Donderdag 23
Febr. 1893.
No. 4226.
37e Jaargang.
Armenzorg.
Ik diamanten van den kapitein.
Uitgave
A. H. VAN Cl
te Amersfoort.
Dit blad verschijnt Maandag- en Donderdagnamiddag. Abonnement per 3 maanden/"
Franco per post f 1.15. Advertentiën16 regels 00 Cents.; elke regel meer 10 Cents.
Groote lettere naar plaatsruimte. Legale-, offlcieële- en onteigeningsadvert. per regel
15 Cents. Reclames per regel 25 Cents. Afzonderlijke nummers iO Cents.
Bureau
MUURHUIZEN
hoek Kortegracht, Wijk B.
II.
Van dat standpunt beschouwd, is
Armenzorg niets dan een daad van den
vrijen wil, het uitvloeisel eener liefde,
welke zich door geen staatsgezag laat
binden of leidon, omdat haar karakter
er mede in strjjd is en haar wezen er
door bedreigd wordt. Indien Armenzorg
de uitoefening is van liefdadigheidszin,
behoort zij dus geheel tot de Kerk. Be
denkt men echter, dat aan de behoeftigen
onderstand wordt verleend eensdeels in
hun belang, auderdcels iu dat der alge-
meene orde en veiligheid, die onthield
men elke ondersteuning - bij de aanwe
zigheid van een groot getal armen in een
staat of een gemeente ernstig gevaar
zouden loopen verstoord te worden, dan
komt men tot de gevolgtrekking, dat Ar
menzorgeen staatszaak is. Immers, vordert
het algemeen belang den onderstand, dan
is h<*t ook billijk en rechtvaardig, dat het
algemeen, dat is de gezamenlijke burgerij
of beter gezegd de burgerlijke gemeente,
hem drage; dan mag de Staat de op hem
rustende verplichting niet overbrengen of
schuiven op den schouder van bijzondere
instellingen of pieuse genootschappen
dan mag hij een voor de maatschappelijke
orde gevaarlijk element niet lijdelijk
overlaten aan de wellicht e;gendunkelijke
behandeling eener van hem onafhanke
lijke macht, daargelaten nog, dat het
hem, ter verhoeding van uitbreiding van
pauperisme, niet onverschillig kan zijn
te weten, hoe en wie en in welke gevallen
bedeeld wordt.
Men ziet dus, dat voor beide hemelsbreed
verschillende beginselen even gewichtige
argumenten pleiten. Een verdeeling der
groote taak tusschen Staat en Kerk, naar
gelang van ieders aard en vermogen,
met een duidelijke omschrijving van ieders
werkkring en competentie, zon tot een
gewenscht doel kunnen leiden, maar
zonder samenwerking en vrijwillige hand
reiking is het ondenkbaar iets goeds tot
Feuilleton.
Naar het Duitsch door S
Op zekeren (lag, it den zomer van 1875, ver
wekte een opzienbarend voorval de nieuwsgierig
heid van allo gasten in do Oostzee-badplaats P.
De algomeenc opmerkzaamheid, zoowel van de
aristocraten als de bnrgers gold een man, die
noch vorst, noch minister noch kunstenaar
was, maar wien het zwaarder dan een van die
allen viel, zijn oogenblikkelijke beroemdheid te
dragen.
Op een afgelegen punt van het plaatsje stond
een klein, oud huis, dat er met zijn, uit graniet
opgetrokken muren als een vesting uitzag.
De lage deur was met ijzer beslagen en kon
slechis met een sleutel van een bijzonder model
geopend worden.
De bezitter en commandant van deze vesting
was de rentenier Wilhelm Kraatz.
Deze was twintig jaar geleden naar P. geko
men, bad het huisje gekocht en naar zijn smaak
ingericht, waarna hij een teruggetrokken leven
geleid had! Hij was een klein man met een
betrekkelijk groot hoofd, breede schouders en een
terugstootend"gelaat. Hij ging niet modern, maar
goed en zindelijk gekleed, ja, op zijn gouden
horloge, dat hij aan een langen, gouden ketting,
welken hij om den hals slingerde, droeg, scheen
hij zelfs trotseh te wezen. Men vertelde elkander
van zijn rijkdommen en schatten de ongeloof
lijkste wonderen. Als kapitein moest hij name
lijk met den slavenhandel aanzienlijke schatten
stand te brengen; juist daarin ligt de
groote zwarigheid.
