die daden,
waartegen het ontwerp gerigt is, strijdig is niet het
hoogste regt. De eerste vraag beantwoordt hij bevesti
gend; de tweede ontkennend. Hij verklaart derhalve
geene zwarigheid te maken om liet ontwerp aan tc nemen,
behoudens de wijzigingen, welke daarin nog mogtcii
gebragt worden. Do Heer van der Feen ziet geen
bezwaar in een ontwerp van dezen aard. Naar zijn
oordeel is preventie volgens de Grondwet geoorloofd.
Dc Wet is echter partieel en regelt niet alles. Ook
daarover zoude hij heenstappenals hare aanneming
de onruBt en spanning zoude kunnen doen ophouden.
Dit is echter hel geval niet bij do terugwerkende
kracht, die haar gegeven is. Hij hoeft bezwaar in
artt. 1, 3 cn 5. Worden zijne bezwaron daartegen op
geheven en de overwegingen van het Wets-Ontwerp in
zijn zin gewijzigddan zal hij hot aannemen. Dc
Heer Bosscha verklaart dat hetgeen door de Hecrcn
dc Kempenacr en Godefroy over het VIdo hoofdstuk
der Grondwet is gezegd, ook zijn gevoelen uitdrukt.
Hij verdedigt voorts de adressanten tegen do hnn ge
dane verwijten. De Heer van der Poel acht do
Wet niet in strijd met do Grondwet en verdedigt de
voordragt met het oog op art. Ï04 in verhand met
art. 165 der Grondwet. De Heer G. Graaf Schimmel-
penninck betoogt, dat de omstandigheden dc behoefte
hebben doen gevoelen, oin daar te stellen wat reeds
voor lang had moeten geschieden. IIcl slaat bij hein
vast, dat hier preventief kan worden gehandeld cn
hij eerbiedigt de redenen, waarom het Ministerie bier
het prerogatief der Kroon niet hoeft ingeroepen.
De lieer Beens toont aan, uit de stukken, tijdens do
Grondwetsherziening gewisseld en de redevoeringen,
toen gehouden, dat de inmenging van het Staatsgezag
in kerkelijke zaken ongeoorloofd is. Het wakenin
art. 100 der Grondwet voorgeschreven, behoort, naar
zijn oordeel, geheel lol de uitvoerende magt.Beschermen
in art. 105 beteekent handhaven der Kerkgenootschappen
in hun wezen en bestaan. Daarmede is geheel in Blrijd
hun bestaan te belemmeren. De lieer Storm beschouwt
dc Wet uit een Roomsch-ClfchoHjfc oogpunt; niet als-
R.-C. vertegenwoordiger, maar omdat hij ook de R.-C.
vertegenwoordigt. De vrijheid zijner Kerk eischt iets
meer dan eenige andere; de Protestantsche Kerk kun
iels van hare vrijheid opofferen en eenige inmenging
van het Staatsgezag dulden de R.-C. Kerk mag niets
van haar regt tot eigen rigting en regeling opgovcn
zij heeft eene zelfstandige raagt, onafhankelijk van de
medewerking der Regering. In den loop zijner rede
spreekt hij ook ovor het vorige en het tegenwoordige
Ministerie, en laakt het, dat dezelfde Ministers, die
den bekenden brief van het vorige Ministerie hebben
mede geleekend, later ook het programma van hel
tegenwoordige hebben onderteekend waarin hel voor-
gnnude werd gegispt, en waardoor zij derhalve hunne
eigene daden hebben afgekeurd. De Minister van
Oorlog nutwoordt, dal, toen luj in het Miriisterio trad,
het stelsel van laistes faire reeds was aangenomen.
Had men iutusschen zijn gevoelen gevraagdhij had
zich daarmede kunnen vereenigen, oindal het stelsel
van scheiding van Kerk en Slaat ook hein toelacht.
Toen hij echter later de omstandigheden gade sloeg,
meende hij, dat er toch wel eenige punten waren
nopens Kerk cn Slaat, die bij de Wel konden geregeld
worden. De Minister van Buitoni. Zaken zegt, de
verdediging van het ontwerp over te laten aan den
Minister van Justitie, lol wiens tauk dit behoort, lljj
zul slechts eenige hoofd piraten behandelen, die Ier
sprake ziiii gebragt. Hij wederleg! derhalve hot verwijt,
dat do Regering in de niemoriëii van toelichting en
beantwoording zeer schraal is geweest; spreekt over
de afwezigheid van den Minister Lightencelten de
bewering, dal hij tegen de Wet gestemd was; verdedigt
dc Regering tegen dc beschuldiging, dat men geen
R.-C. kan vinden, die na de indiening der Wel de
Portefeuille van R.-C. Ecredicnst wilde auuvaarden. Tot
de beschouwing van het Wets-Ontwerp overgaande,
wcderlegt hij de dubbele besehuldigingdat het de
godsdienstvrijheid aan banden legt en dat liet onvol
ledig en uic'ts afdoende is, en verdedigt het legen de
benaming van gelegenheids-Wet, welke men er aan
gegeven heeft; terwijl hij eindelijk ontkent, dal er een
Koninklijk prerogatief door geschonden is. Teil laatste
verdedigt hij zich zeiven tegen het verwijt van incon
sequentie, voor zoo ver men zich op zijne vroegere
meening beroepen beeft. De Minister van Justitie
treedt in eene breedvoerige juridieke verdediging van
het ontwerp. Hij betoogt: 1°. de noodzakelijkheid eeucr
Wet; 2°. het grondwettige eener Wet; 3°. dat de
Grondwet toelaat eene Wet als deze. De Minister
van Financiën, voorloopig belast met hel dept. van dc
Zaken der Herv. Eercdienst, verdedigt zich legen liet
verwijt van inconsequentie, wegens den strijd lussclicii
hetgeen hij bij de interpellatie in de vorige Kamer
heeft beweerd en bet tegenwoordige Wels-Outwerp.
