Donderdag 18 Februari 1897. No. 4642, 46e Jaargang. Wantrouwen. 41) PHOENIX BROUWERIJ H. MEURSING Co. AMERSFOORT. Specialiteit in Exportbier naar de Tropen. Firma A. H. VAN CL E E FF te Amersfoort. Verschijnt Maandag- en Dondmdaynar-iddog met gratis Zondagsblad. Abonnement per 8 maanden ƒ1.Franco per post ƒ1.15. Abonnement alleen op het Zondagsblad voor Amersfoort 40 ct„ voor het binnenland 60 et. net 8 maanden. Advertentiën 1—6 regels CO ct.elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Legale-, oflicieële- en onteigoningsadvert. per regel 15 ct. Reclames per regel 25 ct. Afzonderlijke nummer» 10 cent. Dienstaanbiedingen en aanvragen, uitsluitend voor- en betreffende den werkenden stand, van minstens 5 regels, in hst Zondagsblad, per regel5 oent. Bjj advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht. Bureau KORTEGRACHT5€ Tolephoon 19. Een beschouwing over de nieening „Geld onder de menschen brengen". Toen korten tijd geleden in New-York een der spoorweg-koningen van Noord-Amerika aan zijn vrienden en vereerders een gast maal had aangeboden, dat in rijkdom van spijzen en overvloed vun dranken alle vorige feesten van dien aard in kostbaarheid en weelde verre overtrof, kon men irt een der dagbladen, waarin het feest uitvoerig be schreven stond, aan het einde dier beschrij ving de bemerking lezen, dat dergelijke over dreven prachtige en weelderige feesten, geldverkwistingen op grooten schaal, slechts haat en ontevredenheid verwekken bij de minderbedeelden, ofschoon aan de andere zijde niet ontkend mocht worden, dat hier door het geld toch onder de menschen ge bracht en zoodoende brood aan de arbeiders gegeven wordt. Welk een contradictio in terminiswelk een tegenspraak in deze beoordeeling. Haat en ontevredenheid zouden gezaaid worden onder de minderbedeelden en deze treurige eigenschappen zouden haar ontstaan te danken hebben aan handelingen, welke in liet linancieel belang dier zelfde minder bedeelden zullen uitvallen. Hoe vreemd, hoe ongerijmd deze beschou wing ook moge klinken, er is haast geen voorstelling meer verbreid dan juist deze, dat niet hij die een gedeelte zijner inkom sten oplegt, maar hij die verteert den arbei ders brood geeft, of, zooals men het meestal uitdrukt, het geld onder de menschen brengt, alsof dit (namelijk het verteren) nu eens bij uitstek een handeling is, in het welbegrepen belang der arbeiders, alsof de spijzen van dengeen, die een gastmaal aanrecht, langs een geheimzinnigen weg tevens tot voedsel verstrekken van den arbeider. Deze voorstelling, welke zelfs door Mon tesquieu, den scherpzinnigen en bezadigden tijdgenoot van Voltaire, werd gedeeld, waar hij zegt: »Si les riches n'y dépensent pas beaucoup, les pauvres mourront de faim". (Esprit des LoirLiv. VII Ch. 2, seq .Lettres Persanes, I.. 106) mag te eenen male onjuist genoemd wordenen onwaar is het zeggen van Lodewijk XIV, toen hij zich verhief op zijn verkwistingen met de woorden »Un roi fait l'aumóne en dépensant beai'coup". On juist is deze meening, en dit niet zoozeer omdat vertering het geld niet onder de men schen zoude brengen, maar omdat men er een philantropischen glimp aan wil geven, omdat liet verteren volstrekt niet een wijze van geld Feuilleton. Vrij naar het Duitsch. „Wat ben je nog zwak, liefste, beste Martin Maar nu zal je wel weer gezond wordendaar zal ik wel voor zorgen; nu je maar weer bent, wordt alles ook weer goed" Zeide Nelly op eeni- gen toon en zij nam zijn vermagerde handen en liefkoosde ze. ,,'t Is me nog net als in een droom