Maandag 28
September 1896.
Jo. 4601,
45e Jaargang.
ONTMMPEIÖ.
Wantrouwen.
Binnenland.
Uitgave
A. H. VAN CLEEFP
te Amersfoort.
Verschijnt Maandag- en Donderdagnamiddag met gratis Zondagsblad. Abonnement per 3 maanden ƒ1.—Franco
per post ƒ1.15. Abonnement alleen op het Zondagsblad voor Amersfoort 40 ct., voor het binnenland 50 et. pet
Advertentiën 1—0 regels GO ct.; elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Legale-,
oihcieële- en outeigeningsadvert. per regel 15 et. Reclames per regel 25 ct. Afzonderlijks nummers 10 cent.
Dienstaanbiedingen en aanvragen, uitsluitend voor- en betreffende den werkenden stand, van minstens 5 regels, in het
Zondagsblad, per regel5 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten ia rekening gebracht.
Bureau
KORTEGRACHT 56
Telephoon 19.
KENNISGEVINGEN.
De Griffier der Provinciale Staten van Utrecht
I daartoe door de Gedeputeerde Staten van dat
I Gewest gemachtigd, brengt ter kennis van do
belanghebbenden, dat de Rekening'der enkel
I provinciale en huishoudelij'ke inkomsten en uit-
I gaven over het dienstjaar 1894, goedgekeurd bij
I Koninklijk besluit van 2 September 189(5 no.
I 29, alsmede de Begrooting dier inkomsten en
uitgaven voor bet dienstjaar 1897, goedgekeurd
bij Koninklijk besluit van 18 September 1896
no. 30, ingevolge artikel 100 der Provinciale
wet, verkrijgbaar zijn gesteld ter Provinciale
Griffie van Utrecht, tegen betaling van 40 cents
per exemplaar, zoowel voor de Rekening als voor
de Begrooting.
UTRECHT, den 24. September 1896.
De Griffier der Staten voornoemd,
C. R. MERK US.
De BURGEMEESTER van AMERSFOORT,
Gezien artikel 41 der Gemeentewet,
Brengt ter kennis van de ingezetenen, dat de
Raad dezer gemeente zal vergaderen op Dinsdag,
den 29. September aanstaande, des namiddags te
l', j ure.
Amersfoort, den 25. September 1896.
De Burgemeester voornoemd,
F. D. SCHIMMELPEN NI NOK.
SCHIETOEFENINGEN.
De BURGEMEESTER van AMERSFOORT,
Brengt ter kennis van belanghebbenden, dat
op den 80. September aanstaande door de troe
pen van het 5e Regiment Infanterie op de ter
reinen der Legerplaats bij Zeist eene oefening
in het geveehtschieten zal worden gehouden
waarbij met scherpe patronen wordt gevuurd.
Het schieten zal plaats hebben van ongeveer
9 uur des voormiddags tot 3 uur des namiddags
in de richting van N.W. naar Z.O.
Het terrein ten O. en ten Z. der Legerplaats
voornoemd zal dientengevolge op dien dag ge
durende die uren onveilig zijn. Op de toegangs
wegen zullen, op onderlinge afstanden van onge
veer. 1000 M.. palen geplaatst worden, waaraan
een rood vlagje en een plankje met het opschrift
„onveilig".
Amersfoort, den 26. September 1896.
De Burgemeester voornoemd,
F. I). SCHIM.MELPEXXIXCK.
De BURGEMEESTER en WETHOUDERS
van AMERSFOORT,
Gezien art. 5 der wet tot regeling van den
kleinhandel in sterken drank en tot beteuge
ling van openbare dronkenschap
Brengen ter openbare kennis, dat. een verzoek
schrift om vergunning tot verkoop van sterken
drank in het klein bij hen is ingekomen van
ANTIIONIUS HARMSK, koopman, wonende te
Amsterdam, in het perceel staande aan de Arn-
hemschestraat wijk A. no. 43 te Amersfoort, laatst
bewoond geweest door de wed. SCHMOOR.
Amersfoort, den 26. September 1896.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester,
F. D. SCHIMMELPENNINCK.
De Secretaris,
W. L. SCHELTUS.
Feuilleton.
„Als we maar rijk waven, dan zouden
wij wel gelukkig ziju", hoorden we menig
een zeggen.
En wat zien we gestadig?
