ABEBSFOORTSGHE
M 509.
inifiivn k. tah e
ran D1KGSDAG,
9 Maart JS58.
In hare zitting van 17 Pebruarij j.l. heeft de
9de Kamer der Stalen-Generaalmet eene meer
derheid van 38 legen 23 stemmen, het 1ste arti
kel van het voorgedragen wetsontwerp op het
personeel verworpen. Dat artikel wees de grondsla
gen aanwaarop die belasting voorlaan zou worden
gehevende verwerping daarvan doet dus het
geheele wetsontwerp vallen. De andere ontwerpen,
tot wyziging in het belastingstelsel, door de rege
ring voorgedragenzullen dusóf ingetrokken
moeten worden, óf eene belangrijke verandering
moeten ondergaan, want hel wetsontwerp op het
personeelwaarbij de opbrengst dier belasting
met het aanzienlijk bedrag van negen tonnen gouds
werd verminderd, was de hoeksteen van het door
de regering opgetrokken gebouw.
Het zal niet noodig zijn, te zeggen dat die
verwerping door ons wordt betreurd; niet alleen
om de belangrijke vermindering van lasten, daar
door aan het volk en vooral aan den burgerstand
onthouden, maar ook om de miskenning van de
bedoelingen der regering, en de wijze waarop
die verwerping is geschied.
Sedert jaren was in de Kamer, bij de beraad
slaging der wet op de middelen, geklaagd over
de helling der personele belasting. Die klagten.
ofschoon gerigt tegen hen die met de helling
belast warenraakten eigenlyk het stelsel der
wel zelve. De partij in de kamer, wier stem thans
bet meest tot de verwerping heeft hijgedragen,
telde de heftigste aanvallers onder hare leden.
En geen wonder: de llceren Reinders en de Lom de
Berg waren in overtreding bevonden en gecalan-
geerden hunne slem en die hunner bnndgenooten
Zijlker en Weslerlio/f riep wraak over de ambte
naren die hadden durven denken dat volksverte
genwoordigers lot het volk behooren, en onder
de wet staan. Maar ook andere leden deden hunne
klagt hooren over de vexatoire en uitplunderende
handelwijze der ambtenaren, zonder echter iets
anders te bewijzen, dan dat deze laatsten gedaan
hadden, wat zij, volgens hunnen eed, verpligt
waren te doen.
Bij deze ongegronde klagten in de kamer voeg
den zich ook gegronde bezwaren onder het publiek.
De gemeentewet, door den Heer Thorbecke in het
leven geroepen, stelde bij haar 242* artikel een
laiief van opcenten ten behoeve der gemeenten
vast. Dat tarief rangschikte in de groote sleden
reeds de bewoners van huizen van f 130 huurwaarde
onder hen, welke met 25 opcenten op het perso
neel konden worden bezwaard, leder, die niet
geheel vreemdeling in onze steden is, weet dat,
zelfs in eene kleine stad, bijna ieder burgerhuis
in die calhegoric valt; even als op het platte land.
een huis van 33 huurwaarde, bij hetzelfde arti
kel voor de toepassing van het maximum aange
wezen, peene zeldzaamheid is. liet behoeft geen
betoog dat bij de toepassing die vele gemeenten
van gezegd tarief moesten makenten gevolge der
afschaffing van den gemaal accijns, de drukkende
personele belastingvooral voor den middelstand
nog oneindig drukkender werd. Vooral voor den
middelstand, zeggen wy, want zy, die onder de
toepassing van de lagere klassen van het tarief
vielen, hadden bijna allen, krachtens de wel op
het personeel aanspraak op -J of remissie.
