Dinsdag 8
September 1903.
PHOENIX BROUWERIJ.
No. 5395.
52e Jaargang.
Feuilleton.
H. MEURSING Co. AMERSFOORT.
Export naar Oost- en West-Indië.
AMERSFOORT5CIE COIIRAIT.
UITGAVE
FIRMA A H VAN CLEEFF
te AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag-, Donderdagen Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden
franco per post 1.45. Advertentiën. 16 regels 60 centelke regel meer 40 cent. Legale-,
ofiicieële- en onteigeningsadvertentiën per regel 45 cent. Reolames 45 regels f 4.25; elki regel
meer f 0.25. Groote letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening
gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 40 cent.
Bij advertentiën vaD buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
BUREAU
KORTEGRACHT9
Telephoon 19.
De Atjeh-oorlog beëindigd.
Wat de bladen reeds 28 Augustus als
gerucht vermeldden, is thans bewaarheid.
Gister is bij het Departement van
Koloniën het volgende telegram ontvan
gen van den Gouveneur-generaal van
Nederlandsch Indië
„Panglima Polfem en toeankoe Radja
Keuraala onderwierpen zich te Lho
Semawé".
Onze lezers herinneren zich nog wel
het in ons nummer van 1 September
meegedeeld interview van overste jhr.
Graaflaud en weten, dat Polèm en radja
Keumala de twee voornaamste nog tegen
het Nederlandsch gezag in Atjeh strij
dende hoofden waren.
Door hun onderwerping is het laatste
georganiseerd verzet gebroken en de
Atjeh-oorlog, welke Maart 1873 begon,
feitelijk geëindigd.
„Of het een belangrijke tijding is
vroeg jhr. Graafland in dat interview,
„of het een belangrijke tijding is Het
is de kroon op het werk; het beduidt
het grootste succes, dat wij in den lang-
durigen Atjeh-oorlog behaald hebben".
En in vuur gerakend, riep hij uit
„Alle carillons in Nederland moesten
daarvoor spelen".
Welnu, laat ons nu ten minste de
vlag uitsteken.
Of zou 't waar wezen wat jhr. Graaf
land nog zeide„de menschen hier geven
er niet omze worden er niet warm
Jan van Sehaffelaar.
16 Juli 4482.
De hartewensch van wijlen mr. Charles
Auguste Nairac, van 4 844 tot 4883 Burge
meester van Barneveld, staat vervuld te
worden.
Den 15en dezer maand zal te Barneveld
vóór den toren, den stommen getuige van
SchafTelaar's «nooit gedacht bedrijf"', liet door
Bart van Hove gebeiteld gedenkteeken wor
den onthuld voor den landedelman en ruiter-
aanvoerder, wiens naam aan ieder bekend is.
LISKA.
Daar zijn er, die Jan van Sehaffelaar voor
een legendarisch persoon houden, en nu moge
bet waar wezen, dat elke leerling der La
gere school meer van hern weet te vertellen
dan de geschiedvorscher vermag aan te
wijzen immers alle leer- en handboeken
der Vuderlandsche geschiedenis beperken er
zich toe, *het bekende feit" te vermelden,
zonder meer toch is, in de lijst van zijn
tijd, zijn daad volstrekt niet onwaarschijn
lijk en, wat meer zegt, zij wordt verhaald
door een tijdgenoot, die, voor zoover bekend,
nimmer is weersproken en wien nimmer
te laste is gelegd dat hij een puur verzinsel
heeft vereeuwigd of het verhaal te zeer op
smukte.
Tollens en Oltmans hebben aan Sehaffelaar
de meeste regels gewijd. Eerstgenoemde had
32 coupletten van 4 verzen noodig om de
heldendaad te bezingen, welke die van »Cur-
tius, den Romer, met meerder deugd en min
der roem overtrof" Oltmans schreef zelfs vier
deelen met te zaraen 4760 bladzijden om het
feit te boekstaven. Tollens maakte niet weinig
misbruik van hetgeen wij dichterlijke vrij
heid plegen te noemen en Oltmans verde
digde zichzelf in de iu April 1838 geschreven
voorrede van zijn bekenden roman »De
Schaapherder" met de woorden»lk voeg
hier alleen nog bij, dat het mijn voornemen
niet was, een historie van den Utrechtscheu
oorlog te beschrijven".
Laat ons eens in zeer vluchtige trekken
nagaan hoe omtrent den gedenkwaardigen
16 Juli 1482 de toestand in Holland, het
Sticht en Gelre was.
