Zaterdag 12
Maart 1904.
No: 5474.
53e Jaargang.
FIRMA A H TAN CLEEFF
te AMERSFOORT.
Verschijnt DinsdagDonderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden
franco per post f 1.15. Advertentiën 1—6 regels 60 centelke regel meer 10 cent. Legale-,
officieële- en onteigeningsadvortentiën per regel 15 cent. Reclames 15 regels/" 1.25; elke regel
meer f 0.25. Groote letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening
gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
KORTEORACHTS
Telephoon 1».
m die zich met ingang
m lli van April a.s. op
Jdit blad abonneeren,
ontvangen de tot dien datnm
verschijnende nummers
GRATIS.
KENNISGEVINGEN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der Ge-
meen te AMERSFOORT,
brengen ter algemeene kennis, dat by hun beiluit
van heden, iugevolge art. 8 der HINDERWET,aan
J. BUN NIK, ironende alhier, vergunning it verleend
tot de plaaUing van een gasmotor van 6 paarde-
kraehten in het perceel aan de Tolstraat wijk G.
No. 1, kadastraal bekend Gemeente Amersfoort,
Sectie C. No. 1222.
Amersfoort, 10 Maart 1904.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester,
WUIJTIERS.
De Secretaris.
B. W. TH. SANDBERG.
De BURGEMEESTER en WETHOUDERS
van AMERSFOORT,
Gelet op artt. 6 en 7 der HINDERWET,
Brengen ter kennia van het publiek, dat een
door A. KWINT ingediend verzoek, met bij
lagen, om vergunning tot het plaatsen van een
stoommachine van 8 panrdekraehten, in het perceel
alhier gelegen aan den Hooglandschenweg, bij
het Kadaster bekend onder Sectie A. No. 1539;
en dat een door D. KAMPERMAN ingediend
verzoek, met bijlagen, om vergunning tot het
oprichten van eene bewaarplaats van benzine in
het perceel alhier gelegen aan de Kampstraat No. 4,
bij net Kadaster bekend onder Sectie E. No. 3332,
op de Secretarie der Gemeente ter visie liggen,
en dat op Donderdag, den 24 Maart aanstaande,
des voormiddags te half elf uren, gelegenheid
ten Raadhuize wordt gegeven om, ten overstaan
van het Gemeentebestuur of van een of meer
zijner leden, bezwaren tegen het oprichten van
een of meer deier inrichtingen in te brengen.
Amersfoort, 12 Maart 1904.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester,
WUIJTIERS.
De Secretarie,
B. W. Th. SANDBERG.
Ds. Van Lummel over Ons Ministerie.
De anti-T«volutionnaire propaganda-club bad voor
Dinsdagavond ds. O. J. W. van Lummel, van Delft,
genood.
Feuilleton.
Joan van Oldenbarneveld
in de lijst van zijn tijd.
door
A. M. KOLLEWIJN Nz.
Do vergadering werd gehoudeu in „De Keizers
kroon" on geleid door den heer H. P. Goossens,
den Voorzitter, die voorging met gebed en vervolgens
den spr. aan de vergadering voorstelde en meende,
dat juist iu deu tegenwoordigon tijd, in deze moei
lijke dagen, bet niet van belang ontbloot was, over
ons Ministerie, waarover we zoo eenzijdig zijn inge
licht, wal meer te hooren.
Ds. Van Lummel begon met te vragen of
wellicht iemand was opgsgaan voor het debat. Hy
vroeg dit om iets te kunnen inkrimpen en daardoor
lijd te winnen voor het debat. Is er iemand officieel
overgekomen voor bet debat?
Do heer T h i e 1 meent, dat het toelaten tut debat
betrekking schijnt te houden met reisgeld, 't Is
moeilijk vooraf te zeggen ot men debatteeren wil.
Spr. acht deze wijze van uituoodigen een paard
achter den wagen spannen.
Ds. Van Lummel antwoordt, dat hij de vraag
eenvoudig hierom deed om meer gelegenheid te
geveu tot debat. Spr. zou het zeer onbillijk achten
alt slechts een kwartiertje tijd werd gegeven voor
bet debat. Spr. vroeg bet geenszins om iets te ver
zwijgen, doch alleen om ruim gelegenheid te geven
voor debat. Zyu er geen debaters, dan zal spr. eeu
paar uurtjes doorpraten.
