Dinsdag 1 September 1903. PHOENIX - BROUWERIJ. No. 5392. 52e Jaargang. Feuilleton. Stadsnieuws. H. MEURSING Co. AMERSFOORT. Export naar Oost- en West-Indië. AMERSFOORTSCHE COURAIT. FIRMA A H VAN CLEEFF te AMERSFOORT. Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden f\. lranco per post 1.15. Advertentiën 1—6 regels 60 centelke regel meer 10 cent. Legale-, ofïicieële- en onteigeningsadvertentiën per regel 15 cent. Reclames 15 regels/" 1.25; elke regel meer f 0.25. Groote letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent. Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht. KORTEGRACHT 9- Telephoon 19. Polèm's onderworping. Nu gisteravond op de receptie van de Gouverneur-generaal van Nederlandsch- Indië de plechtige uitreiking van het Groot kruis van de Orde van den Nederlandschen leeuw aan luitenant-generaal Van Heutsz geschiedde, mag hier, na het indertijd ver melde telegram, nog wel plaats worden inge ruimd aau het volgende interview van het »Haarlemsche Dagblad": «Of het een belangrijke tijding is?" zei jhr. G. Graailand, toen ik hem kwam spreken over de door Polèm begonnen onderhande lingen aangaande zijn overgave. >Of het een belangrijke tijding is? Het is de kroon op het werk; het beduidt het grootste succes, dat wij in den langdurige» Atjeh-oorlog be haald hebben. De oorlog zelf de scher mutselingen en putrouillegevechten bij de opsporÏDg en geleidelijke vernietiging van de benden, die nog niet gediend zijn van een geregeld bestuur is er nog niet dadelijk mede uit; doch het moreele succes van Polem's onderwerping kan nog niet hoog genoeg geschat worden en zal er weldra toe bijdragen, dat de nog vijandig gezinde en zonder ophouden tegen ons ageereude. meer of minder voorname geestelijke en adat- hoofden, spoediger geneigd zullen bevonden worden om zich naar de eischen onzer re geering te voegen. «Was Polèm dan zóo voornaam? Betee- kent hij meer dan de pretendent-Sultan Ja en neen, die quaestie is moeilijk uit te leggen, de invloed van den pretendent-Sul tan is door onze Regeering jarenlang onder schat. Diens invloed was en bleef echter groot, boe immoreel en hoe weinig doortastend die Vorstentelg zich ook gedroeg en zelfs on danks zijn zwervend leven en de belangrijke vermindering van zijn fortuin. Dr. C. Snoeck Hurgronje heeft reeds omstreeks 1892 op dien invloed gewezen. Maar Polèm was van een fierder, onafhankelijker geslacht, dat veel meer in aanzien stond en nog staat. Bovendien is deze panglima, evenals zijn vader, een man van karakter, een waardig en achting afdwingend tegenstander. Om de beteekenis van zijn persoonlijkheid duidelijk te maken en een idee te geven van de hem door de Atjehers toegedragen achting boven die aan den pretendent-Sultan betoond, geef ik de volgende vergelijking, die van den ouden. Keizer Wilhelm I van Doitschland en vorst Von Bismarck. Men eerde den Keizer en schatte hem hoog; doch wat den invloed betreft op de vorming van het Duitsche Rijk en op de politiek van Duitschland voelde men dat van Von Bismarck de kracht uit ging en ontzag men hem als zoodanig. Naar LISKA. dezen tweeërlei graad van eerbied kunt ge u eenigszins afmeten den eerbied, aan den pre tendent-Sultan en Polèm geschonken". 't Was in zijn aangename woning in 't Wilhelminapa.-k dat jhr. Graafland mij dat vertelde, in zijn werkkamer, waar alles spreekt van de correctheid van den officierde onbe rispelijke bibliotheek, de schrijftafel waarop geen nutteloos papiertje rondzwierf en last not least, de overste zelf, in een onberispelijk blauw colbertpak, slank als een jongmensch, met vlugge lenige bewegingen. Hij sprak uit «Panglima" met den nadruk op de tweede lettergreep en «Poleem", met den nadruk op «leem". «Een achtenswaardig man is die Panglima, van een familie, waarop niets te zeggen valt, een man, die altijd en altijd weer, w elke aanbiedingen wij hem ook gedaan hebben ten antwoord