Dinsdag 20
October
1903.
PHOEMX - BROUWERIJ.
Export naar Oost- en West-Indië.
No. 5413.
53e Jaargang.
Feuilleton.
H. MEÜRSING Co. AMERSFOORT.
AMERSFOORTSCHE COURAIT.
UITGAVE:
FIRMA A- H- VAN CLEEFF
te AMERSFÜOKT.
Verschijnt DinsdagDonderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden f\.
franco per post 1.15. Advertentiën 16 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Legale-,
oflicieële- en onteigeningsadvertentiën per regel 15 cent. Reclames 1—5 regels/" 1.25; elke regel
meer f 0.25. Groote letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening
gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
KORTEGRACHT
Telephoon 19.
„Een heuglijke tijding".
Dit opschrift is inderdaad juist, 't Is
geplaatst boven net bulletin door de (oude)
Amersfoortsche Courant Zaterdag j.l. ver
spreid althans is 't juist voor Amersfoort.
Een heuglijke tijding was het, toen de
telegrafische mededeeling kwam, dat de
Rijschool der bereden Artillerie vereenigd
zal worden met de Rijschool der Caval-
lerie alhier, op 31 October a.s. De zwarte
wolk, die in 't begin van dit jaar boven
Amersfoort hing, en waardoor het zich
bedreigd zag, óok de Rijschool der Ca-
vallerie te zullen verliezen, is gelukkig
overgedreven en we mogen ons thans
verblijden in het vriendelijk beschijnen
der voorspoedszon hare stralen voorspel
len een helderen dag.
De gevallen beslissing hangt ten nauwste
samen met de welvaart en den bloei van
de stad onzer inwoning, juist doordien ze
zoo weinig bronnen in zich zelve bezit
om zich tot meerdere ontwikkeling te
kunnen brengen.
Nu door de hooge Regeeving een zóo
groot blijk van welwillendheid teonzen op
zichte is gegeven, acht ik het een plicht,
dat Amevsfoort's ingezetenen blijk geven
van waardeering en erkenning, en vind
ik daartoe vooreerst den meestaan gewezen
weg om op 31 October a.s. de Nationale
vlag te ontplooien.
Ik richt daarom het vriendelijk verzoek
by deze tot allen, wien de welvaart onzer
stad ter harte gaat, daarvan op boven-
genoemden datum blijk te geven door het
uitsteken der vlag.
Dat op dien dag deze uiting van be
langstelling in het heuglijke feit algemeen
moge zijn, hoop ik van harte!
S. J. van DUINEN,
Voorzitter der Vereeniging
„Handel eu Nijverheid".
Amersfoort, 19 October 1903.
De spoorweg-enquête, zegt Prins Joris, in
de «Enkliuizer Courant", heeft al heel wat
aan het licht gebracht. Wie even historisch
aangelegd is, behoeft maar met zorg de ge
publiceerde rapporten te lezen om te be
grijpen, boe liet mogelijk geweest is, dat in
Januari 1.1. liet geheele personeel direct be
reid werd gevonden testaken op de geringste
aanleiding, die eigenlijk niet eens een aan
leiding was. Het opkroppen van billijke
grieven leidt bij ieder sterveling ten slotte
tot uitbarstingen, waarbij aan verstand en
overleg een onbeduidende nevenrol wordt
toegekend. Met een houten been te loopen,
daar went men ten slotte aanmaar met
een spijker in den schoen over het aardrijk
te wandelen, is den honderdsten dag nog
even onuitstaanbaar als den eerste, zoo niet
onuitstaanbaarder. Welnu, ons spoorweg
personeel loopt met een heel leelijken en
puntigen spijker in den schoen, die rechts
onzekerheid heet.
Onze Regeering laat nu eon spoorweg-
enquête houden om volledig op de hoogte
te komen, hoe hot nu eigenlijk aan onze
spoorwegmaatschappijen toegaat. De mannen,
die in de daartoe gekozen commissie zitten,
verdienen alle hulde voor hun werk. Het
verwijt, in de Aprildagen van zekere zijde
wel eens vernomen, dat die commissie wel
weer zou dienen om de zaak commissoriaal
te maken, alias in den doofpot te stoppen,
zal, nu uien haar aan het werk gezien heelt,
wel niet meer worden vernomen. Meteenige
wat wij op die commissie tegen hebben, is
dat er geen sociaal-dernocraat in zit. En
dat niet omdat vvy meenen, dat haar taak
daardoor beter zou verricht zijn, maar omdat
wij het zoo uitermate dwaas vinden de
sociaal-democraten stelselmatig te weren, daar
waar het zoo uitstekend 2ou zijn, hun een
plaats te gunnen. Geen beter bestrijding
van de socialistische utopieën, maar vooral
van hun doorloopend onbillijke critiek, dan
hun gelegenheid te geven, de practisehe be
zwaren te leeren kennen die onvermijdelijk
aan de uit voering van ieiere theorie verbon
den zijn. Toen Millerand slechts kort
Minister was in Frankrijk, beklaagden
zijn purlijgenooten zich reeds, dat bij zijn
socialitisch beginsel verwaterde en verdon-
kermaande Henri Polak was nog slechts een
blauwen Maandag lid van Amsterdam's Ge
meenteraad of hij werd voor verrader ge
scholden.
