BIJVOEGSEL.
LrfeSi üpnmkt en aan de W-JSuUiS
De BURGEMEESTER eo WETHOUDERS van
AMERSFOORT cloeu te weten, dat door den Raad
dier gemeente in zijne vergadering van 20 December
1897 is vastgesteld het volgende besluit:
De Raad der gemeente Amersfoort,
Gezien de artt. 232, 240, 243 en245 der Gen eentewet
Besluit vast te stellen de navolgende
VERORDENING op de heffing van
eene plaatselijke-direete-belasting naar
het inkomen.
Artikel 1. Er wordt in deze gemeente eene plaatse
lijke belasting geheven van het jaarlijksch inkomen der
belastingplichtigen.
Art. 2. Het bedrag der helling is hoogstens 3°/0 en
wordt jaarlijks door den Raad bepaald bij het vaststellen
van het kohier.
Art. 3. Ieder, die in den zin van artikel 245 der
Gemeentewet in deze gemeente tijdens het belastingjaar
zijn hoofdverblijf heeft, er gedurende meer dan 90 dagen
van het belastingjaar voor zich of zijn gezin eene gemeu
belde woning of een kantoor of andere inrichting tot per
soonlijke uitoefening van een betrekkiug, beroep of bedrijf
beschikbaar houdt; er in het belastingjaar gedurende meer
dan 90 dagen verblijf houdt, er in het belastingjaar op j
meer dan.90 dagen aanwezig is tot uitoefening van een
beroep of bedrijf in een kantoor, winkel, werkplaats of an
dere vaste inrichting of tot vervulling eener dienstbetrekking,
en wiens jaarlijksch inkomen bedraagt, voor zooveei betreft
weduwnaars
weduwen zonder kinderen en ongehuwdenmeer
gehuwden weduwnaars
dan f400, voor zooveel betreft weduwen met kinde
gehuwden
ren, indien het aantal kinderen hoogstens 3 bedraagt
meer dan 1'500, en indien het ineer dan 3 bedraagt:
meer dan f600, is belastingplichtig.
Bereikt het inkomen eerst in den loop van het dienst
jaar respectievelijk bovenstaande bedragen dan begint
de belastingplicht met het tijdstip waarop dit geschiedt.
Is dit het gevolg van bet overlijden van een gehuwde
vrouw, voor wier inkomen de man in deze gemeente is
aangeslagen, dan komt de vermeerdering van inkomen voor
het loopend dienstjaar voor den aanslag der erfgenamen
niet in aanmerking, zoolang de man voor dit inkomen in
deze gemeente belastingplichtig blijft.
Onder «kinderen" worden hier uitsluitend verstaan
minderjarige kinderen, die ten laste van den belasting
schuldige komen, alsmede inwonende minderjarige klein
kinderen, die ten laste van den belastingschuldige kuinen,
allen voor zoover zij geboren zijn vóór I Januari van het
dienstjaar.
Art. 4. Onder het inkomen wordt bij hoofden van
echtvereenigingen mede berekend, het inkomen der huwe
lijksgemeenschap alsmede het eigen inkomen der vrouw,
indien zij aan dezelfde, bij artikel 245 der Gemeentewet
bedoelde el-ohen van belastingplicht als haar man voldoet en
geen gerechtelijke scheiding van goederen heeft plaats gehad.
In andere gevallen wordt de vrouw afzonderlijk aan
geslagen.
De weduwe, die niet reeds op grond van de 2e alinea
van dit artikel over het loopend dienstjaar afzonderlijk was
aangeslagen en aan de overige eischen van belastingplicht
voldoet, wordt aangeslagen met ingang der maand volgende
op die waarin haar echtgenoot is overleden.
Art. 5. Door inkomen wordt verstaan, al hetgeen in
geld, in vruchten of door eigen gebruik genoten wordt:
a. uit roerende of onroerende zaken
b. uit beroep, bedrijf, handel, nijverheid of onder
neming van welken aard ook B
c. uit arbeid, ambt, bediening, betrekking, wachtgeld,
pensioen, lijfrente of andere periodieke uitkeeringen
d. uit elke andere bron, voor het leven of tijdelijk,
onverschillig op welke wijze, krachtens welke rechten en
onder welke benaming
alles onder aftrek van;
lo de renten van verschuldigde kapitalen, voor welke
de eigendommen van den belastingplichtige zijn bezwaard
of verpand, of van welker bestaan voldoende bewijzen"
kunnen worden overlegd, mits zij niet reeds afgetrokken
zijn bij de berekening of begrooting van hetgeen genoten
wordt uit beroep, bedrijf handel, nijverheid of onder
neming
2° de uitgaven tot noodzakelijk onderhoud en ver
zekering van onroerende zaken vereischt, benevens de kosten
van verzekering tegen brandschade, hagelslagen veeziekte;
3U de noodzakelijke onkosten van beroep, bedrijf,
handel, nijverheid, onderneming, ambt, bediening of be
trekking, onder welke onkosten geen uitgaven tot uitbrei
ding of verbetering der zaak en geen aflossing van schuld
begrepen is;
4°. uitgaande lijfrenten en periodieke uitkeeringen
krachtens wet, testament of boedelscheiding verschuldigd
5° het bedrag van grond-, dijk-, polder en andere
zakelijke lasten
6° de kortingen op de bezoldigingen of de pensioenen
der belastirigplichtingen, ingehouden ter bekoming van
pensioen.