De Hceren de Brauwvan Rappard en Bieruma Oosting
voorstanders der Wet, verklaren na dc toelichting der
Ministers, van het woord af le zien. De Heer Jaspers
houdt, ook na de verdediging dor Minjslerfl,..dujJJttJ'imd-
wellighcid der Wet vol. Du lieer pan Akerlaken
is overtuigd, dnt eene Wet is grondwettig en wcu-
sclicliik. Hij heeft echter bezwaar in de onvolledigheid
van liet Wets-Ontwerp en iu de retronolivileit.
Do Heer Groen van Prinsterer betoogt, dat dc Wet
minder is eene policie-, dan eene politieke Wet. Tegen
de bewering, dnt de Grondwet geene preventie wil,
vraagt hij, of de partij van het afgetreden Ministerie
in do laatste jaren in de interpretatie der Grondwet
zoo gelukkig is geweest; of liet niet zou kunnen
zijn. dnt de verklaringen van artt. 170, 109 en 104,
welke thans geacht worden het gchecle hoofdstuk tc
dominerenin verband met de verlegenheid tegenover
vroegere antecedentenhare kracht hebben verlorenof
het niet bewijsbaar zou zijn, dal bij de Grondwet van
1815 nog meer voor godsdienstvrijheid is gezorgddan
in 1848, cn of het niet in den aard der zaak ligt,
dal niet alleen door gelijkheid van bescherming, ongo
lijkheid van toezigt denkbaar is, maar dal, lot hand
having van gelijke bescherming, ongelijkheid van toe
zigt wordt gcëischt. Vervolgens gaal hij de geschiedenis
na, teil bewijze, dat Nederland steeds was hel klassieke
land der vrijheid. De Heer Reinders heeft bezwaren
tegen dc Wet. Hij gelooft niet dat grondwettige vrijheid
er door bevorderd zal worden. Hij betreurt liet, dat
men Z. M. bewogen heeft haar tc doen aanbieden cn
ziet daarvan groole gevaren le gemoel. De Hceren van
Heiden Reinaslcinvan Asch van fVijck en Dirks zijn
voor het ontwerp gestemd, maar verklaren voorloopig
van het woord af le zien. Dc Heer Rijk verklaart
zich voor het ontwerp. Hij acht hot noodzakelijk cn
stapt daarom over verschillende bezwaren, die het in
do uilvoering kan opleveren, heen, liet is ccnc aanvul
ling van het Vide hoofdstuk der Grondwet, die, als
zij vroeger ware geschied, veel inoeijelijkheid had voor-
komen. De Heer Engelen verklaart zich voor het
ontwerp en ziet van het woord af. De Heer pan
Bosse heeft de handelingen van het vorige Ministerie
niet kraohl verdedigd en de beschuldigingen ontzenuwd
waaraan het later door partijbelang was blootgesteld.
Vooral heeft hij van den Heer pan Zuijlen van Pfijeveld
den blaam afgeweerd, welken men meer bepaald op
hem heeft trachten te werpen, alsof hij vooraf van do
organisatie kennis had gedragen. Ten tweede heeft hij
do Wet beschouwd cn zijn afkeurend oordeel daarover
uitgesproken, als zijnde cone gelegenheids-Wet, die,
ofschoon nopens de R.-C. kerkregeling niet meer doende
dan hel vorig Ministerie, cn niets meer verhinderende
dan hetgeen datzelfde Ministerie beoogde cn gedaan had
niet te min ook voor de Protestanten later belemmerend
voor de godsdienstvrijheid zou worden. Daarna hebben
zich do Heer de Lom de Berg tegenen de Heeren
Hoekwater en Hoffmann voor de Wet verklaard; beide
laalsten hebben zich alleen tot die verklaring bepaald
en verder van het woord afgezien. Vervolgens heeft
de Heer van Hoëoclt ccne zeer uitvoerige rede gehou
den, waarin hij onderzocht: 1°. den oorsprong van
dit Ministerie; 2®. deszelfs zamcnslclling en heterogene
elementen; 3®. de daden van dit Ministerie, meer be
paald wal deze Wel cn hare aanleiding betrof. In den
loop zijner rede deed hij uitkomen, dal de interpellatie
en motie van orde van den Heer van Doorn in overleg
mol hein Spr. had plaats gehad en dat daarbij was
overeengekomendat er gceii doel bestond om de han
delingen van het vorig Ministerie af te keuren, maar
al|een om over de allocutie regtmatige afkeuring te
dóen blijken. Wijders heeft hjj do houding gekarakti-
scerd van do aangebleven Ministers, die inet hunne
voormalige Omblgctiootqn den brief van 18 April, aan
den Koning hebben ondertcekend Cu later, 27 Aji'rjf
het nieuw programma dnt dë handelingen van Ret
vorig Ministerie, waarvan ij deel uitmaaklprt, dfkeurde.