De tegenwoordige Armenwet nu heeft,
in afwjjking van alle vroeger bestaande
verordeningen op dat punt (1) de eerste
gedachte omhelsd.
Maar er kleeft aan dit stelsel een zóo
overwegend bezwaar, dat het daardoor
alleen niet meer dan een grootmoedige
illusie wordt. De annenlast is voor de
kerk en sommige burgerlijke gemeenten
te zwaar en onpractisch. Welke gunstige
verwachting men ook van een of van
beide collectiva, of van particuliere lief
dadigheid, moge koesteren, de taak blijkt,
globaal beschouwd, voor allen zonder
Staatshulp te zwaar.
De degelijkheid van goede armenzorg,
kan, vooral bij de dagelijksche uitbreiding
van armoede, en bij reductie der welvaart,
beter waarborg van den Staat verwachten
zoo niet eischen.
Elk voorstander van het beginsel, dat
Armenzorg geen staatszaak is, gaat in
de toepassing niet altijd voorzichtig te
werk en houdt niet immer het oog ge
vestigd op het nadeel, dat ook dit stelsel
aankleeft.
Belast de Staat zich direct of indirect
met de armenzorg, dan wordt bij den
arme langzamerhand het denkbeeld op
gewekt, aangekweekt en versterkt, dat
de Staat hem moet onderhouden, dat hij
der maatschappij een dienst bewijst niet
de orde niet te storen, voor welken dienst
zij hem belooning schuldig is. De uit
breiding van het denkbeeld nu, dat de
Staat moet bedeeleu is voor de orde even
gevaarlijk als volkomeu ontkenning van
het principe, dat het onderhoud der er
kende armen staatsrechterlijk aan de
burgerlijke gemeenten behoort.
(1) De ondersteuning der armen wordt over
gelaten aan de kerkelijke en bijzondere instel
lingen van weldadigheid. Van het plakkaatboek
van Karei V van 1531 tot en met de staatsregeling
der Bataafselie Republiek van 27 Mrt. 179S werd
steeds dit beginsel gehuldigd.
(2) Zie Sloot tot Oldhuis, Tijdsehrift voor
Staathuishoudkunde en Statistiek.
verworven hebben, die hij in zijn huis onophou
delijk bewaakte. Zijn gierigheid en zijn heb
zucht, overtroffen echter nog verre zijn rijkdom.
In zijn ziekelijk verlangen om nog meer geld
op elkaar te stapelen, dreef hij nog zoogenaamde
„geheime zaken," welke daarin bestonden, dat
hij vroolijkc jongelieden tegen buitengewoon
hooge rente geld leende. Niet openlijk, maar
heimelijk werden er door de voorname badgasten
allerlei hazardspelen gespeeld en menigeen be
trad in het nachtelijk uur het huisje van den
kapitein om door dezen in staat te worden ge
steld zijn eereschulden te voldoen.
En de kapitein was het, die op den bewusten
morgen het voorwerp aller opmerkzaamheid was.
In den afgeloppen nacht namelijk was hij
door een luid kloppen op de deur uit dc slaap
gewekt. In de mccning, dat een voornaam heer
wellicht opnieuw zijn hulp kwam inroepen stond
hij op en had zich naar beneden gespoed om door
liet eenige kleine venster te zien, wie er was.
Nauwelijks had hij zijn hoofd door de nauwe
opening gewrongen, of er werd hom een ijzeren
ketting om dc hals geworpen, waaraan een zware,
houten emmer hing; daar hij zijn armen niet
door dc enge ruimte schuiven kon, moest hij
indien alles behalve aangenamen toestand blijven.
Zooals van zelf spreekt stiet hij allerlei ver-
wenschirigen uit en juist opende hij opnieuw
den mond om hulp te roepen, toen hem met
een kwast op weinig zachte wijze natte kalk in
het gelaat geworpen werd. Telkens en telkens
werd do kwast lustig in den emmer gedoopt
en werd Kraats opnieuwbesehilderd.
Eindelijk scheen men genoeg van dat werkje
te hebben en gelukte het Kraats om een angstig
geschrei aan te heffen, waarop men met een
lu iil lachen antwoordde, dat zich langzamerhand
op grooter afstand vernemen liet.