Dat velen door het geld niet gelukki
ger en ook niet zachtmoediger, vredelie
vender, broederlijker gestemd zijn gewor
den, ook niet tevredener. Als bedorven kin
deren liggen ze telkens met anderen
overhoop en 't gaat lang niet malsch
onder elkander toe.
Hoe meer behoeften een meusch heeft,
en hoe meer begeerten hij koestert, des
te meer gelegenheid biedt zich voor hem
aau ora met zijn naasten in botsing te
komen en die botsingen zijn des te on
aangenamer. naarmate de oorzaken ervan
onbillijker zijn.
Dat er strijd is om het dagelijksch brood
dat is nu eenmaal niet anders't is de
wet der natuur. 'tKan ons toeschijnen,
dat ze brutaal is, maar in haar hardheid
zelve ligt een verontschuldiging, en over
't algemeen beperkt ze zich tot zeer pri
mitieve wreedheden.
Maar geheel anders is 't gesteld met
dien oorlog om het overvloedige, om het
voldoen aan zijn eerzucht, aan zijn genot
zucht, aau zijn luimen en hartstochten.
Nog nooit heeft de honger iemand ge
dwongen tot het begaan van laagheden,
als waartoe eerzucht of hebzucht, of de
dorst naar ongezonde uitspanningeu en
genietingen den mensch zooal dwong.
Hoe meer verfijnd de zelfzucht optreedt,
des te dieper verlaagt ze eeu mensch,
des te meer kwaad sticht ze.
Al is 't duizendmaal gezegd en al is er
duizendmaal om gelachen of getwist,
waarheid blijft 't immer en altijdgeld
Vrij naar het Duitsch.
\laar eindelijk besloot hij toch, architect te
worden en reeds met zijn eerste proeven was
hij buitengewoon gelukkig. Het werken en
leeren was hem altijd gemakkelijk gevallen;
hij had in den korst mogelijken tijd dc school
afgeloopen en een zeer goed eindexamen gedaan
hij wist zelf niet recht hoe.
En Godfried, die zijn leven lang had moeten
blokken en werken, begreep het nog veel minder.
Hij had er geen begrip van hoe Martin die
voortdurend met allerlei beuzenngen bezig was,
die dagelijks zóo en zóóveel uren in de manége,
in de schermzaal, gedurende den zomer in een
boot of een zwembassin en gedurende den winter
op het ijs of de jacht moest doorbrengen, tijd
kon vinden om té werken. Maar, al kon hij er
ook geen begrip van krijgen, hij nam er toch
maar genoegen mee, omdat het door de geluk
kige examens, die Martin deed, duidelijk bleek,
dat hij recht had op die vele uitspanningen.
Zoo was er dan in de laatste jaren tusschen
de twee broeders, die elkander werkelijk har
telijk liefhadden, een soort van wapenstilstand
ontstaan. Godfried bestreed zijn neiging om al
tijd den baas te spelen over zijn jongeren broeder
en Martin trachtte alles voor zijn ouderen broeder
geheim te houden, wat hem kon verontrusten
of bedroeven. Nu en dun kwam het nog wel
eens tot heftige woordenwisselingen, wnnl on
danks zijn groote goedhartigheid en toegevend
heid kon Martin nog wel eens in blinde woede
geraken en dan deed en zeide hij wel eens
dingen, waarover hij later het grootste berouw
gevoelde.
Godfried had met het uiterlijk, dehoogegoed
geëvenredigde gestaltehet booge gewelfde
voorhoofd, het sluike blonde haar, de staal
blauwe oogen, die onder den bril een oogen-
schijnlijk geslepen uitdrukking aannamen, ook
het bedaarde, kalm overleggende karakter van
■ijn vader geërfd. Hij was hoegenaamd niet ver
waand, maar acr consciëntieus en strenger voor
zich zelf dan voor zijn omgeving. Onder zijn
collega's had hij den naam van een zeer be
kwaam en hoogst innemend ambtenaar. Als
rechter van instructie had hij zich ondanks zijn
jeugd reeds meermalen zeer verdienstelijk ge
maakt.
Vroeger dan het zijn voornemen was geweest,
reeds in <le eerste dagen van Juli van dat jaar,
had Godfried het. huis aan het Wannermeer
verlaten, met het vaste besluit het nooit weer
te betreden.
Het was den vorigen zomer tusschen hem
en Martin dikwijls lot groote onaangenaam
heden gekomen en eindelijk zelfs tot zekere
vijandschap, waarin, naar het scheen geen ver
andering kon gebracht worden. Hij meende toen,
dat hij Wannsee in geen jaren, misschien wel
nooit terug zou zien, en nu bracht zijn betrek
king hem in de koude maand November op
(lie plaats, die zoo rijk was aan gelukkige maar
helaas ook aan treurige herinneringen.