Art. 6. Bij de toepassing der bepalingen van art. 5
gelden de volgende algemeene regelen
a. eigen gebruik, behalve van inboedel, en genot van
vruchten, worden als inkomen beschouwdhet genoten
voordeel wordt op zijne geldelijke waarde begroot;
b van toevallige baten uit loterijen en kansovereen
komsten, erfenissen, legaten, schenkingen of kapitalen uit
levensverzekeringen verkregen, worden alleen de renten en
vruchten als inkomen beschouwd
c bij inkomsten uit lijfrenten, tontines of andere wis
selende of periodieke uitkeeringen, ook met opoffering van
kapitaal verkregen, wordt het volle bedrag van het ge-
notene als inkomen beschouwd
Art. 7. Voor de berekening van bet jaarlijksch inko
men gelden de volgende regelen
a. het inkomen uit roerende of onroerende zaken
wordt gesteld op het bedrag, dat genoten is over het jaar,
voorafgaande aan het dienstjaar, waarover de belasting
strekt, met inachtneming der op den lsten Januari van
het dienstjaar bekende bijzondere omstandigheden, welke
tot vermeerdering of vermindering van deze inkomsten in
het jaar der heffing aanleiding geven.
Indien de belastingplichtige in het voorafgaand jaar
geen belastbaar inkomen uit roerende of onroerende zaken
genoten heeft, wordt het inkomen gesteld op het bedrag,
dat gedurende het jaar der heffing vermoedelijk zal ge
noten worden
b. het inkomen uit beroep, bedrijf, handel, nijverheid
of onderneming van welken aard ook, word gesteld op
het gemiddelde, dat als zoodanig over de laatste drie, aan
het dienstjaar waarvoor de belasting strekt voorafgaande,
jaren genoten is. Indien beroep, bedrijf, handel, nijver
heid of onderneming langer dan éen, doch korter dan drie
jaren bestaat of is uitgeoefend, op het gemiddelde over dat
tijdvakbij korter duur op de vermoedelijke opbrengst
gedurende het jaar der heffing
c. het inkomen uit ambt, bediening, betrekking,
wachtgeld, pensioen, lijfrente of' andere periodieke uitkee
ringen genoten, wordt berekend naar den toestand op den
lsten Januari van het dienstjaar met inachtneming der op
dezen datum bekende bijzondere omstandigheden, welke
tot ermeerdering of vermindering van deze inkomsten
in 'iet jaar der heffing aanleiding geven.
Deze regelen zijn ook van toepassing op het inkomen
van hen, die in den loop van het jaar belastingplichtig
worden, in dier voege, dat niet rekening gehouden wordt
met de op 1 Januari van het dienstjaar, maar met de op
het tijdstip, waarop de belastingplicht aanvangt, bekende
bijzondere omstandigheden, welke tot vermeerdering of
vermindering van inkomsten in het jaar der heffing aan
leiding geven.
Art. 8. Ieder belastingschuldige is verplicht aangifte
van zijn inkomen te doen, hetzij gesplitst naar de verschil
lende bronnen van het inkomen, overeenkomstig het ge
vraagde bij het besch rij vings-biljet, hetzij door zich te
rangschikken in een der in artikel 9 vermelde klassen.
Wordt de aangifte juist geoordeeld, dan wordt hij aan
geslagen, in het eerste geval naar het opgegeven totaal
bedrag van zijn inkomen, na afronding tot een veelvoud
van f 109, gedeelten van f 100 worden voor f 100 berekend,
in het tweede geval in de aangegeven klasse.
Indien eigen aangifte ontbreekt, onjuist of onvolledig I
wordt geoordeeld, wordt de belastingschuldige ambtshalve
aangeslagen.
Bij aanslag ambtshalve of vermindering na reclame
wordt de belastingschuldige gerangschikt in een der in art.