Plotseling werd de deur van het vertrek ge-
„De arme" zegt een bevoegd beoor-
deelaar, „weet dan, dat bij recht op
ondersteuning heeft; daarom steunt hij i
er op en vordert haar met onstuimigheid, I
lompheid en dikwijls met bedreigingen, j
Bij deze ondankbaarheid voegt zich wel-
dra luiheid, zorgeloosheid, verkwisting i
en zedelijk bederfvoorts een overijld,
een vroegtijdig huwelijk, ware het slechts
om gemakkelijker ondersteuning te ver- J
krijgen. Uit deze verbintenissen ontstaan
kinderen, die in morsigheid, ondeugd en i
onwetendheid opwassen en later ten laste j
der gemeente komen."
Tegeu dat recht waakt de wet door
de bepaling, dat elk Armbestuur, zonder
beroep, beslist op iedere aanvraag om
bedeeling. Daardoor wordt het denkbeeld
van recht op onderstand aan de zijde der 1
armen bij den wortel afgesneden.
Zoo dachten reeds de adviseurs en wet-
gevers in de grijze oudheid. Bekend i3
hun stelling: „Luiheid voert tot ontucht
en ondersteuning des luiaards is een
dwaasheid, een zonde." Ongewettigde
bedeeling werd destijds erstig veroor
deeld en dezelfde Oosterlingen verklaar-
deu: „Wie geen aalmoes noodig heeften
ze toch neemt, is waard, dat hij niet
sterft tot hij haar inderdaad behoeft." Zij
gaven ook den raad: „Verkoop liever
al hetgeen gij hebt, dan u tot een arm
bestuur te wenden."
De vraag, waar ter plaatse een be
hoeftige armlastig is, m. a. w. de aan
wijzing der gemeente, waar hij onderstand
kan vinden in zijn nood, is èn gewichtig
èn moeielijk te beantwoorden. Evenals
ten aanzien der vraag aan wie hoofd
zakelijk de armenzorg behoort, loopen ook
hier de meeningen zeer uiteen. Drieërlei
stolsels werden steeds verkondigd, doch
even warm bestreden als verdedigd, wijl
elk hunner van gewichtige bezwaren
vergezeld ging.
In de eerste plaats komt in aanmerking
het werkelijk verblijf van den arme, als
het meest overeenkomstig de natuur der
armenzorg, aan welk stelsel echter het
opend; 'le dieven traden zeker binnen, dacht
Kraats. Doch neen, het was zijn oude huishoudster
die, wakker geschrikt door de kreten haars
meesters, hem uit zijn hachlijke positie be
vrijden kwam. Zij bestreek zijn gewond gelaat
met olie, waschte hem af, kortom verzorgde
hem naar haar beste krachten.
Kraats zelfwas er op uit om het voorgeval
lene zooveel mogelijk ruchtbaar te maken. Woe
dend was hij den volgenden ochtend naar het
politiebureau gesneld, waar hij alles medegedeeld
en gezworen had niet eerder te zullen rusten
dan nadat de daders ontdekt waren. Hij bezat
wel is waar geen ander bewijs, dat hem op het
spoor kon brengen, dan de herinnering aan het
spottend lachen, maar zijn geoefend oor had de
klanken goed opgevangen en daaruit opgemaakt,
dat het niet afkomstig was van ruwe metselaars,
doch van lieden, die tot de groote wereld be
hoorden. Het was een beschaafd, voornaam
lachen geweest, waarmede zijn angstgeschrei be
antwoord was geworden. In gezelschap van een
politic-agent doorzocht hij de ge'neele badplaats,
overal door zijn verschijning den algemeenen
lachlust opwekkend, terwei de vraag „wie heeft
hem zóó toegetakeld op aller lippen zweefde.
Op den middag van aenzdfden dag wandelden
drie dames, moeder en «dochters, door het fraai
aangelegde park. Haar uiterlijk kenmerkte hen
dadelijk als bchoorende tot dc groote wereld.
De moeder, een statige vrouw van een goede
vijftig, had een vriendelijk gelaat; over dat van
de oudste dochter lag een ernstige uitdrukking
verspreid, terwijl daarentegen de jongste vroolijk
en guitig om zich heen blikte. Ook zij ontmoetten
op bun wandeling den helu van den dag; ook
zij hieven staan, waarbij de moeder vraagde:
„Wie kan dat wezen, Elly?"