gaf, dat hij niets met tie Hollanders te maken wou hebben dan wanneer het niet anders meer kon. Thans schijnt hij te hebben ingezien, dat het niet langer kon. Hij komt in onderwerping. Voor Van Heutz is dit een prachtig succes". En daarop in vuur rakende, riep jhr. Graaf land uit: «Alle carillons in Nederland moesten daarvoor spelen, maar de menschen hier geven er niet omze worden er niet warm voor. Het grootste personage in Atjeh wil zich overgeven. Weet u wel, dat hij nooit, nooit door een van zijn landgenooten zou zijn verraden, dat in 't algemeen de Atjehers, ook niet voor geld hoe hebzuchtig zij ook overigens zijn mogen en hoe ook gesteld op genietingen hun hoofden verraden? Het kost zeer veel moeite, in Atjeh betrousvbare gidsen en spionnen te bekomen; zij hechten onderling te veel aan elkaar om zich voor spionnendienst of verraad te leenen. De enkele goede gidsen die wij bekomen, laten zich in den regel vervoeren door opgezweepte hartstocht en minnenijd. Dan wil het wel eens, dat ze aan onze zijde staan en ons inderdaad goed dienen. Naarmate echter de pacificatie vordert, lukt het ons ook betrouw bare gidsen en spionnen te koopen. Maar Polèm! Dien zouden ze nooil verraden heb ben, al boden we hun er «Ie grootste sommen voor. En de Atjeher is tuk op geld, dat ver „U slechts er voor danken, dat u mijn verzoek heb ingewilligd, dat u gedaan hebt wat ik wilde," zeide Marshall. „Ja 'lishard te moeten erkennen, dat men de minste is vooral als men zich voor on overwinlijk houdt. Versta me niet verkeerd, lreule, ik wil u niet plagen of sarrenhet is mij heilige erust. Ik meen het zeer goed met u, zeer goed. Sedert den dag waarop ik leerde kennen, heb ik me veei meer met u bezig gehouden dan ooit te voren met eenig vrouwelijk wezen. U hebt groote fouten en u die af te leereu is een prachtige, lioer- lijke taak en gelukkig is de man die u voor altoos aan zich mag verhinden en uwe opvoeding zal vol tooien. Ik ken iemand, wiens dierbaarste wenaoh het ie, die taak op zich te nomenluitenant West- phalen. Trouw hem. Mag ik hem zeggen, dat u de zyue wilt wezen Hij zweeg verbaasd over do wijze waarop bij aau het verzoek van Westphalen had voldaan. Dat was geen polsen, dat was overtuigen geweest; hjj had zich zijn bemiddeling heel anders gedachtmaar zyn hart klopte storinuclitig en hij wis', niet meer wat hy zeide. „Zij heeft mij lief -- haar trots is gebroken ik bon overwinnaar gebleven en nu is zij de mijne", juichte het in hemsteeds vaster omklemde hij haar pols. Liska was niet in staat oin te spreken of zich te bewegen; zy voelde zich een Imwijmiug naby. Freule Liska" vervolgde hy, „hoor me nog even aan, want nu wil, nu moet ik weten hoe het in de zeker ik u'\ Over de belangstelling van Nederland in den Atjeh-oorlog was jhr. Graafland, zooals ik hierboven zei, maar slecht te spreken. «Ze \v!ten niet, wat er in Atjeh gedaan wordt. In 1896 bezette het leger een oppervlakte niet grooter dan de provincie Utrecht en nu, met een ongeveer even groote troepenmacht, een uitgestrektheid van tweemaal ons heele land en dat zonder wegen en zonder middel van vervoer. Wannper wij van Groningen naar Maastricht willen, dan doen we dat per spoor in éen dag. In Atjeh bij vergelijking mar cheer je daarover veerlien dagen." Ik vroeg welke hoofden er na Polèm's on derwerping nog overbleven. De heer Graai land verwees mij naar een opstel in de «Mili taire Gids" waar de namen zijn genoemd van den zwager van Polèm Toeankoe Radja Kemala, Tji Geudong, Tjoet Mohamat, Radja Lliö, Teungkoe Sjech Tjüt Pliëeng,TjotTjitjem in Pedië, Teuogkoe Jit, Teungkoe diMataJë en Teungkoe Barat. En daarna praatte jhr. Graailand op zeer boeiende wijze over militaire zaken en zijn opvatting daarvan en verwees mij voor ver- 'i dere bijzonderheden over Polèm naar het be kende werk van dr. C. Snoeck Hurgronje I «Atjeh en de Atjehers". lk vind in dat werk, dat