Tot zijn redo komend, vervolgde spr. hierop: Al
een aardig poosje spreek in over ons Ministerie.
Verleden wiuter deed ik het; dezen wiuter doe ik
bet weer en als God mij het leven spaart, hoop ik
het volgenden winter weer te doen. Verleden jaar
hoorde men mij met een tikje inedeüjdeudheidaan;
't is nn al wat beter, en ik hoop en vertrouw dal
bel volgenden wiuter heelemaal beter zal zijn. Ver
leden jaar kostte het spr. eenige inspanning; nu
reeds uiet meer; thans vervult spr. een aangename
leak.
Verleden jaar was men zoo vriendelijk te zeggen,
dat ik, door partijzucht verblind, door het land trok
om het Ministerie te verdedigen. Zou het dan to
zwak zijn om voor zichzelven op te komen? Als hol
zóo zwak ware, zou het niet slaande blijven door
mijn woord; het zou niet sterk geuoeg zjjn om te
kunnen blijven staan. En indien men er een ge
gronde beschuldiging tegen inbracht, zou spr. niet
gaarne de advocaat van kwade zaken wezen.
Het Ministerie heeft volop getoond, krachtig te
zyu; zolfs zijn tegenstanders erkennen zyu arbeid
zaamheid ou getuigen dat bet én bard én goed
werkt, evenals de overgroote meerderheid van hat
volk erkent, dat het goed heeft gewerkt.
Waar onze tegenstanders ook rechters zyu, zal
spr. aantoonen, dat het zoowel hard als goed werkte
en ook uit Chr. oogpunt uitnemend werk verrichtte
en niet tevreden was, achter de groene tafel te
zitten en toen maar fiolen liet zorgeu.
In den beginne zei men, dat dr. Kuyper zooveel
beloofde, doch men vroeg wat hy nu eigenlijk toch
wel desd. Onze wedervraag was toenWat denkt
ge nu Meent ge, dal dr. Kuyper, die soms te sterk
ziju hoofd wil doorzetten, nu maar zóo met de han
den over elkaar gaat zitten? Dat zal hy evenmin
doen als Troelstra. Thans behoeven we dal niet
meer te vragen.
De Vrijzinnig democratisohe afgevaardigde aan
de staart is hy democraat, maar toch óok liberaal
van Groniugen, prof. Drucker, zeide over het
algemeen beleid van dit Ministerie: ,van den veel-
omvattenden taak heeft liet betrekkelijk waiuig
2.)
Het geslacht Van Oldenbarneveld bewoonde,
volgens het biografies woordenboek van v. d. Aa,
vóór en in de vijftiende eeuw de ridderhofstad
Oldenbarneveld op de Veluwe. Ernst van Olden
barneveld, gehuwd met Aleid van Lokhorst,
vestigde zich in Amersfoort en stierf ongeveer
1425. Van hem stamde nf Gerard van Olden
barneveld, die zich in de echt verbond met
Dekena (Deliana?) van Weede*) van Stouten-
burg. Uit dit huwelik werd op 14 September
1547 te Amersfoort Joan van Oldenbarneveld
Ïeboren. Hij huwde met Maria, de dochter van
an van Utrecht, die dijkgraaf van Delfland waB,
en werd later heer van Berkel en Rodenrijs, zodat
hij belangen en invloed had in Gelderland, Utrecht
en Holland.
Toen hij zich op zijn oude dag verplicht zag,
zich te verdedigen tegen de laster, waarmede hij
en zijn naaste bloedverwanten werden beklad,
richtte hij tot de staten van Holland een remon
strantie, waarin voorkomt:
„Ik werd geboren in de stad Amersfoort, van
„vaders zijde uit een oude en adellike familie,
„van geslacht tot geslacht standvastig en trouw,
„waarvan de leden sedert verscheidene honderd
jaren zijn opgeroepen tot de vergadering van de
„edelen van hun provincie, zoals tot heden plaats
„heeft. Van moederszijde stam ik af van het
•«•Hik Ewluoht v.