Het is echter niet daarover dat wij willen
spreken. Wij wilden de vraag stellen Wat
zal liet practisehe nut worden van de enquête
Want daarom is het te doen. Wat helpt
liet ons, te weten, hoe treurig de arbeidstoe
standen aan de spoor zijn, indien wij de
macht niet hebben, daarin verandering te
brengen M. a. w. Wat geeft die geheele
enquête, als de Regeering niet bij machte is,
haar wil tegenover de spoorwegmaatschap
pijen door te drijven Dat de Regeering
daartoe onder de huidige omstandigheden
niet bij machte is, is helaas reeds bewc
zen.
De Haagsche correspondent van de »Zut-
phensetie Courant" wijst op het volgende
feit, waaruit het bovenstaande genoegzaam
blijkt. In overeenkomst met de thans ge
publiceerde adviezen der enquête-commissie
stelde de Minister in zijn regeling van dienst
vast, dat men het recht had, bij straiten, met
de veiligheid in verband staande, de beslissing
van den Minister in te roepen.
De spoorwegmaatschappijen legden zich
daarbij neder, behalve natuurlijk de Holland-
scbe IJzeren Spoorweg Maatschappij. Men
zou zich daaroverakunnen verbazen en (lat
des te meer. omdat bij de enquête een van
de hoofdambtenaren, jhr. mr. W. F. van der
Wijck, chef van den. ulgemeenen dienst, ver
klaard had, dat er tegen een dergelijke re
geling geen bezwaar bestond. (Wij zijn ech
ter niet van plan ons ooit te verbazen over
iets wat de H. IJ. S. M. doet; wij zijn maar
al te blij, dat wij mogen meereizen voor ons
goede geld. Het is wel niet erg veilig de
treinen komen nooit op tijd het materieel
is voor net meerendeel beneden ajle critiek
en de dienstregeling is samengesteld onder
het motto God zegen de greep maar het
overgroofe deel der passagiers schikt zich
gel alen in de rol van speelbal haar door de
machtige maatschappij opgelegd dus waarora
een uitzondering te maken.)
De H. IJ. S. M. is dus den Minister onge
hoorzaam, niettegenstaande het Koninklijk
besluit van 7 April den Minister in deze
beslissende macht geeft. Wij moeten hier
dus uit opmaken, dat genoemd Koninklijk
besluit door de H. IJ. S. M. als onwettig
wordt beschouwd, want bet geval dat een
maatschappij, die pas zoo zwaar gestraft heeft
voor «anarchistische woelingen", nu zelve
anarchistisch zou gaan optreden en zich ver
zetten tegen de wettige overheid, is natuur
lijk niet denkbaar.
Maar wat dan? Dan zal de Regeering d'O"
den rechter kunnen laten uitmakeD, h J
Koninklijk besluit van 7 April al dasi niet
SCHAFER Co.
13).
De heer Rabe was een der eersten die vernam,
dat Kaltenborn was gearresteerd. De rechter van
instructie had zich onmiddelijk begeven naar den
rentenier, die een rol in dit drama moest spelen.
Hij trof behalve den beer Rabe diens dochter en
daar hy in haur tegenwoordigheid niet wilde mee-
dcelen, dat Kaltenborn was gevangen genomen,
vroeg hij een onderhoud onder vier oogen.
De heer Babe was echter ïóo opgewonden, dat
hij de reden van dit verzoek niet begreep eu dan
ook ongeduldig zeide, terwijl hy den rechter een
stoel toeschoof:
„Mijn dochter weet wat er gebeurd is en u kunt
dus gerust sprekeu; is de dader ontdekt?"
„Hij zit reeds in de gevangenis."
„God zy geloofd!" riep de heer Kabe bijna wild
uit „als ooit een moordenaar verdiend heeft, ge
hangen te worden, don heeft deze dat verdiend. En
wio is 't?"