Toen 24 Maart 1455 de Utrechtsche bis
schop Rudolf van Diepholt was overleden,
verzette Philips I van Bourgondië, meer be
kend als Philips de Goede, zich tegen de
bevestiging van den Hoekschgezinden Gijs-
brecht van Brederode als bisschop van Utrecht.
Het gelukte hein in 4456 zijn natuurlijken
zoon David op den bisschoppelijken zetel te
fiij hot stationnetje hadden de infanteristen hun
geweren aan rotten gezet en wachtten sommigen
vele lauge uren op het vertrek van hun trein.
Bij elke compagnie zorgde een officier voor de ver
pleging der manschappeneen speculatief leveran
cier had op zich genomen, deu troep voor 15 cent
per hoofd te eten en te drinken te geven en waar
lijk hij slaagde er in, voor dit luttel bedrag de man
netjes behoorlijk te laven en te spijzigen en tóch
nog 'n aardigen duit over te houden.
Wie van de officieren geen dienst had, zat in het
restaurant bij het station, waarvan alle kamers, zelfs
de kleinste, vol officiereu waren ruim 200 wriemelden
er door elkaar en allen vroegen om eten en drin
ken der eigenares der schoone inrichting had
echter door de ongewone drukte het hoofd verloren
en zat in de keuken te weenen, begeleid door de
voor dezen dag speciaal geëngageerde dienstboden.
Aan de spreekbuis zat haar oudste dochtertje, een
meisje van zoowat 14 jaar, dat alles opschreef wat
besteld werd:„tien beefsleacks, nog vijftienbeefsteacks,
dertig kotteletten, nog tien beefsteaeks." Ze schreef
alles zóo trouw op, dat, toen er gevraagd werd „Heb
je nog kreeften?" ze ook neerschreef: „Heb je nog
kreeften Maar op den duur bestelde zij niets meer
'thielp tóch niet; er werd tóch niets meer in de
keukeu klaargemaakt en er werd ook veel te veel
besteld.
In de keuken heerschte vertwijfeling in het ove
rige deel van het gebouw was men woedend.
Op de deur van een der kamers was een papier
bevestigd, waarop „Gereserveerd voor heeren hoofd
officieren." Toen Marshall die deur opende om te
zien of daar misschien nog een plaatsje was voor
zijn kolonel, die bern op den voet volgde, zag hij
dut de vaandrigs en de jongste luitenants dit hei
plaatsen. Reeds in 1447, bij het leven van
bisschop Rudolf, was hertog Philips er in ge
slaagd, een overeenkomst dienaangaande met
Paus Nicolaas V te sluiten, waarbij onder
meer werd bepaald, dat de bisschoppelijke
troon zou worden bezet door David bastaard
van Bourgondië.
Het Utrechtsche kapittel beantwoordde de
pauselijke beschikking door met zeldzame
eenparigheid van stemmen Gijsbrecht van
Brederode tot bisschop te kiezen. Philips
echter kende de kracht van goud en be
loften en Paus Calixtus III onthief David
van de smet der bastaardij en maakte
daardoor diens benoeming mogelijk. De her
tog kwam in Juni 1456 aan het hoofd van
44000 gewapenden voor de stad Utrechten
den 6den Augustus daaraanvolgende werd
zij zoon David als bisschop gehuldigd, nadat
Gijsbrecht afstand bad gedaan van het Bisdom.
Het is hier niet de plaats om de tallooze
wreedheden te beschrijven, welke door den
Bisschop tegenover Brederode en zijn aan
hangers werden bedreven, óok nadat Karei
de Stoute herhaaldelijk had getracht, het ge
moed zijns broeders te verzachten, doch we
kunnen volstaan met te herinneren, dat door
zijn willekeurige regeering, gedurende welke
hij verschillende daden van dwingelandij
pleegde, hij zijn onderdanen tot opstand
bracht. Hij werd in Mei 1483 uit Utrecht
verdreven, vluchtte op een mestkar naar
Amersfoort, verlegde zijn zetel naar Wijk-bij-
Duurstede en begon den strijd tegen zijn
verdrukte onderdanen, over wie Paus Six-
tus den banvloek had uitgesproken.
Karei de Stoute was inmiddels in .1477 te
Nancy gesneuveld on had al zijn landen in
hoogst ongelukkigen toestand nagelaten aan
zijn dochter Maria. De schatten, door hem
van zijn vader geërfd, waren verspild, de
handel en de nijverheid door zijn afpersin
gen verlamd en weldra barstte dan ook de
lang verkropte verontwaardiging los. De
Hoekschen en de Kabeljauwschen vergaten
hun oude veeten en de Staten van Holland
en van Zeelaud sloten met die van het Zui
den het Groot-privilege, waarin onder
meer werd bepaald, dat de gravin slechts met
toestemming der Staten mocht huwen en
waarbij zij zooveel mogelijk werd onttrokken
aan den invloed van Fransche raadslieden.