afgewarkt". Dit wn» eenigsrinate de echo ran het
geen spr. zoo dikwijls heeft gehoord, doch op de
zolfde bladzyde der Handelingen getuigden bat
ontwerp Strafwet, Loterywet en Vaccinewei van het
tegendeel, slechts mat dit bezwaar, dat de professor
het Christelijk zout, den Cbristelijken geest er niet
genoeg in kon proeven. Nu, hierover kon spr. zich
niet ongerust maken, want als er 'n beetje Chr. zout
in 't eten is, wordt hst den beeren al spoedig zoo
zout als bremdit getuigt het ontwerp Hooger
onderwijs ruimschoots en spr. acht zijn vrienden
wel zoo bevoegd om te oordeelen over hel Chr. zout
als den Groninger professor.
Op bl. 563 Handelingen lezen we„tal van ont
werpen bereiken ons voortdurend" d. i. dus Diet
als eau soort onweersbui, doch als 't ware als een
gedurigen plasregen. En aan 't eind van zyr. critiek
getuigt de professor, dat dit Miuisterïe bewonderens
waardig werkkracht toont, waar hij zegtIsalaof
deze Minister van Binnenlandsche ZakeD alle groote
organiake wetten omver wil balen. Niets blijft onge
moeid. Van allee wordt 'l onderste boven genaaid".
Prof. Drucker begon met ziju baat te laten sprekeu,
doch moest uit de feiten erkennen, dat dit Ministerie
zyu naam wil verbinden aan alle groote wetten en
dit juist bevestigt onze leuze van den stembusstrijd
1901. Het móest daarheen dat wij, die van ande-
i geloove zijn, alles omver halen om deu Chr.
geeBt te brengen iu ons Staatsbestuur.
Mr. Goeman Borgeeius, zeker óok geen vriend van
dit Ministerie, de onmiddellijke ambtsvoorganger
van dezen Minister, die docb dat zal niet ge
lukken als in 1905 wederom de liberalen de
meerderheid mochten krygen een der eersten is die
in aanmerking komt voor bet Miuislerscbap het
zal uiet gelukken, want God gaf ons de overwinning
Dadat we zóo lang zuchtten om de tirannie van de
partijen des ongeloofs en hel zou onverantwoordelijk
ziju als we die weer lieten verloren gaan de heer
Borgesius dan, herinnerend aan het beeld van de
keuken, zeide (Hand. bl. 5G8): „Van alle schotels,
die ons zyu beloofd, is goeu enkele opgediend",
maar ook; „plannen en toezeggingen zijn, er genoeg"
en (bl. 569) „intusschen bet zou onbillijk zijn thans
reeds aan het Ministerie te verwijten, dat die wetten
nog Diet iu het Staatsblad staan". Het was las met
den honger van rar. Borgesius nog niet zoo erbar
melijk gesteld. Ten slotte verklaarde de heer Bor
gesius: „De heer Kuyper heeft reeds nu (December
1903) meer wetten in portefeuille dan de Kanier
behoorlijk kan verorberen".
Ook de heer Mees erkende desgelijcs en wist
slechts te zeggen, hii die steeds met financieele over-
wegingeu komt aandragen„Dit Ministerie heeft
nog een aantal wellen in voorbereiding, die hooge
financieele eischen zullen stellen".
Troelstra erkende eveozeer, dat het Ministerie
hard werkt en achtte het „nog geen tijd om do
balans op te maken, omdat dit Ministerie nog zoo
veel plannen beeft".
Staalman noch vjjaDd, noch vriend, iemand die
„heelemaal alleen" staat en zichzelf een uitnemend
anti-rovoluiioannir acht schiep het beeld van den
Afrikaander Boer, die met de lange sjambok achter
de ossen (onze Ministe-s) aanliep en sprak steeds
over hetgeen zij nalieten, hoogst zelden over hetgeen
zy deden, „be firma wordt op den zelfden voet
voortgezet", heette het; er werd veel gepraat, doch
even weinig gedann als door andere Ministeries. In
den laatsten tijd ia echter zekere kentering gekomen
in zijn blaadje en nu heet h«t, dat bet Ministerie
veel doet, doch verkeerd werkt. Spr. is tr hartelyk
blij om, dat eeu Staalman niet tevreden ii over de
werkwijze van dit Ministerie. Nochtans zeide hy
(Haud. 582): „Iu do laatste weken vliegen ons de
ontwerpen om de ooren als verkiezings-proclamat:eB
van een rotatie-pers" d. i. als eeu sneeuwbui.