9 vermelde klassen. Had hij echter een behoorlijk ge
splitste aangifte van zijn inkomen gedaan en wordt deze
aangifte alsnog juist geacht, dan wordt het 2de lid van dit
artikel toegepast; wordt zij onjuist geoordeeld, maar het
inkomen toch geacht te valien binnen de grenzen der klasse
waarin ook het aangegeven inkomen viel, dan geschiedt
de aanslag niet naar klasse maar naar een vast cijfer. Bij
aanslag naar klasse wordt de belasting geheven over het
maximum der klasse.
Art. 9. De klassen, in het vorig artikel bedoeld worden
vastgesteld als volgt
ie kl. een belastbaar inkomen van hoogstens f 100
2e boven 100 tot en met 200
3e 200 300
4e 300 400
5e 400 500
6e 500 600
7e 600 a 700
8e 700 800
9e»» 800 1000
10e 1000 1200
11e 1200 1400
12e 1400 1600
13e 1600 2000
14e 2000 2400
15e 2400 3000
16e 3000 3600
17e 3600 4400
18e 4400 5200
19e 5200 6100
20e 6100 7100
21e 7100 8100
22e 8100 9600
23e 9000 11100
24e 11100 12600
25e 12600 14600
26e «14600 16600
27e «10600 «19100
28e «19100 22000
29e 22000 25000
Boven de som van f25000 klimt iedere volgende klasse
op met f5000, boven f100 000 met f10 000.
weduwnaars
Art. 10. Van inkomens van weduwen zonder kin
gehuwden
deren en ongehuwden zal onbelastbaar zijn f400, van
weduwnaars
inkomens van weduwen met kinderen, zal indien 't
gehuwden
aantal kinderen hoogstens drie bedraagt f500 en indien 't
meer dan drie bedraagt f600 onbelastbaar zijn.
Onder kinderen worden hier uitsluitend verstaan: min
derjarige kinderen, die ten laste van den belastingschuldige
komen, alsmede inwonende minderjarige kleinkinderen, die
ten laste van den belastingschuldige komen, allen voorzoo
ver zij geboren zijn vóór 1 Januari van het dienstjaar.
Art. 11. Hei dienstjaar loopt van den lsten Januari tot
den 31sten December.
die 5
naar het inkomen, teoals zij <£örda? K ,™tc Mnsting
den 3den December 1894 buite- 1S VHStaesteld
laatstgenoemd® evenwel' toer»
treft de beding derteMKL°E he-
dienstjaren, welke het ?i«r 1898 rn'SS,.. ow de
DeredSrt;^mera,'00rt' °P™"are
20 December 1897.
De Secretaris,
W. L SCHELTUS.
vergadering van
De Voorzitter,
F- D- SCHIMMELPENNINCK.
Art. 12. Zij die in den loop van een dienstjpr belas
tingplichtig worden, of door vertrek ophouden dit te zijn,
woruen overeenkomstig art. 245 der Gemeentewet aange
slagen of ontheven.
Zij die in den loop van een dienstjaar belastingplichtig
worden en zij die door eenig verzuim niet op de primitieve
kelneren zijn geplaatst, worden op de suppletoire kohieren
gebracht.
Art. 13. Na overlijden van een aangeslagene wordt
aan diens erfgenamen, desverlangd, op een daartoe door
belanghebbenden binnen drie maanden na het overlijden
aan den Raad in te dienen verzoekschrift, ontheffing van
een evenredig deel van den aanslag door teruggave of at-
schrijving gegeven over de maanden van het dienstjaar na
de maand waarin het overlijden plaats vond.
Art. 14. Behoudens de gevallen, in de artikelen 12 en
13 omschreven, hebben omstandigheden, welke gedurende
het dienstjaar verandering brengen in den toestand der
aangeslagenen, geen wijziging van hunnen aanslag tenge
volge.
Art. 15. Voor elk dienstjaar wordt voor ieder, die op
1 Januari vermoed wordt belastingplichtig te zijn, aan zijne
woning, zoo mogelijk vóór den lsten Februar'. een beschrij
vingsbiljet uitgereikt overeenkomstig een door den Raad
vastgesteld model. Cp de keerzijde van het hescbrijvings-
biljet worden de voornaamste bepalingen dezer ^rordening
vermeld.
Aan hen, die in den loop van een dietisljaa" in deze
gemeente belastingplichtig zijn geworden, wordt aan hunne
woning zoo spoedig mogelijk een beschrijvingsbiljet uit
gereikt.
