Dinsdag 18 Augustus 1903. PHOENIX - BROUWERIJ. No. 5386. 52e Jaargang. Reisexemplaren. Hoog-Hullen. H. MEURSING Co. AMERSFOORT. Export naar Oost- en West-Indië. Feuilleton. AMERSFOORTSCQE COURANT. FIRMA A H VAN CLEEFF te AMERSFOORT. Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden fi. franco per post 1.45. Advertentiën 1-6 regels 60 centelke regel meer 10 cent. Legale-, officieële- en onteigeningsadvertentiën per regel 15 cent. Reolames 1—5 regels/" 1.25; elke regel meer 0.25. Groote letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent. Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht. KORTEGRACHT 9 Telephoon 19. Aan onze abonnê's, die tijdelijk elders, hetzij binnen- of buitenlands, vertoeven, wordt op aanvrage en met duidelijke opgave van adres, de Courant eiken verschijndag tegen vergoeding van het porto toegezonden. Ook niet-geabonneerden kunnen zich op de zelfde wijze, geregelde toezending van de Amersfoortsche Courant'' verzekeren. Aan de abonnê's in de stad verzoeken wy beleefd, ons van hun afwezigheid voor «eni gen tijd steeds bericht te zenden. In de laatste dagen toch komt het herhaaldelijk voor, dat of de brievenbus verstopt of het hekje van den voortuin afgesloten is, zoodat de looper niet weet, waar met het exemplaar te blijven. INGEZONDEN Velen zeker hebben wel eens iets van Hoog-Hullen vernomen, velen weten dat er een inrichting bestaat die Hoog-Hullen heet, maar slechts betrekkelijk weinigen weten welk soort inrichting dat is. De een meent, een krankzinnigengesticht, een andere een gesticht voor zenuwlijders, enz., en toch voorzeker verdient die inrichting gekend te worden en goed gekend, omdat het een in richting is, die, gesticht door edeldenkende menschen, zeer tot heil der menschheid werken kan en dat ook doet. Vergun me lezer, U er iets van te vertellen. Sedert 12 Maart 1801 bestaat er een «Ver- eeniging tot Bevordering van het herstel van Drankzuchtigen" welke haar zetel heeft te Amsterdam, en die, zooals haar naam vol doende aangeeft, zich ten doel stelt: men schen die aan alcohol verslaafd zijn en drei gen daardoor ten onder te gaan, te herstel len, tot hun natuurlijken toestand terug te brengen en daardoor tot menschen, sterk van wil en bestand legen den verderflijken invloed van het, het menschdom zoo vijandige gif te maken. Om dat doel te bereiken, richtte zij nu 12 jaren geleden het Sanato rium »Hoog-Hullen" op. Hoog-Hullen, een landgoed gelegen in een der fraaiste en meest boschrijke streken van Drente, aan den straatweg tusschen het station de Punt en de twee uur gaans van de stad Groningen gelogen Gemeente Eelde, is de plaats, waarheen door bovengenoemde vereeniging worden gezonden zij, die ver zoeken daar onder de door de Voreenigi ig gestelde voorwaarden te inogen worden verpleegd. Na een nauwkeurig lichamelijk onderzoek, 't welk gehouden wordt door den Directeur- Generaal, dr. Posthumus uit Groningen, waaruit blijken moet dat do te plaatsen patiënt niet lij.lende is aan eenige ziekte die hem voor anderen gevaarlijk zou kunnen i doen zyn, en waaruit de gegevens voor de statistiek worden geput, wordt hij (alleen mannelijke patiënten worden daar verpleegd) geplaatst in de klasse waarin de Directeur voornoemd hem volgens inkomen en ont wikkeling meent te moeten plaatsen. In de meeste, ja in bijna allo gevallen, ontsnapt den patiënt een zucht van verlich ting, als hij daar ontvangen zijnde door den Administrateur tevens Hoofd verpleger, den vriendelijken heer Van der Horst, door dezen door .en om de inrichting wordt geleid. Immers hij had zich voorgesteld een, nu ja, laat ik zeggen, soort van gevangenis binnen te gaan en nu, in plaats daarvan, komt hij in een vriendelijk ingericht gebouw, niet anders van den weg gescheiden, dan door een nooit gesloten hek. Het gebouw, bestaande uit twee verdie pingen, waarvan de eerste (gelijkvloers) be vat het