„Zoodra we onder vier oogen zyn" viel de rechter
hem bedaard in de rede terwijl hij een bete-ekems-
vollen blik wierp op Marie, die duidelijk te kunnen
gaf dat plotseling een bang voorgevoel zich van haar
meester maakte.
Rabe verzocht zijn dochter de kamer te verlaten
cn zy begaf zich naar een aangreuzend vertrek.
De rechter deelde nu mede wat lnj meende ge
vonden te hebben.
Met klimmende verontwaardiging hoorde Kabe
hem aan; toen de rechter zweeg, stond de rentenier
met van toorn gloeiende oogen en over zijn geheele
lichaam hovend vóór hem.
„U meent deD moordenaar ontdekt te hebben,
maar u hebt een onsohüldige doen arresteeren. Ik
wil er een eed op doen, dat Kaltenborn even on
schuldig is aau deze misdaad als wij beiden zeide
hij eindelijk.
De rechter trok de schouders op: hy kon met ge-
looven, dat hij zich vergist zou hebben.
„De bewijzen die ik verzamelde, zijn overtuigend
261116 hij, „de overeenkomst van hot schrift kau niet
worden ontkend en de revolver is in zijn naam ge
kocht."
„En tóch houd ik vol, dat hij onschuldig is",
zeide Marie, die ouopgemerkt weer binuen was ge
komen.
Beide heeren keken het jonge meisje verschrikt
aan. Zij stond daar zóo ernstig en vastberaden, dat
haar woorden werkelijk indruk mankten.
„Ik bob alles gehoord", vervolgde zij, terwijl zij
haar vader haar hand reikte „eu ik dank n, dat u
hem in bescherming hebt genomen. Dat geeft mij
moed. ik weet dat Ernst, zelfs om mijn hand te
krijgen, niet in staat is om een misdaad te begaan,
Het is den moordenaar gelukt, hem in verdenking
te brengeu
„Zeg dat niet, juffrouw", nam de rechter het woord.
„Mijnheer Hartwig zeide mij, dat de verdachte in
stilte met u was geëngageerd en dat
„Dat kan ailes wel mogelijk zijn, maar als mijn
heer Hartwig het wist, kan ook een ander het ge
weten hebben. Maar dit zeg ik u, de ware schuldige
zal eens worden ontmaskerd en Ernst zal worden
gerehabiliteerd."
„Kaltenborn had bovendien volstrekt geen reden
om jaloersch te wezen op zijn principaal", voegde
Rabe hieraan toe, „wat Hartwig daaromtrent zeh.e,
waren slechts vermoedens
„Die toch niet zoo heel onwaarschijnlijk waren",
meende de rechter.
„Toch niet. Kaltenborn is verstandig genoeg om
eerst afgewacht te hebben of die vermoedens werden
bewaarheid. Daarna had hy kunnen handelen. Zóo,
zonder meer, schiet men uit jaloezie toeli maar geen
mensch neer."
„Maar hel schrift.. meende de rechter.
„Dat bewijst óok niets," viel Mario hein Iu de
rede. „Zijn schrift heeft niets karakteristieks en is
heel gemakkelijk na te maken."
Wederom haalde de rechter de schouders op.
Ik wonsch van ganseher harte, dat de onschuld
van den jongen man aan den dag moge komen,"
zeide hij, maar de koele toon, dien Hij aansloeg,
toonde maar al te duidelijk, dat die weusck geens
zins oprecht was. „Zoolang die echter niet bewezen
is, houd ik hem
tegen hem.
ii arrest; er zijn te veel bewijzen
Hierop vertrok hij; Maric noch haar vader tracht
ten liem te weerhouden.
„Wat een ongevoelig mensch" barstte Mario uit
„van hem hebben we niets te hopen."
„Hij is rechter van instructie", meende iiaar vader.
„Zoolang hij niet den eigeniijkeu dader vindt, zal
hij blijven gelooven, dat Kaltenborn de schuldige is.
Ik ken dien jongen man niet cn weet niet of hij
werkelijk zoo jaloersch is, maar dit staat toch bij mij
vast, dat hij don moord niet bedroveu heeft."
„Neen, zeker niet, vader; Ernst....