Art. 16. leder, voor wien aan zijn woning een be- aauaiaauiijei vermeldt behaive het. pp
schrijvingsbiljet is uitgereikt, is gehouden op dit biljet de daaromtrent in artikel '265 der Gemeentewet is vnE
daarin gedane vragen volledig en nauwkeurig te beant- schreven, de plaats waar de betaling moet «eschieden °Hp
woorden en deze beantwoording met zijne handteekening dagen en uren waarop voor de ontvangst wordt «evacéerd
te bekrachtigen. I en een uitnoodiging tot betaling voor of op de vervaldaaen
Indien de belastingplichtige niet kan schrijven, of in- i op straile van vervolging.
dien hij verhinderd is, is bij verplicht,^beh^oudens eigen j art. 4. De Gemeente-ontvanger, of die namens hera
mm verplicht
aauslag-
- .y... - betalingen voor geldig
te doen blijken. 1 gehouden dan die blijken uit de eigenhandige kwijtin* van
den Gemeente-ontvanger, of denaeeu die namens hem ruit.
De Raad &r gemeente Ameisfooff"
Gezien art. 257 der Gemeentewet;
uit vaat te stellen de navolgende
VERORDENING op de invordering
van de plaatselijke direote-belasting
naar het inkomen.
Art. 1. Het kohier der belasting wordt zoo sooedi"
m0R'9a ui iTvang hel Ai^ur opgemaakt
rintr u i"61' vvo,'(lt na de definitieve goedkeu-
hinnpn h!? i'" va" Jen Gemeente-ontvanger, die
binnen den door de Gemeentewet daarvoor bepaalden tijd
Aet. 3. Het aanslagbiljet vermeldt, behaive beten
•t.iL-p ;r. n
dien hij verhinderd is, is hij verplicht, behoudens eigen Art. 4. De Gemeente-ontvanger, of die namens I
verantwoordelijkheid, een ander te machtigen tot invulling j en op zijne verantwoordelijkheid ontvangt is verol
en onderteekening van zijn besch rij vingsbiljet en van deze van iedere betaling onmiddellijk kwitantie op het aaus
machtiging ten genoegen van Burgemeester en Wethouders biljet te stellen, wordende geen betalingen voor ge
De teruggave of terugzending van het beschiijvings-
biljet kan onder gesloten omslag geschieden.
Het. aanslagbiljet wordt den belastingplichtige in ieder
geval onder gesloten omslag toegezonden.
Art. '17. De in de eerste alinea van art. 15 bedoelde
personen, voor wie aan hun woning geen beschrijvings
biljet is uitgereikt, zijn gehouden hiervan vóór 1 Maart
kennis te geven op de Gemeente-secretariede personen
bedoeld in de 2de alinea, binnen éene maand na het tijd
stip, waarop zij belastingplichtig zijn geworden."
Art. 18. Hij, wiens biljet acht dagen na de uitreiking
niet is Teruggehaald, is verplicht het uiterlijk drie dagen
na het verstrijken van dezen termijn, op de Gemeente- i
secretarie te bezorgen.
•ontvanger, ot dengeeu die namens hem ont-
i vangt, op dat biljet,
Indien een aanslagbiljet in het ongereede mocht zijn
geraakt, moet daarvan een duplicaat opgemaakt en tegen
betaling van het verschuldigde zegelrecnt, aan den aange-
I slagene uitgereikt worden.
j Art. 5. De toerekening en de afschrijving der be-
i talingen geschieden in de volgende orde:
i a. op de kosten van vervolging, indien die verschut-
I digd zijn
b. op de kosten van het zegel
c. op de oudste der vervallen termijnen.
Art. 6. De invordering dezer belasting geschiedt
vereenkomstig de artikelen 258— 262 der Gemeentewet.
In de gevallen van dit en het vorig artikel wordt art. 7. Na het vervallen van den luatsteu termijn,
KQinot;n„^i;pK,;„a houmc nf- V001. fa betaling van deze belasting bedoeld bij artikel260
der Gemeentewet, doet de Gemeente-ontvanger aan Bur
gemeester en Wethouders, binnen een door hen te bepalen
tijd, een staat toekomen van de posten, welke nog niet
zijn ingekomen, met een verslag van hetgeen door hem
ter invordering is gedaan. Burgemeester en Wethouders doen
deze stukken aan den Raad toekomen met een ontwerp
besluit tot het oninvorderbaar verklaren dier posLen.
Het besluit van den Raad, waarbij aanslageu ouiu-
vorderbaar worden verklaard, ontheft den ontvanger van
verdere pogingen tot invordering.
Art. S. Deze Verordening treedt in werking op den
dag der in werking treding van de Verordening op de helling
dezer belasting.