kantoor, de woonkamer van den Administrateur, drie conversatiezalen voor de le, 2e, en 3e klasse en de keuken, en de tweede, behalve de kamer voor den Ad ministrateur voornoemd, geheel is ingericht voor slaapzalen, is spoedig bezien evenals de zolder (betimmerd) zoodat weder twee kamers, die tot slaapzalen zullen worden in gericht, zijn toegevoegd. Nu is de patiënt reeds een geheel andere meening toegedaan dan vóór een uur, maar nog beter wordt zijn stemming, als hij nog altijd door den lieer Van der Horst begeleid een kijkje neemt in den tuin met zijn mooien vijver, groen gezond prieel, enz., den moestuin waarin verschillende vruchtboomen en het bosch met zijn eike-, beuke- en denneboomen. Komt de patiënt bij dag, dan valt hem terstond op, dat personen van verschillende rang.-n en standen, gezamenlijk en met op gewektheid alle voorkomende werkzaamhe den verrichten en onwillekeurig gevoelt hij neiging, daaraan mee te !oen. Hij vindt het aardig, de lachtrillingen en de toonen van zang, die van opgewektheid getuigen bij de patiënten, in het oor op te vangen en begint zich reeds cenigermate thuis te gevoelen. Inderdaad, ik geloof niet, dat iemand ter wereld zich ergens zóo gauw thuis gevoelt als een patiënt op Hoog-Hullen. 'tJs niet anders, wanneer het iemand zoo alleszins aangenaam gemaakt wordt als daar. Bij een zeer geregeld leven, waaraan men spoedig zoozeer is gewend geraakt, dat men zich een anderen gang van zaken niet dan moeilijk kan voorstellen, wordt een (zij liet dan ook betrekkelijk eenvoudige) degelijke voeding verstrekt, terwijl de patient verplicht is, aan alle voorkomende werkzaamheden, voor zoo verre lichaamsgestel en gezondheid dit toe laten, doel te nemen. Deze werkzaamheden bestaan hootdzakelijk in wat spitten, zaaien, harken, enz. Voor vaklieden, als timmerlieden, metselaars, meubelmakers, houtsnijders, sme den e. d. g. is gereedschap in voldoende mate aanwezig en zijn in timmerwinkel en smederij werkzaamheden steeds te vinden; voor hen, die lust gevoelen in botanie is daar een goedingerichte broeikas voor fotografen een atelier en voor dieren-liefhcbbers behalve een 4-tal koeien en varkens, 30 konijnen, 50 kippen, 13 eenden en 10 duiven. De bijen teelt is in haar eerste stadium; de twee in het begin van Maart gekochte korven zijn nu reeds tot vijf vermeerderd. Ik kan me voorstellen, dat enkelen die daar lezen van «verplicht zijn tot werken" enz. weèr iets voelen van werkinrichting, gedwon gen enz. doch laten ze gerust zijn. Ik ben hier nu bijna zes maanden verpleegd en heb in dien tijd nog geen enkele maal een bevel aan een patiënt hooren geven, iets wat ook absoluut niet noodig schijnt. De adminisirateur, die den Directeur in diens afwezigheid vervangt, (dr. Posthumus woont te Groningen) behoeft slechts iets te wenschen en elk der patiënten zal, zoo hij dit bemerkt, gaarne het gewenschte ook on gevraagd doen, maar niet altijd is het mo gelijk, iemands wenschen te raden en dan is des beeren van der Horst's commando «Och ïn'n lieer A of B, zou u niet even dit of dat willen doen?" en er is reeds een begin ge maakt. Komt iemand de inrichting bezoeken en men zegt tot hem of haar: «Zie, daar zitten in het prieel vier of vijf patiënten dan is het leuk op te merken, wat vreemd, onge- loovig gezicht zoo iemand zet, en geen won der, als hem daar onder den naam van pa tiënten, flinke mannen, meestal in de kracht van hun leven worden aangewezen, die met een blos van gezondheid op de gezichten onder gezelügen kout in een prieel zitten of met een stok gewapend in en om de in richting wat wandelen. In en om de in richting zeg ik, en dat is ook waar, want behalve de eerste vier weken van zijn ver blijf, waarin hem geen vrijheid buiten de inrichting is toegestaan en hy zich dus be helpen moet met den tuin, den moestuin, het waarlijk mooie bosch, en de groote weide- vlakte, die gezamenlijk pl.m. 7 