niet, dat'ik je weer heb, je weer zie en hoor. dat is immers het gewone, anders kan het niet zijn en anders mag het ook niet weer zijn neen, het is me als een droom, dat ik je zoo lang heb moeten missen ik begrijp nog niet, hoe ik het zoo lang heb volgehouden, maar nu en ze kuste weer zijn smalle, magere handen. „Maar ik praat maar door en denk er in mijn vreugde niet aan, dat je nog zoo zwak bent." „Spreek maar!" zeide Martin, zonder haar te zien. „Ik wil alles hooren wat je mij te zeggen hebt." „iets bijzonders weet ik eigenlijk niet; wat ik geleden heb, moet je zelf begrijpen, maar je brieven wees er niet boos om di< kwamen me zóo koud voor, zóo gedwongen ik begreep ook niet, dat je mij niet éen enkele maal wilde ziendat is me nog altijd raadsel onder de menschen brengen is, die meer dan eenige andere aanbeveling verdient en omdat dit het allerminst geschiedt in, noch ten ge volge heeft het belang van den arbeider. Zou men in ernst meenen dat ilegeen, die spaarzaam is, zijn geld niet onder de men schen brengt De kapitalist begraaft het toch niet in den grond, of bergt het toch niot weg in zijn brandkast om het daar ongebruikt te laten liggen. Immers, hij zet het uit op interest, hij koopt er landerijen of huizen voor, hij richt fabrieken op, of wendt het aan tot verbete ring zijner gronden, hij laat kanalen graven, of koopt schepen, of belegt het op honder den andere wijzen, maar steeds zorgt hij, dat hij rente trektkortom steeds voedt hij van zijn kant een of meer takken van bedrijf. Kapitaal, in allerlei vorm want we moeten niet, zooals wel eens ten onrechte geschiedt, alleen geld met dien naam bestem pelen is onmisbaar ter productie, en de vorming hiervan bestaat in een beschaafd land niet in het opstapelen van goud of zilver of edelgesteentenhet wordt gevormd en vermeerderd door het te doen beantwoorden aan zijn doel, door het hulpmiddel te doen zijn ter productie. Degeen die aldus zijn kapitaal aanwendt, brengt evenzeer geld onder de menschen als hij, die het verteert, maar de resultaten zijn zeer uiteenloopend. Stel, dat een vijftigtal personen van ver mogen elk duizend gulden op hun verteringen van weelde hebben bespaard om daarvoor te zamen een fabriek te stichten, een stuk •ond in te polderen, of een kanaal te laten graven. Met die bijeengebrachte vijftig duizend gulden hebben zij aan vele lieden, werk en brood gegeven, aan timmerlieden en smeden, aan polderwerkers en metselaars, aan werk tuigkundigen en leveranciers, die ook weer op hun beurt aan velen arbeid geven, in het kort aan allen, die hun diensten hebben ge leend, tot het bouwen en inrichten der fabriek, tot het inpolderen van het land, of tot het graven van het kanaal. En de duurzame vrucht van deze uitgaven isdat de fabriek is gebleven, aan de eigenaars jaarlijks terug- keerende renten en aan een aantal werk lieden geregelden arbeid geeftdat het ingepolderde land moet bewerkt, bezuaid en onderhouden worden en jaarlijks aan vele arbeiders brood geeftdat het kanaal ge legenheid geeft om producten sneller en goedkooper te verstrekken, dat in diestreek de scheepvaart toeneemt en welvaart gaat heerschen, dat aan de maatschappij in het algemeen voortdurend nieuwe voortbreng selen tot betere vervulling harer behoeften worden gegeven. Hud die besparing niet plaats gehad, de smakelijke spijzen zouden verbruikt, de geu rige wijnen geschonken, de bloemen verlept zijn, zonder eenig spoor achter te laten dan de herinnering aan de gesmaakte genoegens. Wie verteert, brengt evenzeer geld onder