„Nu ia, kind, laat ons daar maar niet te veelover
praten ik weet echter, dat je nooit een man zoudt
willen hebben, die je liefde niet ten vollo waardig
is en dat is voldoende voor me. De zoogenaamde
bewijzen vau den rechter zijn voor mij volkomen
waardeloos en wat Hartwig hem ook heeft gezegd,
toch geloof ik niet, dat Kaltenborn zich zóo zou
lateu meeslepen. Ik weet niet wat ik er van denkon
moet", vervolgde hij na een vrij lange pauze „waarom
heeft Hartwig hem over jou gesproken? Eulin, do
moordenaar heeft zijn plan zóo slim overlegd, dat
het heel moeilijk zal zijn, hem te ontmaskeren, maar
hoe moeielijk ook, ik zal niet rusten voor ik den
waren schuldige bob gevonden." Vlug stond hij op
en wilde de kamer uitgaan.
„Waar gaat u heen?"
„Naar Hartwig."
„Die zal u niets weten te zeggen."
„Misschien wel en in ieder geval toch wel zooveel,
dat althans een klein tipje van den sluier wordt
opgelicht."
„Misschien kan Ernst
„Als hij wat wist, zou hij het den rechter wel
hebben meegedeeld."
„Maar u zoudt hem toeli kunnen bezoeken"
„Neon" antwoordde dn heer Rabe onwillig „als hij
niet achter mijn rug
„Maar Papa, is u dan nu uóg boos op hem?"
Haar vader antwoordde niet en opende de deur.
.Ik zal alles probeeren om hem ontslagen te
krijgon uit de gevangenis, maar bezoeken, doe ik
Hierop ging hij heen; een kwartier later zat hij
in het privó-kantoor van den rijken koopman.
Hartwig ontving hem beleefd, maar toch mot
zekere gedwongenheid. Het scheen wel, dat het
bezoek Hartwig verre van aaugenaam was. Bijna
loerend zat hij langen tijd den heer Rabe aan te
kijken, die, ofschoon bij vooraf had nagegaan wat
hij zou zeggen, in 't eerst niet uit zijn woorden
kon komen.
„U heeft wellicht reeds vernomen, dat de moor
denaar is ontdekt en gearresteerd" begon Hartwig
eindelijk. „De politie komt alle eer toe
„Volstrekt uiet" viel Rabe hein iu de redehoe
ka'lui het ook werd gezegd, toch klonk er bijtende
spot uit „'tis juist heel jammer, dat u>ordreven
ir een slachtoffer heeft gemaakt."
t u dat vroeg Hartwig wiens gelaat
dieustyve
„Hoe i
betrok.
„Wel, laat mij eens een vraag met een vraag be
antwoorden. Houdt u dien jongen man voor schuldig?"
„Dat is een vraag, die
„Wel, en zooeven zei u, dat de moordenear is
ontdekt eu gearresteerd en dus hebt u reeds een
eigen opinie over hem."
„Ik grondde dat op het oordeel van den rechter
van instructie."
„Ah
„En er zijn bewijzen."
„Bewijzen, die niets om 't lijf hebben."
„En u gelooft dus niet aau den schuld van Kal
tenborn
„Neen."
Rabe sprak dat „neen" zóo beslist en dreigend
uit, dat een ander het aanstonds als een beleediging
zou hebben opgevat.
Hartwig haalde minachtend de schouders op,
maar de uitdrukkiug van zyn gelaat was in lijn
rechten stryd met zijn voorgewende geringschatting.
„Dat zijn persoonlijke opvattingen" zeide hij „zoo
lang zijn onschuld niet is bewezen, blijf ik aan zijn
schuld gelooven. Hij heeft zich laten meeslepen door
zijn jalouzie
„Wie heeft die opgewekt
„Ik, helaas! Dat kan ik niet ontkennen. Maar
na het gesprek dat ik met u had, meende ik daartoe
verplicht te zijn."
„Heb ik dan tegen u gezegd, dat ik mijn dochter
bestemd had voor mijn armen vriend?"
„Dat wol niet, maar u was zóo beslist tegen het
huwelijk van uw dochter met mijn boekhouder, dat
ik het myu plicht achtte, een schandaal te voor
komen, dat ook voor my onaangenaam zou zijü ge
worden. Dat zult u toch niet ontkennen."
„Ik weot uiet wat ik zou liebbeu te ontkennen"
antwoordde Rabe, die hoe langer zoo driftiger werd
„in den begiuno stond het me lang niet aan dat
het jonge mensch achter me 0111, iu stilte, met mijn
dochter zich had geëngageerd."
„Eu keurt dat nu niet meer af
„Neen."
„Hoewel hij een moord deed
„Ik heb u toch al gezegd, dat ik er van overtuigd
ben, dat hij onschuldig is."
Hartwig schudde hel hoofdhij scheen het niet
te willen begrypen.
(Werd/ vtriolirit.)