Panglima Polèm feitelijk beteekent«Heer, oudere Broeder" en dat hij 't hoofd is van de XXII Moekims. Door den ouderdom van zijn geslacht, de dapperheid van de lieden zijner sagi, hun talrijkheid en den rijkdom die er heerscht, geldt hij als de voornaamste der sagihoofden. De betrekkingen, die tusscheu de Vorsten van Atjeh en het huis van Polèm bestonden, getuigden dau ook steeds van zeker ontzag voor het machtig hoofd der Bovenlanden. Naar inen zegt, kwamen de leden der fa milie Polèm wel in smerige kleeding de Vor stelijke woning binnen en spraken den sul tan familiaar rnet «jij" toe. Panglima is krijgsoverste, aanvoerder titel van een Rijksgroote in Maleische staatjes, soms ook lid van den Rijksraad. In Atjeh heeft men drieërlei panglima's, van zeer uiteenloopende beteekenis: de panglima's sagi, de in naam voornaamste oeloebaIang3 der III Sagi's, de panglima's Kawons, hoof den van geslachten, en de panglima's prang (Encyclopaedie van N. Indië). Voldoende blijkt uit dit alles, dat jhr. Graaf land, die Indië zóo goed kent, gelyk had met zijn enthusiasme over de jongste gebeurte nissen en dat, wanneer wy daarin maar weinig belang stelleD, dit voor ons inzicht, noch voor onzen geestdrift pleit. Door de classis Amersfoort van de Ned. Her vormde kerk zijn benoemd tot afgevaardigden naar de vergadering der classis Amsterdam, welke op 16 September haar 32ó-jarig bestaan op feestelijke wijze hoopt te vieren, de lieereu: dr. H. H. Meulenbelt, te Baarn, ds. G. van Kempen, te Westbroek, en ds. H. Th. Barbas, te Vreeland. Blijkens de statistiek van den loop der bevol king van Nederland over 1902, bedroeg de toe neming der bevolking in den loop van dat jaar 43 958 mannen en 39 991 vrouwen, totaal 83 949 en bestoud de bevolking op 31 December 1902 uit 2 647 444 mannen en 2 699 737 vrouwen, totaal 5 347 181. In den ouderdom van 85 jaar is Zondag na langdurige ziekte in het Diaconessenhuis te Utrecht overleden ds. H. C. Voorhoeve, van 1866 tot 1874 predikant bij de Ned. Hervormde ge meente hier en sedert 1 October 1885 emeritus. De teraardebestelling heeft morgenochtend half twaalf plaats op de Algemeene begraafplaats te Utrecht. Ter gelegenheid van den verjaardag van H. M. de Koningin zijn o. a. de volgende onderschei dingen toegekend bevorderd tot Commandeur in de Orde van den Nederlandschen Leeuw luitenant-generaal J. E. N. baron Schimmelpennick van der Oye van Hoevelaken, Voorzitter van de Eerste Ka mer der Staten-generaal benoemd tot ridder in de Orde van den Ne derlandschen Leeuwjhr. mr. H. J. A. M. van Asch van Wijck, oud-lid van de Tweede Kamer, thans lid van de Eerste Kamer der Staten-ge neraalJ. H. de Waal Malefijt, lid van het Col- toekomst tusscheu ons beiden zal zijn. Ik heb u gezegd, dat Westphalen u lief heeft maar ook ik heb jo lief, met heel mijn hart, sedert ik je op 't tennisveld voor de eerste maal zag «en daarom, allecu daarom, wilde ik je bedwiugen, moest ik je toonen, dat ik de sterkste was. Ik heb overwonnen hel oogenblilt om je hand te vragen, is slecht gekozen, Liska, want ik begrijp maar ai te goed, dat je mij nu verafschuwt. En tóch wil ik je zeggen wat ik voor je voel, Liska, en je smeeken datje me éen vraag beantwoordtmag ik hopen dat je me eens zóo lief zult hebbou als ik jou lief heb, Liska Zij viel hem om den hals, weenend, snikkend, badend in haar tranen. „Liska, lieve Liska, is het werkeli; k waar vroeg hy. „Ja, ja", zeide zij, lachend en weenend te gelijk, „het is werkelijk waar. Ook ik heb je lief sedert den dag sedert ik jc wilde slaan. Toen zag ik, dat je een inan bent,die weet wat hij wil en niet zooals die anderen, als Westphalen of hoe zo ook heeteu mogen, die al doodsbenauwd zyu als een chef hen manr aanziet en zelfs den moed missen, een blauwtje te loopeu." „Zou hij dat werkelijk hebben gekregen plaagde Marshall. Zy drukte zich nóg vaster tegen hem aan. „Dik wijls heb ik mezelven