de menschen als hij die spaart, maar de eerste vernietigt tevens volkomen en onher stelbaar een gedeelte van den maatschappe- lijken rijkdom de andere daarentegen iaat hulpmiddelen ter productie vervaardigen, vergroot het kapitaal der maatschappij, ver meerdert de middelen om nieuwen rijkdom voort te brengen. De oorzaak en het voortwoekeren van de onjuiste meening waarover in deze regelen is gesproken, en de redenen die dit volks vooroordeel wel is waar niet rechtvaardigen, maar toch eenigszins verontschuldigen, zijn niet zoo ver te zoeken. Zuinigheid te ver doorgedreven grenst aan gierigheid en de verkwister vindt altijd velen bereid om zich zijne vrienden noemen, zoolang de beui's geopend blijft; hij is gewoonlijk even mild jegens anderen als jegens zich- zelven. Voor dengene, die met ruime mid delen, spaarzaam is, heeft men allerlei schimp woorden over; men houdt hem alras voor een onnutten gierigaard. Maar wie kan ook maar eenigszins nagaan aan hoevelen hij brood verschaft, die, zonder het uit te ba zuinen, aandeelen neemt in fabrieken, reede- ryen of sloomvaart-maatschappyen De verkwister daarentegen, die jaarlijks duizenden en duizenden guldens verteert aan schitterende festijnen, doet van zich spreken, als van den man, die met zyn rijkdom veel goed doet en #het geld onder de menschen brengt." Maar waarom zoude nu de welvaart, waar om zouden nu de belangen van de arbeiders meer bevorderd en behartigd worden door aankoop en verbruik van gebak dan door aankoop van een stoomschip, waarom meer door aankoop en verbruik van wijnen dan door het laten graven van een kanaal, dat in eon lang gevoélde behoefte voorziet VVy hebben gezien, dat het tegendeel waar is. Zeer geestig en juist toont Frederic Bastint, de bekende Fransche staathuishoudkundige, i uit het midden dezer eeuw, in zijn werkje: »Ce qu'on voit et ce qu'on no voit pas, ou j leconomie politique en une lepon", aan hoe men op staathuishoudkundig gebied steeds j geneigd is »ce qu'on ne voit pas" te vergeten I en alle aandacht te schenken aan »ce qu'on I voit", ofschoon dit laatste de opmerkzaam- heiil vaak minder waard is dan het eerste. Zou nu uit hetgeen hiei boven is luinge- voerd de conclusie getrokken moeten wor den adus het is ieders plicht zoo weinig mogelijk te verteren"? In geenen deele, want ons aller roeping is het niet, onze inkomsten hooldzakelijk aan te wenden ten bate van het algemeen. De industrieel, de landbouwer werkt niet of laat niet werken van den vroegen ochtend tot den laten avond uitsluitend om de welvaart der maatschappij te bevorderen, maar in de eerste plaats om zich en de zijnen een be hoorlijk inkomen te verschaffen. Egoïsme derhalve, maar een egoïsme waarin niets misdadigs ligt, is de drijfveer. Vertering, zoodanig dat men er waarlyk genot van heeft, is volstrekt niet afkeurens waardigieder heeft voor zich zelftebeoor- deelen hoe ver hy zijn uitgaven voor ge noegens mag uitstrekken, maar nimmer moet men aan die handelingen een philantropischen „Dat raadsel zal ik nu oplossen,''zeide Martin. „Daarvoor ben ik bij je gekomenik beb naar je verlangd zijn stem beefde, „met al de onstuimigheid van mijn ziel en mijn gemoed; maar ik wilde je niet weerzien, omdat ik aan je twijfelde!" Nelly stond langzaam op, en herhaalde met gedwongen kalmte: „Je hebt aan mij getwijfeld „Ja, en ik vraag je: heb je je niets te ver wijten Heb je niets gedaan, dat mij diep moest krenken „Neen," antwoordde Nelly bedaard. „Nelly I" zeide Martin. „Als ik je nu bewijs dat je onwaarheid spreekt, zal