In 4477 huwde Maria met Maximiliaan
van Oostenrijk, die Kabeljauwschgezind was
en alras het Groot-privilege schond. De
burgeroorlog ontvlamde weder en werd eerst
bedwongen door Maximiliaan, na den dood
van Maria, in 1482, regent voor Philips II,
den Schoone.
De partij in het Sticht, die het niet met
bisschop David hield, had spoedig ingezien,
dat het voor haar noodzakelijk was, bond-
genooten te verwerven. Zij wendde zich
daarom tot hertog Jan van Kleef, wien zij
8 December 1481 meedeelde, dat zij bisschop
David in rechten betrekken en zijn afzetting
eischen zou. Te gelijker tijd bood zij aan,
te zullen bewerken, dat 's Herlogs broeder,
jonker Engclbrecbt, tot bisschop van Utrecht
zou worden verheven en inderdaad werd
deze 25 December 1481 benoemd tot postu
laat-bisschop.
Den 21 Februari 1482 maakten Utrecht
sche en Amersfoortsche ruiters zich meester
van Nijkerk en den volgenden dag verklaarde
Eugelbrecht van Kleef den oorlog aan David
van Bourgondië.
In dezen oorlog nu, welke eerst 1483 ein
digde, nadat Maximiliaan van Oostenrijk de
stad Ulrecht had ingenomen en hij als
wereldlijk voogd over het Bisdom was er
kend, valt de daad van Van Sehaffelaar, die
in dienst was van David van Bourgondië en
met zijn onderhoorigen in bezetting lag op
het kasteel Roozendaal bij Arnhem.
Hoogst vermoedelijk heeft hij getracht,
zich aan te sluiten bq Joost van Lalaing,
den Bourgondischen stadhouder van Holland,
ligdom hadden geannexeerd.
„Laat ik de heeren niet storen" zeide Marshall
„de hoofd-officieren zullen gaarne naar de kamer
gaan die voor de jongste heeren bestemd isweten
de heeren misschien ook welke kamer dat is?"
In een wip was het vrij ruime vertrek ledig en
de kolonel en Marshal i namer plaats.
„Het doet me genoegen, Marshall, dat ik je een
oogenblik ouder vier oogen kan spreken" zeide de
kol tg) el „de overste en Knobelsdorff hebben 't druk
met bun paarden en zullen nog zoo spoedig niet
hier zijn. Wat ik je te zeggen heb, kan ik trou
wens in een paar minuten doen. Eerst wil ik je
mijn dank betuigen voor de uitstekende diensten
die je mij en deu overste hebt bewezen. In dienst
heb je ons dikwijls zeer verplicht; buiten dienst
was je steeds een goed, altijd opgeruimd kameraad
als er voor ons moest gezorgd worden, dan deedtje
dat altijd uitstekend nog eer we 'tje verzochten. Ik
heb je iu deze vier weken ook niet <?en maal een
opmerking behoeven te makenook de generaal en
de inspecteur hebben met lof over je gesproken en
dat zal jo zeker genoegen doen na de slechte con
duite waarmee je bij mijn regiment bent gekomen
en die allicht eenig vooroordeel tegen je bad kun
nen opwekken."
„ZeÊer, kolonel" antwoordde Marshall „zeker ver
beug ik mij daarover en ik ben vooral u zeer dank
baar voor uw vriendelijk oordeel."
De kolonel maakte een afwerende beweging, „Neen,
daarover wilde ik niet spreken. Toevalligerwijze heb
ik vernomen, dat je in je vorig regiment onder een
kapitein hebt gediend, die ook jou alles behalve
sympathiek schijnt te zijn geweest en die je zóo ge
provoceerd schijnt te hebben, dat je uitviel en dus
gestraft moest worden. Ja, dat gebeurt meer, dat heb
ik zelf by ondervinding. Je vroegere korps-comman
dant schreef me, dat hij je gaarne gehouden bad,
maar dat ëeu van beiden weg moest, je kapiteiu of
jij. eu dat jij daarom, als jongste, maar bent over
geplaatst. Maar ook daarover wilde ik het niet hebben,
ik wilde je officieel meedeelcn, waarop ik al eens
meer een toespeling heb gemaakt, dat ik je tot re-
giments-adjudant heb benoemd, lien lsten October
treedt je als zoodauig op; met ingang van morgen- l
middag kom je op mijn bureau werken om je met
alles op de hoogte te stellen. Nu, wat kijk je me
aan
„Maar kolonel", stotterde Marshall, „ik ben zóo
ik weet waarlijk niet wat ik zal zeggen. Ik heb uw
toespelingen uooit anders dan als scherts opgenomen.