Zelfs meende hj, indien lij .wél geïnformeerd was,
dat een dei- aangebleven Ministers dien brief vah 10
April aan den Koning, korter en krachtiger gewenscht
had. Daarop heeft do Minister van Oorlog, nadat
de spreker zjne rede geëindigd had, tc kennen gege
ven, dat deze opgave onjuist was; dal hj Minister
niet gezegd heeft dat die brief niet krachtig genoeg
was, maar gemeend dat dezelve korter cn eenvoudiger
kon zijn; dat echter de meerderheid van den Minister
raad er anders over dacht; dat toen de brief door
allen werd geteekend en ook door hem Minister, omdat
hij liet niet raadzaam aohllo zich destijds van zijne
nmbtgenoolen te scheiden. De Heer pan floëoell heeft
geantwoord dal hij geen der Ministers met name heeft
aangewezen. Daarop zegt de Minister van Oorlog, dat
er iemand moet geweest zijn die den spr. verhaald heeft
wat er in den Ministerraad is voorgevallen, en dat deze
hem dan ook wel gezegd zal hebben, wie annnicrkiii"
op den brief gemaakt heeft. Daarna heeft de Heer
llugenholtz de Wet in het breedo bestreden, cn daarbij
levens dc politieke bijoogmerken der godsdienstige agi
tatie, vooral door de anli-revol. partij beoogd, doen
uitkomen. Dc Minister van Justitie verklaart, dat
dc Ministers, die leden van het vorige Kabinet geweest
zjn, geen rekenschap versohuldigd zju omtrent dc
redenen die hen bewogen hebbenin liet tegenwoordige
zitting le nemen. De Heer Sirens beweert, dat het
ontwerp niet niet dc Grondwet is overeen le kreunen,
cn beantwoordt op dit punt do Ministers van Buiten-
landsclie Zaken en Justitie. Hij betoogt dat de Wet
van Germinal geen kracht heeft. Hij gaat vervolgens
de gebeurtenissen van den laalsten lijd na, cn verklaart
plegtig, dal door het hof van Rome geene mededeeling
is gedaan in den zin van den brief van den 10 October;
dc wijze waarop, cn do lijd wanneer de organisatie
zoude plaats hebbenis niet medegedeeld. II j bestrijdt
vervolgens de Heeren van Lijnden cn Mackay, en
eindigt niet de verklaring van tegen de Wel te zullen
stemmen. De Heer Sloet tot Oldhuis betoogt, dat do
Grondwet geene middelen aan de hand gaf, om de
kerkelijke organisatie der Roomsoh-Calh. te beletten. Ook
hj gaat de laatste gebeurtenissen na in verband met
onze geschiedenis. Tot de beschouwing der algemeene
strekking van het Wets-Ontwerp komende, merkt hij
aan, dat liet is 1°. eene revolutiouiiaire W'-l; 2°. eeno
mystificatiezoowel voor don Vorst, als voor het.
Volk. De lieer Schimmelpcnninck van der Oije ziet
var. hot woord af; maar meent een afkeurend woord
over den bekenden brief des Ministers aan den Konino-
le moeten zeggen. Hij zal voor dc Wet stommen. Do
Ueer Thorbecke spreekt eeno breedvoerige rede uit,
welker geest en inhoud bij bj den aanvang karakteri
seerde, door tc zeggcii dat hij wensclite zoo te spreken,
nis hij, nadat eenige jaren voorbij zullen zijn, zou
wensclien te hebben gesproken. Zijne rede was gesplitst
in drie hoofddoelen, als: Beschouwing van de Wet.
1°. in betrekking lot dc redenen, die cr toe hebben
geleid; iu betrekking lot het doel; iu verhand lot de
behoefte, waarvoor zij schijnt bestemd; 2®. in betrek
king tot dc onderhandelingen tus6chen hel Gouvernement
cn het hor van Rome; 3®. in vergelijking met de Grond-
wei. In het eerste deel zijner rede beweerde hij voorna
melijk dal do voorspiegelingen omtrent dc invoering der