Maar er was meer. Vele gemeenten zagen zich
door de in hunne financiën gebragte verwarring,
tot de invoering eener directe belasting gedwongen,
die den gemaal accijns aequivaleerde. Maar waarop
den grondslag dier belasting te vestigen? art. 2'*fi
der gemeentewet verbiedt voorwerpen van verbruik
daartoe te kiezen, voor en aleer de opcenten op
grondbelasting en personeel tot het maximum zijn
opgevoerden bovendien nog eene plaatselijke
directe belasting geheven wordt. Die belasting
moest dus, zoo als van zelf spreekt, op reeds
aangenomen grondslag worden gebouwd. De grond
belasting daartoe te kiezen, is onbillijk, omdat
de belasting dan niet zou drukken op wie geen
grond bezitten, en deze klasse van ingezetenen
ia, in de steden vooral, werreweg de meest tal
rijke. Bovendien wonen vele eigenaren buiten de
gemeenten, en kunnen dus wel inatig, maar niet
bovenmatig Tuor de gemeentelasten aangesprokeu
worden.
Niets anders bleef er dus overdan de bestaande
personele belasting tot voorbeeld en maatstaf te
nemen, en deze noodzakelijkheid deed van zelf
hen. die reeds zwaar door het personeel gedrukt
waren, den last nog zwaarder gevoelen.
Groot en geweldig waren dan ook de klagten,
die van verschillende zyden over de plaatselijke
directe belastingen, or zoogenaamde aequivalenten,
werden aangeheven. Nog grooter werden zy. toen
het bleek, dut zelis deze belastingen nog ongenoeg
zaam waren. En de regeling, teregt begrijpende,
dat bet ryk groot licking heeft by den welstaud
der gemeenten die het vormen, verklaarde zich
bereid om ia den bestaanden nood te gemoet te
komen. De Minister van financiën diende den
8e Mei 1837 een wetsontwerp in, tot invoering van
n'euwc verordeningen op het personeel en zette
den ÏU Mei, in eene uitvoerige rede, de denk
beelden der regering uiteen. Vele gedachtenwis-
seling had ter zake tusschen de kamer en de
regering plaats, mei het gevolg, dat, om aan
onderscheiden bedenkingen te gemoet te komen,
in het begin de3 nieuwen zitting-jaars een nieuw
ontwerp van wet werd ingediend, dat dus lot
grondslag onzer tegenwoordige beschouwingen moet
strekken.
Volgens dat ontwerp offerde het rijk een jaar-
lykscll rendement van 9 tonnen gouds op. De
vermindering bestond hoofdzakelijk uit de afschaf
fing van alle rijksopcenten op het middelvermin
dering van de belasting op de huurwaarde en het
mobilair, geheele afschaffing van den grondslag
der haardsteden, vermindering van de belasting
op de dienstbodenen geheele vrijstelling van de
paarden, in bedrijven gebezigd, die van vele zijden
was verlangd.
Als gedeeltelijke te gemoetkoming van het door
de schatkist te lijden verlies, zou de tax der deu
ren en vensters vooral voor de groote steden
ecnigermate worden verhoogd, en eene nieuwe l>e-
lasting gecreëerd op de rijtuigen, vooral op die
van weelde, terwijl eindelijk de ezels onder de
belastbare voorwerpen werden opgenomen.
Behalve de vermindering van het bedrag der
belasting, hadden de voorgedragen bepalingen, in
ons oog, het voordeel, den last meer gelijkelijk te
verdeden. Uitbreiding der vrijstelliug van geringe
woningen werd daarbij mogelijk gemaakt, en den
belastingschuldigen werd. tegen alle mogelijke
onwettige opdrijving der belastingen een waarborg
gegeven iu het beroep op Gedeputeerde Staten;
welke waarborg in de vigerende wet, voor zooveel
de 4 eerste grondslagen betreft, te vergeefs wordt
gezocht.
Reeds boven hebben wij gezegd dat de aanne
ming der bovengenoemde bepalingen door ons ten
hoogste wcnschelijk werd geacht, en wij twijfelen
niet, of de groote meerderheid onzer landgeuooten
deelde die meening. De groote meerderheid der
kamer doelde ze echter niet, ten minste dit moeten
wij uit de verwerping van het voorstel opmaken,
want wij gelooven niet, dal alle leden der meer
derheid gedreven werden door de zucht, om, met
de wet, het ministerie te doen vallen.