Eerst in het late middaguur van den 21sten
November hadden de autoriteiten te Berlijn
kennis gekregen, dat in de onmiddellijke nabij
heid van het meer het lijk van een onbekende
alleen maakt een mensch niet gelukkig.
Ligt de kern van alle goeds niet in
ons vermogen om iets buiten ons zei ven
lief te hebbeu?
En wat blijft er voor de naasten over
in een leven, dat ganscb en al gewijd is
aan de zorg voor het voldoen aan allerlei
zinnelijke begeerten en hartstochten De
mensch, die hoe langer zoo meer er aan
toegeeft, laat ze zóo weelderig opgroeien,
zóo groot worden, dat ze hem eindelijk
geheel overheersehen. En wanneer hij
eenmaal haar slaaf is geworden, dan gaan
alle zedelijke zin en alle energie in hem
verlorenhij geraakt buiten staat om
goed van kwaad te onderscheiden en te
beoefenen wat goed is.
Het zedelijk leven is gelegen in het
beheerschen van zichzelvende onzede
lijkheid is gelegen in het zich laten be
heerschen door zijn behoeften en harts
tochten.
Zoo worden van lieverlede de grond
slagen van het zedelijk leven verplaatst,
en iu ons oordeel over goed en kwaad
raken we van de wijs.
Voor ieder, die zich tot eeu slaaf maakt
van allerlei behoeften en begeerten, is
geld te bezitten het hoogste geluk, de
bron van alle ander geluk.
't Is waarte midden van den woe
denden strijd om den eigendom komt
men er als van zelf toe om allen te hal en,
die wat bezitten, en om allen eigendom
diefstal te noemen, wanneer dat eigen
dom in handen is van anderen en niet
in die van OuS zeiven.
Maar juist die verbeten woede, waar
mee men de bezitters aanvalt, is een be
wijs te meer, welk eeu ontzaglijk gewicht
men hecht aau den eigendom.
Ten slotte wordt de waarde van dingen
en menscheu berekend uaar het profijt,
dat men er van kan trekkengeen geld
te hebben, wordt een schande geacht, en
een man van verdiensten wordt hij ge
noemd die geld bezit, al -kan ook dik
wijls de manier, waarop het verkregen
werd, het daglicht niet verdragen.
Met alle kracht, die in ons is, moeten
we ons verzetten tegen een dwaling, die
was gevonden. Daar de winterdag zoo kort was,
was het onmogelijk geweest om onmiddellijk op
de bedoelde plaats een onderzoek in te stellen
en dus begaven zich eerst 25 November, 'soch
tends vroeg, de rechter van instructie, de procu
reur-generaal, eenige mindere ambtenaren en de
griffier naar de plaats des onheils.
De joviale procureur-generaal bemerkte spoe-
I dig, dat zijn collega Hellberg over iet9 zat te
peinzen, en liet hem aau zijn eigen gedachten
over, nadat zijn pogingingen om een vroolijk
gesprek te voeren, alle vruchteloos gebleken
waren.
Godfried Hellberg 9taarde onafgewend op de
dichtbeslagen ruiten. Het kale winterlandschap,
waar de trein snuivende doortrok, zag hij slechts
zeer onduidelijk. Zijn gelaat had een hoogst
ernstige uitdrukking aangenomen. De laatste
dagen en uren, die hij met Martin aan het Wan
nermeer had doorgebracht, doemden met hinder
lijke juistheid voor zijn geestesoog op. Sedert
meer dan vier maanden had hij zijn broeder
niet gezien, zelfs niet van hem gehoord. Hij had
ook niets van hem willen hooren, want hij wist,
dat hij slechts bedroevende dingen kon verne
men. Hij was er nu verbaasd over, dat hij het
van zich had kunnen verkrijgen om in al rlien
tijd niet te vragen naar zijn jongeren broeder,
dien hij nog altijd zoo innig liefhad. Maar het
kwam hem nog onbegrijpelijker voor, dat Mar
tin, wiens hartochtelijke woede altijd spoedig
bekoeld was, zich geheel had kunnen losmaken
van hem zijn oudsten, getrouwsten en meest
beproefden vriend. Hij kende Martin toch beter
dan ieder ander. Er moest een geheele ver
andering plaats gehad hebben rnet hem, anders
was het raadsel onverklaarbaar.