wijsgemaakt, dat ik van hem hieldik deed het omdat ik niet vau jou wilde houden. Ik wilde nietdag en nacht heb ik ine daartogon verzet, week aan weeken toch hoopte ik zoo, dat je komen zou en nu, nu ben je einde lijk gekomen." Ilij kuste haar. „Ja, ik ben er en bljjf bij je voor altijd." Uit het bivak weerklonk luid gelacb. „De malligheid ie begonnenwillen we ook eens gaan kijken?" vroeg Marshall. „Eu dan nog een verzoek laats ons beiden tegenover iedereen zwijgen tot ik de toestemming van je ouders heb. Nog éen kus en dan mee, eer de unuereu ons missen." Na eenig zoekeu, vonden zij de overigen, die reeds in den kring der toeschouwers stonden en luisterden naar een redevoering van een korporaal. Bovenaan een lauge, kwistig met stroo omwikkelde i paal waren de lepels, vorken en kuoopenschnren be vestigd, welke de manschappen, die den volgenden dag met groot-verlof zouden gaau, twee jaar hadden gebruikt, en de korporaal hield nu de „lykrede" over deze onmisbare voorwerpen, terwyl de vlammen laugs het stroo opkropen. „Nimmer meer" zoo sloot hy zijn toespraak „wordt gij in het edele spek, dat by wijze van lollyke uit zondering ook wel eens niet garstig was, gestoken of iu de zoozeer geliefde grauwe erwtennimmer meer zult gij de soep, die meestal zeer waterrijk was, zien nimmer meer zult gij gebruik worden om aardap pelen, het eonige gerecht waarvan een soldaat zoo veel mag eten als by wil en dat ia niet weinig naar dun mond eens krijgers te voeren. .Leef ook gij wel, gelielde kuoopensohaar; die daar hoog in do lucht hangt en aan wie de vlammen reeds lekken! Driemaal per dag hebt gij ons gediend bij het kuoopen poetsen en gü alleen weet hoe ik poetste: langzaam en met een frauschen slag als 'tvoor dienst, vlug en met ijver als 't voor'tmeisje was. Maar hoe ik ook poetste, de korporaal vond me altijd een volprop, het mei-ye altijd even netjes. Gij hebt ons trouwe diensten bewezen vaarwel." Het dunne dwarslatjo waaraan de vorken en lepels hingeu, was doorgebrand en viel ter aardeeen luid gejubel begeleidde het droevig einde van de trouwe kameraden. Daarna begon dc inspectie en het exerceeren. De inspectie gaf een alleraardigst oogeublik. Een scherpschutter klouterde op de schouders van een kameraad die het paaivoorstelde en naast hem, Beiden bootsten np meesterlijke wijze, in houding, spraak en gebaren, kolonel Von Gatfront en diens adjudant Von Knobelsdorf na. By de inspectio kreeg elke compagnies-comman dant juist evenveel opmerkingen als de „echte" kapitein zou gekregen hebben. Eindelyk kreeg ook de zoogenaamde kolonel zijn trekken thuis. Hij bleef voor ecu heel erg dom uitzie id man van de jongste lichting staan en na de geb., 'kelyke vragen „hoe heet jij?" „van welke lichting?" enz. die de sukkel met „ja, kapitein" en „neen, kapitein" be antwoordde, stoof de kolonel op. „Kapitein Maar zie dan toch eens uit je oogeu, man. Ben ik kapi tein 't Duurde leng eer de man het juiste antwoord bad en met een van vreugde stralend gezicht zei „Neen, kolonel." „Zie je wel, dat je 't weetals je hoofd maar ge- I bruikt. En wat kan ik nu worden?" Weer een pauze en toen opeens„Gepensionneerd, kolonel." De kolonel zag nu maar van verdere inspectie af en ging over tot de exercitie. „Mannen, we zullen uit de regiments-school exer ceeren als jelui jo best doet, daD duurt 't niet lang, maar als je, zooals gewoonlyk, boemelt, dan blijven we door-exerceeren dat zeg ik jelui, ik jelui kolonel." Een luid „bravo" weerklonk. Do spreker keek om naar den kolonel, die in den kring der toeschouwers stond en zich ontzettend vermaakte met de wyze waarop de pseudo-kolonel hem nabootste. „Amuseer je maar, jougensik weet, dat je tóch je plicht doet als 'ter op aan komt." „Love ae kolonel, hoera hoerahoera I" riepen de soldaten, die hun chef hadden hooren spreken. (Wordt vrvolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1903 | | pagina 1