In de Eerste Kamer onderschreven de beeren
Laan en Stork dit oordeel over de werkzaamheid
van dit Ministerie eD beide Kamer* hebban dus uit
gemaakt, dat het lang niet traag i>.
Maar, wilde spr. vragen, is dit vele cok good
heeft de qualiteit Diet geleden onder de quantiteit
Kan ons volk als geheel zeggen, dat dit Mi
nisterie ook goed werk levert?
Wy, anti-revolutionnairen, aohten dat het Minis
terie namens de Koningin moet optreden voor het
volk in zyn geheel, voor alle onderscheiden politieke
pariyen, óok voor do Vrije Socialisten en zelf* de
an-are'jisten, ofschoon dezen geen party, willen
heetan. Wel aanvaardt «pr. voor zich de S. D.
partij als achtbare party, tooh kan hy zich denken,
dat enkele RegeeringtpersoDen een weinigje an
dera denken, een beetje voorzichtig zyn na de
gebeurtenissen, van het vorig jaar, waarbij de
leider», volgens eigen erkentenis, zich hebben laten
meesleepen. Ja, er i* gesproken van eeu „misdadige
woeling" eu daar tegeniu gevraagd „waarom vergeeft
gij, Christenen, niet?" Spr. heeft niets te vergeven
spr. is broeder ouder de broederendoch de Regee-
ring is bereid te vergeven, miia erkend worde we
hebben ons vergrepen. Nog 11 Maart 1901 sprak
de heer Troelstra volstrekt geen spijt uit over zyn
mededaderschap integendeel zeide hij, dal de alge-
meede staking al* laatste middel mag aangewend
om Algemeen kiesrecht te verwerven. Blijft de 8. D.
party getrouw aan haar program, aanvaardt zij
Grondwet en wettelijke orde, dan blyft spr. haar als
achtbare party erkenuen.
Het Ministerie dan kan zich antwoorden tegen
over het volk in zyn geheel. Het loonde dit by de
s-.aking en oogstte voor zyn optreden den dank van
het overgroot meer#nd*el de volksdoor allerlei
partijen werd bel geprezen; de oud-Minister Borge-
siu* herinnerde er aan, dat hij in zijn tjjd óok een
kanoneerboot naar Dordrecht stuurde.
Het ia echter niet voldoende, woeliugen te onder
drukken en daarom volg* hier de vraag: heeft bet
Miuistarie óok genoegzaam rekening gehouden met
de wenachen van het volk in zijn geheel? Zelf Ju
piter kon het uiet ieder naar den zin maken; doch
heeft het volk iu zijn geheel reden tot tevreden
heid
Een Ministerie verbindt zich aan het volk door
zijn Regeerings-program, hier de Trooorede van 1901,
welke 21 puuten bevatte, welke natuurlijk niet in
éen, wellicht niet eens in vier jaar afgeds-.n kunnen
worden, al kewereu liberale courantenschry vers er
gens op de Veluwe of in deu Achterhoek, dat zy
'tbost zouden kuunen klaarspelen; zij,die tweemaal
1 per week hun courauijo ter grootte van een velle
tjes oc.avo post bij elkaar knippen en plakken. Min-
I der heetgebakeerde lieden weten, dat er éen, hoog-
stens twee wetten per jaar tot stand komen.
Al aanstond* werd gezegd, dat dit Ministerie éen
groepje beunhazen was zonder ook maar de geringste
ministerieels kennis. En meu vergat te bedeuken dat
van 1 September 1901 tot 1 October 1903 slechts
„oude edele geslacht van Amersfoort, dat gedu
rende drie of vier eeuwen bekend stond als een
„voorname plaats onder de edelen van Utrecht
„te bekleden in alle staatszaken en als land
eigenaars."
Oldenbarneveld liet er zich veel op voorstaan,
dat hij afstamde van het Gelderse geslacht van
Oldenbarneveld; maar hij heeft het nooit kunnen
bewijzen.