Ilij, die het heftigste legen het ontwerp
zijne stern heeft verheven was Mr. can Bosse,
oud-minister van financiën. Zijn gevoelen was, in
de eerste plaats, dat 's Rijks middelen, schoon in
schijnbaar bloeijenden staat geene vermindering
van lasten gedoogden. Die overtuiging ecluer, was
niet die zijner partij. Negen leden daarvan hadden
zich reeds gehaast een voorstel in te dienen tot
afschaffing van den accijns op het geslagt, boven
de vermindering uit de eventuele aanneming van
de voordraglcu der regering voorlvloeijende. Door de
ondervinding niet wijzer geworden, spiegelden zij
aan iedereen de liefelyke verschijning van gebraad
op zijne tafel voor oogen, zoodra slechts de accijns
was afgeschaft. Verschanst achter klinkende theo-
riën schcuen zij waarlijk te meenen, dat die af
schaffing, die het schapen- eu varkensvleesch
zoomin als het broodgoedkooper gemaakt heeft
die uilwerking wel op hel rund- en kalfsvlecsch
zou hebben. De heer van Bosse verklaarde zich
echter voorloopig ook tegen deze afschaffing, en
bleef hierin aan zijne antecedenten getrouw, maar
verried daardoor levens een gebrek aan eenstem
migheid iu zijne party, wanneer liet op handelen
aankomt: die eenstemmigheid schijnt alleen tot
omverwerping te kunnen bestaan.
Wal de gronden vau den llr. van Bosse tegen hel
wetsontwerp zelf betreft, het verwondert ons dat
een oud-minister die aan kon voeren. De huur
waarde noemt hij een billijke grondslag, maar was
die dan niet in het ontwerp behouden De belas
ting op de deuren en vensters beslaat even goed
in de vigerende wet; hare verhooging wordt door
de afschaffing der opcenten ruiin opgewogenhaar
behoud kan dus geen verwijt z'yn. De voorliefde
van den heer van Boss» voor het haardsteden geld
kunnen wy ons niet verklaren, ilij verwijt der
regering dat zy die belasting vexatoir had genoemd.
Maar dit had de regering niet gezegd; wel. dal
eene behoorlijke hefliug haar vexatoir zoude maken.
En by de heerscbende gewoonte om vele haard
steden des zomers onziglbaar te maken, terwijl do
schatters in don regel alleen dan toegang iu do
woningen heblien, is dit onzes inziens duidelyk.
Mogteu de schatters ook des winters huune func
tion uitoefenen, de klagt nu reeds over fiscale
onderzoekingen aangeheven, zou dan gegrond xyn.
De verdere beschouwiugcu van den Heer r. B., als
ruiin zooveel op de bestaande wet loepasselyk,
blijven hier buiten sprake.
Ons bestek dwingt ons vele tegen bet ontwerp
aangevoerde redenen buiten spraak te laten. Slechts
twee voorbeelden. De Heer Reinders vond bezwaar
in de belasting op de dienstboden en rytuigeo: d.i.
juist tegen de twee grondslagen, die het meest de
weelde doen uitkomenof zou hierbij gedacht zijn
aan de belangen van die vele «Groninger landbou-
■wers, die in overgroote weelde leren."
De philippica van den lieer de Lom de Berg
tegen het ontwerp is grootendeels tegen de belas
ting op de haardsteden gerigt. Jammer is het voor
de klem der reuenering, dat de haardsteden in
het ontwerp niet zijn genoemd. Maar zoo ooit,
gold bet hier misschien een strijd voor eigen haard-
sleden, voor wier verzwijging hij vroeger door den
Hoogen Raad was veroordeeld.
Maar genoeg om de kracht der aangevoerde re
denen te doen zien. Naar wij meenen, bestond bij vele
leden eene soort van jaloezij tegen de groote steden
bij anderen, gemis van kennis vau de practyk der
belastingen: bij. de meesten, de zucht om de rege
ring te bestrijden. Dit blijkt vooral uit de reeds
genoemde indiening van een ontwerp van wel tot
afschaffing van den accijns op het geslagt, als
vreesden de indieners eenige populariteit te vei liezen,
naarmate de regering die zou winnen.