Ik ben pas zoo kort bij uw regiment, dat ik deze
onderscheiding werkelijk niet verdiend. Ook weet ik
niet of ik de moeilijke en zeer verantwoordelijke
betrekking wel naar behooren kan vervullen."
„Nu, als je geen andere bezwaren hebt, dan zal
't best gaan je zult je zakeu goed doen, daarvan
ben ik nu al overtuigd", meende de kolonel.
Marshall zweeg een oogenblik. „Ik acht het mijn
plicht, kolonel, nog iets anders te zeggen ofschoon
ik daarvan beden nog niet had willen spreken. De
regimenlB-adjudant moet, zoo mogelijk, ongehuwd
zijn om in het Casino en aan de jongere kameraden
het goede voorbeeld te geven; hij is zoowat de op
voeder der jeugd eu dat kan alleen een ongetrouwde
zijn, die dagelijks met de heeren tafelt en al zijn
vrijen tijd aan hen geeft maar ik wilde trouweu."
„Ibi, ubi, dus de heeren ziju hier; dun heb ik u
eindelijk gevonden", riep juist op dit oogenblik de
overste, die de kamer binnentrad. „De paarden zijn
al in de waggons en nu mogen we aan onszelven
denken en ook eens zorgen voor deD inwendigen
mensch."
De kolonel was een andere meening toegedaan.
„Eeu oogenblik, overste, laat me nog even met Mar
shall alleenik heb nog iets met hem te bespreken
en zal u aanstonds daarna laten roepen."
De overste, die juist was gaan zitten, vloog van
zijn stoel op en ging de kamer
„Je 1
e kolt
„O, neen, kolonel, geen idee van, integendeel" en
bij verdween. Als hij 't kwalijk had genomeD, zou
'tden kolonel vrijwel onverschillig zijn geweest; de
chefs ziju boven zulke kleinigheden verheven.
Geërgerd zag de kolonel den verdwijnende na.
„Die man beeft een talent om juist te komen als
men hem niet kan gebruiken, een merkwaardig ta
lent. Hy wordt oud, by is al oud en deugt niet meer
voor den velddienst. Zoodra ik er kans toe zie, geef
ik hem een papieren bataljon. Die man zou in éen
maand zijn heele regiment zenuwachtig maken. Eu
dus, je wou trouwen?" vervolgde de kolonel het af
gebroken gesprek „Weet je wel, dat me dat innig
veel genoegen doet Maar of je trouwt of niet,
je wordt mijn adjudant. Dat blijft afgesproken."
De kolonel verheugde zich inderdaad hij had
er geeu flauw vermoeden van, dat Marshall met
iemaud anders wilde trouwen dan met Claire, de
eenige die hij nader had leeren kennen en met wie
hij dikwijls in gezelschap was geweest. Een beter
schoonzoon koD bij zich niet wenschenherhaalde
lijk had hy hem vergeleken met Von Klein, dien
„postiek" eu steeds was de vergelijking ten gunste
van Marshall uitgevallen. Claire zou ook veel van
hem gaan houden, want hij was een flinke vent.
Eén ding speet hemdat zijn vrouw ook nu haar
wil had doorgedrevenhij bad haar gaarne eens een
nederlaag gegund, niet omdat hij niet van hear hield,
maar omdat hy er zich over ergerde, dat over alles
in zijn huis buiten hem om werd besloten. Hy
maakte zich in gedachten zóo boos daarover, dat bij
plotseling wenschto dat Marshall, die zwijgend tegen
over hem zat, niet zou trouweu.
„Heb je er wel rijpelijk over nagedacht, Marshall,
en ben je wel zeker van, dat ze ook van je houdt?"
Marshall dacht aan de kussen, die hij met Liska
had gewisseld en antwoordde lachend „Heel zeker,
kolonel, en als u mij toestemt het engagement pu
bliek te maken, kan de verbaasde wereld reeds mor
genavond het groote nieuwtje in het Militair week
blad lezen."
„Nu, nu," meende de kolonel, „de jeugd rijdt
altijd in galop kalm, beste kerel, zoo'n haast heeft
het niet en we moeten toch ook eerst eens hooren
wat mijn vrouw er van zegt."
Marshall wist niet hoe hij 't had en de kolonel
was Loos op zichzelven omdat hij zoo vierkant had
erkeud, dat eigenlijk zijn vrouw de lakens uitgaf.
(Slut volgt.)