H.A. groot zijn (zeker al geen kleinigheid) zyn ook wan delingen toegestaan, in tuin en bosch van het zomerverblijf «Vosbergen", van den heer Kraus uit Groningen, iets waarvoor de pa tiënten van Hoog-Hullen dezen heer zeer dankbaar zijn, een zomerverblijf, waaraan men ook zonder overdrijving wel den naam heer lijkheid geven mag. F.eD prachtig landgoed dat «Vosbergen" met zijn mooie bosschen en LISKA. Ook Marshall was zeer uit zijn humeur. „Nu beu ik met Liska nog net zoover als ik was" mopperde hij „zoo heel graag bad ik haar eens duchtig laten voelen, dat ik tegenover haar humeurtjes en kuur tjes eeD hemelsche kalmte stel en vandaag zou ik baar stellig en zeker zoover gekregen hebben, dat ze mijn zin had gedaan en had toegegeven. Als ik nog Óen uur naast haar had kunnen blijven zitten, dan had ze my zeker den wensoh to kennen gegeven, met me te dansen. En nu komt dat stomme alarm en gooit alles in duigen. Ik zou wel eeus willen weten hoe ze over me denkt." Ach, dat wist Liska zelf niet, ol althans ze wilde het zioh niet bekennen. Ze lng op haar bed en luisterde met een halfoor naar hetgeen de kleine Deensche, die haar kamer deelde en maar niet uit gepraat raakte over Marshall, zeide „O, hij is een mooie man en heeft heel veel van do wereld gezien alleen Kjöbenhavn kent hij nog niet, maar hij heeft me beloofd, naar Kjöbenhavn to komen. Hij is een heel mooie man en spreekt heel correct Deousch." „Trouw hem" meende Liska. „O, als hij mij hebben wil, straks (dadelijk) maar eerst moet bij Deen worden, want ik mag niet trouwen met een Duitscher. Mijn Mador (moedor) heelt me dat streng verbodeD, omdat zjj de Duit- schers haat omdat die Sleeswijk-Holstciu van ons hebben gestolen en omdat zij bij Dtippel haar eersteu man hebben doodgeschoten." „Zouden we niet gaan slapen?" vroeg Liska. „Ik ben doodmoe." „Wie kan er nu aan slapen denkon terwijl ouzo vriendeu in den slikdonkeren nacht niurehóoren en maar altijd door loopen, zonder rust, zonder to mogen gaan zitten of liggen, net zoolang loopen tot ze er bij neervallen." „Nu, nu, zóo erg is 't niet" stelde Liska haar gerust „en bovendien hebben wij Duitschers een paar stevige beenen en vallen niet zoo gemakkelijk er maar bij neer: of do Deensche soldaten dergelijke inarscheu kunnen uithouden, weet ik niet." Een oogenblik kookte het bloed der Deensche; zij wilde een dozijn lansen breken voor het Deensche leger, doch achtte hel loch maar geraden te zwijgen, „wel te rusten" te zeggen en zelf uiaar vast te gaan slapen. Liska lag nog lang wakker. „Ik wil niet meer aan hem donken" had /.ij al vele raaien tot zichzolvon gezegd, maar toch stond hij telkens weer vóór hn:.r. „Maar wat wil hij dan toch? Gelooft hij, dat hij zóo onweerstaanbaar is, dat wij allen voor hem knielen? Houdl hij mij voor net zoo'n gans als die stomme Deensche, dio smoorlijk van hem is allóen omdat hy een mondjevol Deensch spreekt? En waar haalt hij den moed vandaan, mij zóo te behandelen, my den ganschen avond door grofheden te z-ggen en zoo'n toon aan te slaan? Van Westphaleu zou hij kunnen leeren hoe men met jongedames behoort om te gaan: die is ten minste beleefd. Ik heb wel gezien hoe Marshall zich ergerde als ik een paar maal erg vriendelijk legen Westphaleu deed ik weet, dat die mij lief hoeft; hij zou 't me aan tafel hebben gezegd als ik niet intijds aan het gesprek een andere wending had gegeveu. Of ik Westphaleu lief heb? Hij is ecu goede, lieve jongen, die alles zou willen doen wat ik inaar "wcnsch m dio mij niet zal lyranisoorcu zooals dio Marshall, dien ik haat. Ja, ik baat hem. Clairo mag lieni hebben. Een blinde ziet hoe haar moeder om hem hengelt en hij zal haar nemen alleen uit berekening reeds; hij zat 't niet wagen de kolonelsche tegen zicli in 't harnas te jagen eu hy zal wel net zijn als alle andoren en ja en amen zeggen op al heigeen de chefs eu hun vrouwen zeggen. Clairo mag