Personeele Belasting en Patentrecht. KEIEISGEVIIG. Dn BURGEMEESTER kn WETHOUDERS van AMERSFOORT, Gezien het besluit van den heer Commissaris der Koningin in de Provincie Utrecht van den 6. April 1893, No. 3 Az. (Provinciaal blad No. 35) houdende bepaling van den tijd en de wijze der be schrijving voor de personeele belasting en het patentrecht over het dienstjaar 1893/94. Brengen ter kennis van de ingezetenen dezer gemeente, dat de uitreiking der beschrijvingsbiljetten voor de personeele belasting en der gewone patent-declaratoren een aanvang zal nemen op Donder dag, den 4. Klei e.k. en de weder-inzameling der ingevulde ver klaringen op Dinsdag;, den 86. dier maand; terwijl de patent-declaratoren voor de slijters, tappers, kroeg- en koffiehuishouders afzonderlijk, zoodra mogelijk na den ingaug van het dienstjaar, aan hunne huizen bezorgd en binnen drie dagen na de bezorging terug gehaald worden. Wordende wijders den ingezetenen herinnerd: a. Dat het hun vrijstaat zich betrekkelijk de eerste drie grond slagen te gedragen naar den aanslag van het vorig jaar, immers zoover in geen dier grondslagen eenige verandering is voorgevallen, en zonder dat zulks zal kunnen verhinderen het gelasten van eene herziening volgensart. 32 der wet van 29 Maart 1833 (Staatsblad No. 4). Dat echter eenieder ten ernstigste aangemaand wordt, om door een nauwkeurige en juiste opgave van de huurwaarde, van het getal deuren, vensters, haardsteden, mitsgaders van dienst- en werk- boden en paarden, en de klasse waartoe zij werkelijk behooren, de kosten en beboetingen te voorkomeu, waaraan uien zich anderszins zal blootstellen. b. Dat eenieder gehouden is de vragen in de biljetten vermeld, onverwijld stelligduidelijk en zonder eenige voorbehouding te beant woorden; zullen diensvolgens geene latere reclamatiën, gevolg van dubbelzinnige antwoorden, in aanmerking komen en zelfs zoodanige beantwoording als niet gedaan kunnen aangemerkt worden. Indien de biljetten niet op het tijdstip der ophaling aanwezig of niet behoorlijk ingevuld zijn, vervallen de ingezetenen in de yer- plichting om deze zelve ten kantore te brengen, bij gebreke waar van zij zich blootstellen aan de boete van achtmaal het bedrag der belasting bij art. 35 4 der wet vastgesteld. c. Dat niemand zich op verzuim in de uitreiking of terughaling van het biljet kan beroepen, daar diegene, welke in zoodanig moge lijk doch hoogst onwaarschijnlijk geval mocht verkeeren, verplicht is zijne opgave vóór of op den 31.TIei aanstaande, ten kantore van den ontvanger intedieuen, bij wien de beschrijvingsbiljetten, ter invulling kosteloos verkrijgbaar zijn. d. Dat, ingeval de bewoners vau het huis niet kunnen schrijveu, de Ontvanger of zijn gemachtigde, des gevraagd de invulling zal doen in des bewoners naam, zorider daarvoor eenige betaling te kun nen eischen, met vermelding van de reden waaromzullende zooda nige aangifte door den Ontvanger of zijn gemachtigde in tegen woordigheid van een derden persoon, met en benevens dezen wor den geteekend, na voorafgaande voorlezing. e. Dat van de terughaling der biljetten aan de ingezetenen een behoorlijk bewijs zal worden gelaten. Dat bij de wet van 9 April 1869 (Staatsblad No. 59) onder andere de navolgende bepalingen zijn gemaakt: Wegens vrouwelijke dienstbodeu die op den 1. Mei des jaars .waarover de belasting loopt, ouder dan 18 en jonger dan 21 jaren .zijn, bedraagt de belasting 5 (voor iedere dienstbode) zonder toe passing van het opklimmend tarief .Geene belasting is verschuldigd voor de éénige vrouwelijke be- diende, overigens naar de l8t0 3"e of 4lle klasse belastbaar, in dienst .van den belastingschuldige, welke geen andere bedienden houdt en .vier of meer eigen of aangehuwde kinderen, kindskinderen of pu- „pillen bij zich heeft inwonen, die op den 1. Mei des jaars waar- .over de belasting loopt, jonger dan 21 jaar zjjn." .Die na den 15. Mei een perceel in gebruik neemt, is voor dit „perceel de belasting naar de eerste vier grondslagen voor den tijd des dienstjaars die nog over is, verschuldigd." „Aan den belastingschuldige die in den loop des dienstjaars een „perceel verlaat, zonder daarin eenige roerende goederen of iemand „in zijnen dienst achtertelaten, wordt ontheffing verleend vau zijnen .aanslag naar de eerste vier grondslagen voor den tijd des dienst jaars die nog over is, indien daarvan door hem binnen den tijd „vau eeue maand, volgende op die waarin hij het perceel verliet, „tegen bewijs schriftelijk aangifte is gedaan ten kantore des Ont- „vangers op een aldaar kosteloos verkrijgbaar biljet „De ontheffing wordt verleend over het driemaandelijksch tijdvak „waarin het perceel wordt verlaten, indien de belastingschuldige „daarna doch in den loop van datzelfde tijdvak, een auder perceel, „waarvoor hij belastingplichtig is, in gebruik neemt." „Bij overlijden van den belastingplichtige treden zijne erfgenamen „in dezelfde rechten en verplichtingen." g. Dat zij die in de bezorging der verklaringen of aangiften voor het patentrecht mochten zijn voorbijg-zien, zich daarop niet kunnen beroepen, maar de verklaringen verkrijgbaar bij den rijks-ontvanger, in persoon of door een gevolmachtigde moeten indienen. h. Dat alle schippers en eigenaars van vaartuigen, de debitanten der Staats-loterij en de kramers, welke het patent bij den aanvang van het dienstjaar in hun bezit moeten hebben, gehouden zijn daartoe de noodige aanvrage te doenwordende dezen verzocht hun patent over het vorig jaar en de schippers om tevens hunnen meetbrief medetebrengeu. Eu wordt wijders den belanghebbenden herinnerd, dat volgens de wet alle vaartuigen en schepen, welke hun op den eersten Mei aanstaande toebehooren, moeten worden aangegeven, al is het dat daarvan geen gebruik mocht zijn of worden gemaakt. i. Dat zij die een bezwaarschrift indienen, ingevolge art. 1 der wet van den 4. April 1S70 (Staatsblad No. 60) verplicht zijn tot de overlegging van een duplicaat-aanslagbiljet, tegen betaling van vjjf cents bij den Ontvanger verkrijgbaar. Wordende alverder kenbaar gemaakt, dat naar aanleiding van art. 29 2 der wet op de personeele belasting van 29 Maart 1833 (Staatsblad No. 4), tot tegenschatters voor de gemeente Amersfoort zijn benoemd: JOHANNES BERNARDUS FRANCISCUS LENSING en DIRK VERBEEK, timmerlieden, alhier wonende. En opdat niemand hiervan eenige onwetendheid voorwende, zal deze worden gedrukt en aangeplakt op de daarvoor gebruikelijke plaatsen. Amrrskooht, den 17. April 1893. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Burgemeester, F. D. SCHIMMELPENNINCK. De Secretaris, W. L. SCHELTÜS. Snelpersdruk van de Firma A. H. VAN CLEEFF te Amersfoort.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1893 | | pagina 5