je dan begrij pen, waarom ik mijn vertrouwen in je heb verloren Waarom ik je van mij stoot als een onwaardige „Ja I" hernam Nelly, terwijl zij hem flink in de oogen keek. „Nelly, heb je dan niet, in strijd met mijn wenseben en jou beloften, een samenkomst ge had met dien man dien je zoo diep verachtte „Ja, omdat ik hem spreken moest en ik hem niet bij mij in huis kon ontvangen." „En dat zeg je zoo bedaard, alsof het een zeer natuurlijk iets is." „Misschien heb ik een noodlottige dwaasheid begaan maar niets verkeerds, waarover ik mij zou moeten schamen." Een bittere lach ontsierde Martin's gelaat. „Ik bid je, luister naea- mijJe weet, dat ik veel te lichtzinnig geld heb uitgegeven en kost bare voorwerpen gekocht; het viel mij toen ge ducht hard, dat ik je mijn schulden moest bichten en zulk een groot offer van je moest aannemen. „Waarom?" zei Martin ongeduldig. „Ik giste, wat je uit kieschheid voor mij wilde verzwijgen; ik had je geldelijke raoelijk- heden bezorgd, en daarom kon ik er niet toe komen, je iets te zeggen, ,,'t Was zeker heel on verstandig, maar je zult er toch wel in kunnen komen dat ik zweeg over dien ongelukkigen salamander „Dacht ik het niet I Dat was een cadeau." „Neengeen cadeau, maar de robijnen waren echteen gewetenloos speculant heeft ze my opge drongen en stelde mij gerust omtrent de be taling, waarby eerst niet de minste haast was maar na mijn verloving sprak hij heel anders en kwelde hij mij geducht en ik durfde je het niet vertellen." „Had hij het mnar gedaan I" zuchtte Martin. „Daar was ik juist zoo bang vooren toen Templin my liet weten, dat hy het kleinood voor iemand anders wilde koopen, heb ik bevend en angstig den koop gesloten." „Waar?" vroeg Martin heftig. „Ik ging met moeder nuar Wannsee; er was geen oogenblik te verliezen, want Templin reisde dienzelfden avond verder, en ik kon noch wilde hem hier ontvangen. Vraag het hem zelf; hij kan je niet anders vertellen dan ik nu zeg Maar, wat is er?" Martin zag er vreeBelijk uit; zijn gelaatstrek ken waren verwrongen hij steunde dof en akelig. Het was als het brullen van een doodelijk ge wonden leeuw. „Trek het je toch niet zoo aan, beste Martin er is immers niets gebeurd, datje kan krenken Martin stond op. „Wat heb je gedaan 1 Wat heb je gedaan 1" riep hij telkens uit. ,,'t Is nooit meer goed te maken, Nelly! Nelly keek hem treurig "aan. Martin liet zich op de sopha vallen en ademde zwaar zijn oogen vielen half dicht. Toen zij nu dicht by hem kwam en zijn haar van zijn voorhoofd wegstreek, kromp hij ineen en innig bedroefd zeide hij „Och, laat mij zitten Een oogenblik later werd Godfried aangediend. Hij groette Nelly beleefd en zeide tot Martin: „Ik dacht wel", dat ik je hier nog zou aan treffen." „Als je een oogenblik later gekomen waart, zou ik reeds vertrokken zijn", hernam Martin tot Nelly's groote verbazing. „En wanneer zie ik je dan weer vroeg Nelly vlug en zacht. Die eenvoudige vraag scheen Martin verlegen te maken hij draalde met zijn antwoord. „Toch in elk geval nog vandaag zei Nelly dringend. „Na die lange scheiding kunnen w\j toch zóo geen afscheid nemen wij hebben elkaar nog zooveel te zeggen; beloof me, dat je vandaag nog komtToe beloof het mjj 1" Zij drukte zijn hand innig en zeide, bijna op smeekenden toon „Och toe! Kom toch!" Martin zug haar aan en zeide: „Zoodra het maar kan." Daarop zeide Martin zacht tot zyn broeder: „Ik ga nu dadelijk naar huis; daar verwacht ik je zoo spoedig mogelijk." Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1897 | | pagina 1