Godfried slaakte een luide zucht. Hij dacht
er aan, welke verwachtingen hij gekoesterd had
vooral in onze dagen duizender hoofd
benevelt en in de war brengt, dat een
mensch gelukkiger en beter wordt hoe
meer 't hem uaar het uiterlijke goed
gaat. Geen grooter leugen dan dit be
weren, dat tegenwoordig voor een axioma
wordt gehouden op sociaal gebied.
Integendeel: stoflelijke welvaart, zonder
vooruitgang op geestelijk en zedelijk ge
bied, vermindert de vatbaarheid om ge
lukkig te worden en verlaagt het karakter.
Wie niet ziende blind en hoorende doof
is, kan 't iederen dag zien en iederen
dag hooren
Als men 't maar zien en hooren wil
F1H. MM. de Koninginnen zijn voornemens,
in de eerste dagen van November zich voor
omstreeks drie weken te begeven naar Pugny
les-Corbières, bij Aix-les Bains.
Na het verblijf aldaar hebben de Vorst
innen bet plan, een bezoek te brengen aau
de voornaamste steden van Noord-ltalië, of
wel aan de Italiaansche meren.
Het aangekondigde ontslag, door den vice-
president van den Raad van State jhr. Van
Panhuijs aangevraagd, wordt nog al druk
besproken, zegt de Haagsclie kroniekschrijver
van de W. Gr. Ct. liet feit kwam 't eerst
aan het licht doordien de heer Van Hattum
van F.llewoutsdijk het huis van jhr. v. P.
kocht. Men verzekert, dat redenen van ge
zondheid hein nopen, zijn hoog Staatsambt
neer te leggen, maar andere verhalen doen
de ronde, die misschien ook wel eenigen
grond hebben. De vice-president van aen
Raad van State zou zoo zegt men bij
zekere gelegenheid op zoodanige wijze zijn
gepasseerd, dat hij het aan zijn waardigheid
meende verschuldigd te zijn, zich uit het
openbaar leven terug te trekken. Wat daar
van is of niet is zal misschien later
blijken. In elk geval is 't vreemd, dat jhr.
v. P., die in zóo hoog aanzien is bij 't Hof,
juist zijn post verlaat op een tijdstip, waarop
in zoovele opzichten zijn voorlichting noodig
schijnt en waarop hij een zóo gewichtige
rol zou hebben te vervullen.
In staatkundige kringen worden de heeren
Gleichman, voorzitter, en de Minister van
van den genialen aanleg van zijn broeder en hoe
aan al die verwachtingen de .bodem was inge
slagen! In plaats van zich aangetrokken te voe
len tot nieuwe kunstwerken, na het schitterend
succes met de villa van Templin, had Martin,
nadat zijn werk voltooid was, op onvergeeflijke
wijze zijn tijd verspild.
Met groote droefheid had Godfried gezien, dat
zijn broeder volstrekt geen eerzucht bezat. Zoodra
de villa van Templin voltooid was, had de
bouwkunst voor den jongen architect alle aan
trekkelijkheid verloren, en door zijn onverschil-
heid en lauwheid verloor hij verscheidene mooie,
groote opdrachten, welke hem na zijn eerste en
zoo buitengewoon gelukkig debuut gedaan
waren.
Godfried begreep zeer goed, dat de omgang
met den rijken beursman Reinhold Templin,
voor den jongen kunstenaar noodlottig was ge
worden. In 'teerst had de ernstige man maar
niet kunnen begrijpen, wat zijn broeder kon
bewegen om zóo druk met dien man om te
gaan, want de enkele keeren, dat hij Templin
ontmoet had, hadden hem de overtuiging gegeven,
dat hij niets aantrekkelijk bezat en hij veeleer
een zeer alledaagsche zwetser was. Martin, die
aan een geheel andere omgeving gewoon was,
moest de wuftheid van dezen praalhans evengoed
doorzien als hij en de voorgewende goedhar
tigheid van Templin moest hem evenzeer tegen
de borst stuiten. Wat zocht Martin, de bekwame
kunstenaar, die zijn leven lang met beschaafde
en aangename jonge nienschen en oudere heeren
had omgegaan, bij dezen Templin, die hem toch
niets meer kon meededen dan de nieuwste
Beursaardigheden en de hooge prijzen die voor
nieuwe gebouwen gegeven waren
Wordt- vervolgd.)