hem hebben." Eindelijk sliep ze in doch plotseling vloog ze op, alsof iemand haar had wakker geschud. Do Deen sche stond vóór haar. „Dieven, moordouaarsriep l ze „hoor je don niets?" Liskn luisterde met ingehouden adem hun kamer lag aan het voorplein en zoo hoorde zy duidelijk, dat ieinaml met heide vuisten op de voordeur trom mel de. „Wat zou dit wezen vroeg Liska. Daar werd een venster geopend en d® graaf riep: „Wie is daar? Wat is er?" „Ik maak u wol mijn verontschuldiging" klonk hot terug het was Marshall's stem „tiet doet mo innig leed, a to moeten storen, doch 't kon niet anders, ik wij hebben iets vergeten." „Zoo'n onbeschaamde kerel" dacht Liska „misschien heeft hij zijn kaart of eeu horstel of eeu ander prul laten liggen on uu breugt hy het hecle huis op stelten 1" „Kan ik het uit het raam werpen?" vroeg de graaf, weinig vriendelijk. „Wat hebt u vergeten en en waar ligt het?" „Tot mijn spijl niet," antwoordde Marshall, „wij hebben bij ouzen overhaasten aftocht de hoofdzaak vergeten." „En dat is?" „Ons vaandel. Maar vertol het aan niemand, want dan zijn wy voor eeuwig geblameerd. Wy misten hot paa op de rendez-vous-plaats. Als u misschien morgen den vaandeldrager tegenkomt, die de Hemel weet waar den slaap des ourechtvaardigcu slaapt, zeg u hem dan maar voorlo ipig dat het weerzien tus- scheu-deti kolouel en hem niet bijzonder aangenaam zul wezen, liet wil mij zoo voorkomen, dat hij on middellijk na deze manoevres een dag of acht vrij van dienst krijgl on iederen dag water eu brood ti discretion, doch niets anders." „Lieve Ueinol", antwoordde de graaf, die natuurlijk óok gedieud luid „ik zal u dadelijk helpen ik ben in een wip benedon." Aanstonds daarop werd do voordeur geopend. „Dank u zeer en nogmaals veel excuses, maar ik kón werkelijk niet anders. Ik moet óok maken dat ik weg kom. Ik zal weer opstijgen en wilt ti dau zoo goed zijn, me het vaandel nan to geven Zoo, daDk u duizeudmaal. Ik geloof, dat ik 't best doe, het vaandel maar onder den arm te nemen. Te drommel, wat een vracht; 'tzal een heele toer zyn, er overal mee door te komen. Wil de dames namens mij groeten neen, doe dat liever nietdie be hoeven niet te weten, dat ik hier nog eens was. Nogmaals mijn hartelijken dauk." En in galop reed hij terug. „Wist ik maar waar ik den troep vinden moet", dacht hij „ik hoop maar, dat de kolouel een man netje heeft Achter gelaten die me kan zeggen waar do troop naar toe is." Doch zijn hoop werd niet vervuld de rendez-vous plaats was woest en ledig en duisternis heerschte alom. „Dat is wat moois" meende Marshall. „Daar zit ik nu met het vaandel en weet niet waarheen. Waarom moeten hier nu juist drie wegen samen komen Ik wed mot mezelven om duizend Mark die ik Goddank a&u mezelven mag schuldig blyven dat ik den verkeerden weg kies. Geen levende ziel in de nabijheid maar, komaan, geen grooter ondeugd voor een soldaat dau niet vlug te kunnen besluiten, 't Paard moet maar uitmaken, welken kant ik op moet." Hij liet zijn paard den vrijen loop en na een kwar tier zag hij, lieflijk door de maan beschenen, een kwartiermuts liggen. Hij pikte ze met den 'achter kant van het vaandel op en zag aan 't wapennummer, dat zc tot zijn regiment behoorde en hij dus op den goeden weg was. Hy slak de muts in zijn zadeltasch, vond nog een schoen en nog velerlei andere zaken, dio hy alle opraapte eu hein tot de overtuiging deden komen, dat do randsels al merkwaardig slecht waren gepakt. Eindelijk zag bij de staart der lange marschcolonne vóór zich bij elke compagnie liield hij even stil en verdeelde hij de gevonden schotten en meldde zich ten slotte met liet vaan.lel by den kolonel, die ver licht opademde .niemand had nog het geval be merkt. Een uudere vaandeldrager werd aangewezen en vol moed ging 't weder op den vyand los. (Hord? ve*vol(/<i.)

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1903 | | pagina 1