„Ik bob niet het geuoegen dien heer te ken
nen", antwoordde het jonge meisje, „ja, tochj
nadoel kleeft, dat het voor hardvochtige
armbesturen de deur wijd openzet om
zich van de armen te ontslaan, door hen,
door uiterst geringe bedeeling, te nood
zaken, elders heen te trekkenin de
tweede, de gemeente in welke de arme
vóór het ontstaan der behoefte een zeker
getal jaren verblijf hield, een stelsel
dat in zijn werking getoond heeft, tot
verwarring, omslachtig beheer en tal-
looze twisten aanleiding te gevenen in
de derde plaats de gemeente, waar de
arme geboren is, een beginsel evenwel,
meer gemakkelijk voor de admini9tratiën
dan rechtvaardig en doelmatig voor de
wezenlijke armverzorging.
Het laatste beginsel is èn door de thans
vigeerende Armenwet èn in vorige eeu
wen gehuldigd.
Bij de voor- en nadeelen, welke de
drie stelsels uit den aard der zaak me
debrengen, valt het niet gemakkelijk te
beslissen welk de voorkeur verdient,
maar zooveel is zeker dat de keus, no
pens het werkelijk verblijf van den arme
meer dan die der regeering het gezond
verstand voor zich heeft, deels omdat dit
verblijf, met de natuur der armenzorg
overeenkomstig is, deels, omdat het be
stuur der verblijfplaats beter, geregelder
en eenvoudiger dan dat der geboorteplaats,
aan welke de arme en ziju behoeften
soms vreemd zijn geworden, die behoeften
beoordeelen kan, en deels, om lat ook,
ingeval de armen in massa naar de
welvarendste en grootste gemeenten trek
ken, het toezicht op dezen doelmati
ger kan worden uitgeoefend dan op af
zonderlijk verspreide scharen, en hun
opleiding tot den arbeid gemakkelijker
valt. Er zijn groote nadeelen in het
verschil van domicilie tusschen de bur
gerlijke en kerkelijke armenzorg, als
onttrekking van den behoeftige aan zijne
natuurlijke verzorgers, bevoegdheid der
geboorteplaats tot terugroeping en boven
al restitutie, een denkbeeld dat direct tot
wettelijke liefdadigheid voert.
Slot volgt:
bet kan niemand anders wezen dan de kapitein.
O, mama, ze hebben hem toch een alleraardigste
poets gespeeld."
„Niet zoo haastig, mijn kind," vermaande de
moeder. „Heb je dan in het geheel geen mede
lijden met dien armen, mishandelden man?"
Op dit oogenblik snelde Kraats opnieuw met
den hem trouw vergezellenden politieagent
voorbij, een woedenden blik op de drie dames
werpend. Elly barstte onwillekeurig in een uit
bundig gelach los.
„Elly 1" riep haar zuster haar verwijtend toe.
onze strenge Alice heeft natuurlijk weer
iets op mijn gedrag aan te merken. Jij vindt,
het gebeurde in den afgeloopen nacht niet belach-
lijk dat spreekt immers n zelf."
„Neen, nat doe ik ook niet, beaamde Alice.
„Daar behoort geen geringe mate van ruwheid toe
om zich te verlagen tot zulk een handelwijze.
Verdiend de kapitein met minachting bejegend
te worden, welnu toon deze hem dan in het
openbaar. Als het waar is, dat de dader dier
laaghartigheid tot de badgasten behoort, dan
steekt ons dat geen van aller tot eer."
„Dat meen je niet, Alice."
„Ja stellig wel, waarom ook niet?"
„Zoo en als tic dader van dien grap, want
anders noem ik het niet. eens verlieft op je werd
en je vraagde om zijne vrouw te worden....
„Wel, dan zou ik zijn aanzoek heel eenvoudig
weigeren."
„Ook wanneer jij hem even innig liefhadt
als hij jou?"
„Ook dan."
„Ja, je kan dat nu gemakkelijk zeggen en
volhouden, want je weet heel best, dat je ideaal
Walther Von Strausz, nimmer zoó iets doen
zou," spotte Ellij onbarmhartig.
Wordt vervolgd).