Alsdan wordt de Verordening op de invordering van
de plaatselijke directe-belasting naar het inkomen, zooals
zij door den Raad is vastgesteld in dato 3 December 1894,
buiten werking gesteld, blijvende laatstgenoemde evenwel
toepasselijk op alles wat betreft de invordering van de
plaatselijke directe-belasting naar het inkomen over de
dienstjaren, welke het jaar 1898 voorafgaan.
aan den belastingplichtige een bewijs van ontvangst af
gegeven.
A.it. 49. Bij het opmaken van de kohieren doen
zich Burgemeester en Wethouders bijstaan door een com
missie van drie leden, door den Raad uit de ingezetenen
buiten zijn midden te benoemen.
Art. 20. De Raad benoemt uit zijn midden een com
missie van vijf leden ten einde alle bij hen ingekomen
bezwaarschriften van aangeslagenen over hunnen aanslag te
onderzoeken en daarover aan hem advies uit te brengen.
Deze commissie brengt geen advies uit over eenig
bezwaarschrift, dan na hem, die dit heelt ingediend, in de
gelegenheid te hebben gesteld zijn bezwaren mondeling
toe te lichten of te doen toelichten.
Bij het geven van deze toelichtingen moeten minstens
drie van de leden der commissie tegenwoordig zijn.
De leden onthouden zich in de gevallen, bedoeld bij
art. 46 der Gemeentewet, van het aanhooren der toelich
tingen en van het geven van advies.
Art. 21. De oproeping om voor de bovenbedoelde
commissie te verschijnen, geschiedt van wege Burgemees
ter en Wethouders aan de woning van den aangeslagene
onder gesloten omslag.
De oproeping bevat opgave van dag, uur en plaats
van zitting der commissie.
Art. 22. De leden van den Raad, van het College van
Burgemeester en Wethouders, alle Gemeente-ambtenaren
die uit den aard van hunne betrekking daarvan kennis
dragen, alsmede de leden der commissie bedoeld bij arti
kel 49 zijn ten opzichte van hetgeen bij het opmaken en
het vaststellen der kohieren verhandeld is, tot geheimhou
ding verplicht. j
Art. 23. De aanslagen op het primitief kohier worden
in zes termijnen betaalddie op suppletoire kohieren,
kunnen in éen termijn invorderbaar gesteld worden.
De vervaldagen der termijnen van betaling worden
door Burgemeester en Wethouders bepaald. j w"e]ke "oedkeuring bij
Het staat den aangeslagenen vrij, hunne betalingen in I van Utrecht d.d. 17. Januari 1S08. 110.2, te hunner kennis
eens of in grooter sommen dan de termijnen aanwijzen i kennis is gebracht,
te doen.
De verschuldigde belasting is dadelijk en in éen ter-
mijn verschuldigd, zoodra de aangeslagene d§ Gemeente
metterwoon verkuit, in staat van faillisemeot is verklaard,
of op zijne roerende of op onroerende goéderen executo
riaal besla" is gelegd.
Art. 24. Élke overtreding van hetgeen in de artikelen
46 en 48 is bepaald omtrent behoorlijke invulling, onder
teekening of terugzending der beschrij vings biljetten, en
in art. 17 omtrent de kennisgeving, indien geen beschrij
vingsbiljet is uitgereikt, wordt gestraft op de wijze, be
paald in artikel 274 en volgende der Gemeentewet.
Art. 25. De ambtenaren der Gemeente-belastingen
zijn verplicht de overtredingen dezer Verordening op te
I sporen en daarvan op den eed, bij de aanvaarding hunner
betrekking afgelegd, schriftelijk verslag of proces-verbaal
op te maken, uiterlijk 24 uren na de ontdekking van
de overtreding.
Art. 26. Deze Verordening treedt in werking den len
Januari 1898.
Gedaan te Amersfoort, ter openbare vergadering van
den 20 December 1897.
De Voorzitter,
V. D. SCHIMMELPENNINCK.
De Secretaris,
W. L. SCHELTUS.
Welke besluiten, naar aanleiding van artikel 23!3 der
Gemeentewet, aan de Gedeputeerde Staten van t treclit, bij
schrijven van 20 December 1897 no. 637, zijn voorgedragen.
Dat de hefting der bedoelde belasting is goedgekeurd
bij Koninklijk besluit van den 31. December 189/. no.oJ.
welke goedkeuring bij missive van Gedeputeerde staten
ns is geuraciii.
En is hiervan afkondiging geschied waar bet behooi
den 22. Januari 1898.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
De Burgemeester,
F. D schimmelpenninck.
De Secretaris,
W. L. SCHELTUS.
SnelpersTlruk tinna A. II. van CI.KEFF Ammloort.