Maar meer daa de afstemming zelve, hindert
ons de wijze waarop die heeft plaats gehad. Da
Minister had verlangd het gevoelen der vergadering
over icderen afzonderlijken grondslag te kennen.
Maar de meerderheid heeft zich wel gewacht aan
dat verlangen te voldoenen daardoor hare onder
linge verdeeldheid te toonen. Sommige leien, dit
is gebleken, wilden den grondslag der haardsteden
behouden; anderen wilden diea der rijtuigen, en
kelen dien der dienstboden of ezels verwerpen.
Slechts in een punt kwamen alten overeen: afkeu
ring der wet.
De oppositie heeft dus, op eene voor ieder dui
delijke wijze, getoond dat zij bet vermogen mist.
eene gelijksoortige wet tol stand te brengen. Toch
keurt zij de voordragt af, maar wacht zichde
Heer van Bosse uitgezonderd, in eenige détails te
treden, die hare onbevoegdheid tot oordeelen zou
den verraden. Wij bedriegen ons. De Heer Poortman
trad in becijferingengegrond op statistieke opga
ven; maar bij weigerde de dadelijke mededeeling
dier opgaven, om dengene, die ze hem verschaft
had, niet te compromitteren. Iemand kan alleen
door oneerlijke handelingen gecompromitteerd wor
den. Zou hier niet het oude spreekwoord gelden:
Ie réceleur vaut autant que le
Wij willen resumeren. De kamer heeft de wet
verworpen en de bedoelingen van den Minister,
tot vermiudering van 'svolks lasten, afgekeurd.
Maar welke zijn dan de bedoelingen der kamer?
Uit het verslag der beraadslagingen kunnen wy
geene andere bedoeling bespeuren dan de verdrin
ging des Ministers. De toestand waarin wy thans
verkeeren is ongehoord in de geschiedenis der
constitutionele monarchie. Eene volks-vertegenwoor-
diging die bijna eenstemmig de begrooting van
een Minister aanneemt, cn weinige weken later
zijn stelsel verwerpt, dat haar reeds lang bekend
was, zonder de moliven dier verwerping te doen
kennen. Wij meenden dat de aanneming of ver
werping eens ontwerps behoorde te geschieden om
redenen uit die wet zelve ontleend.
Waar dit niet geschiedt, spreekt het van zelf.
dat de verwerping of aanneming geschiedt om
den persoon des Ministers, zoo als een der sprekers,
ook al weder een oud Minister, reeds vóór de
stemming zich liet onlvalleu dat de wet veroordeeld
was, en wij aarzelen niet, zoodanige handeling
ongrondwettig te noemencn eene inbreuk op
'sKonings regt. om Ministers te benoemen en
te ontslaan! Maar, zal de Koning die «ohending
zijner regten dulden, en. toegevende aan onwel*
tigen drang, den Minister ontstaan! Wy hopen
integendeel dat de Minister blfive aan bet hoofd
vau een financieel beheer, door hen» met kunde
en standvastigheid gevoerd. Wij hopen hem in de
gelegenheid te zien zyoe thans verydelde, weldadige
bedoelingen te verwezeniyken in sptft der soa-
genaamde volksvrienden, wier laatste hafdefrrtyze
i.i de Kamer geene dan onedele bedoelingen loont,
zich uitende in aubending van de regteo des
Koning».
Het bovenstaande was reed» door o
toen wy tot ons leedwezen vernamen dat de
Minister van Financiën xyn ontslag had aangevraagd.
Wy hopen voor het weliyn des land», dat bet
uiel moge worden verleend.
Mogen na dien slap van Z. EL, na de intrekking
des geheelen welsoniswerps en der daaraan annexe
voordragtende bovenstaande beschouwingen doel*
loos scliyuen, wy beoogden daarmede slechts, ooxe
lezers le wèerhouden, de strekking te miskennen
van maatregelen, die oiues inxieus, niet ander»
dan weldadig konden werken.