Hoogstwaar8chijnlik heeft Joan van Olden
barneveld zich voor hogere studie voorbereid op
de Latijnse scholen te Amersfoort. Dat deze en
dergeliko omstandigheden van Oldenbarneveld,
die anders van grote mannen nauwkeurig worden
opgespoord en opgetekend, niet met zekerheid
bekend zijn, is toe te schrijven aan de overgrote
macht, die zijn tegenstanders verkregen door zijn
terechtstelling, en de angstige onmacht, waarin
zijn aanhangers verkeerden.
Oldenbarneveld was overwonnen door een
heftige kerkelike, tevens staatkundige partij, en
geen haat zoo fel als geloofshaat. Men had zijn
nagedachtenis dood te zwijgen. Maar de Ge
schiedenis heeft het laatste woord om recht te
spreken. De onderliggende partij was nog meer
tot omzichtigheid en zich-in houden gedwongen
na de misdadige aanslag op het leven van
Maurita door de zonen van Oldenbarneveld.
In de jaren 1564 en '65 wiidde Oldenbarneveld
zich in Den Haag aan de recntsgeleerdheid, en de
beide volgende jaren zette hij zijn studie voort
eerst te Leuven eu daarna to Bourges in Frankrijk.
Dit land moest hij echter met een aantal andere
studenten verlaten wegens het uitbreken van de
derde godsdienstoorlog in Frankrijk (1568), die de
Hugenoten onder Condé en Coligny wegens wan
trouwen tegen de koningin-moeder, Catbérine de
Medicis, begonnen. Hij reisde door Bourgondië
en Montbéaard (Mömpelgard) en een deel van
Zwitserland naar Bazel, van waar h\j «ioh naar
Keuion begaf om zijn studie te voltooien. Hij
bezocht nog Heidelberg en Italië, en werd, toen
hij iu liet belangrijke jaar 1572 was wedergekeerd,
advokaat bij het hof van Holland.
Toen na de inneming van Den Briel door de
Watergeuzen de opstand tegen de Spanjaarden
snel veld won in Holland en Zeeland, verlieten
president, raden en de meeste advokaten en sup
poosten van het hof ijlings liet openliggende
Den Haag, en begaven zij zich naar Utrecht.
Oldenbarneveld weigerde hen te volgen en be
hoorde tot het drietal advokaten, dio zich het
eerst voor Prins Willem van Oranje verklaarden,
zich bij hem annsloten.
Hij trad nu openlik op als belijder van de
Gereformeerde kerk, woonde kerkelike vergade
ringen en openbare godsdienstoefeningen bij en
werkte mede als kommissarii tot een behoorlike
wapening van de ingezetenen en vordering van
een wettige kontributie.
Toen men in Den Haag ieder ogenblik de komst
van de Spaanse troepen kon verwachten, vertrok
hij in 1573 naar Delft, waarheen het hof werd
verplaatst, en nam in hetzelfde jaar, hij had toen
de leeftijd van 26 jaar bereikt, als vrijwilliger
dienst bij de troepen van de heer van Batenburg
om het benauwde Haarlem te ontzetten; een
onderneming die allerongelukkigst afliep.
Nadat Oldenbarnoveld als kommissaris werk
zaam was geweest om het ontzet van Leiden te
bevorderen, reisde hij in het begin van 1576 naar
Zeeland om Zierikzee te helpen ontzetten. Daar
echter de Prins bij geen mogelikheid de geringste
hulp van Frankrijk of Engeland kon krijgen,
gaf de stad zich op eervolle voorwaarden over;
doch werd vier maanden later weer door de
Stnatsen bezet. Toen spoedig hierna de Pacifi
catie van Gent was gesloten, aanvaardde Olden
barneveld de betrekking van pensionaris van het
I in aanzien stijgende Rotterdam, waardoor hy
gelegenheid kreeg op te treden in de staten van
Holland, waarheen de pensionaris van een stad,
als rechtsgeleerde, een of meer leden van de
vroedschap vergezelde.
Daar werd hij ondanks zijn voor een staats
man nog jeugdige leeftijd, 29 jaar. weldra een
man van algemeen erkende betekeniseerzuchtig,
van nature tot heersen aangelegd, kon hij door
zijn buitengewone talenten eerlang een grote rol
spelen. Al spoedig werden hem in de staten van
Hol land belangrijke en inoeilike zaken opgedragen,
en in gevaarvolle omstandigheden wen! lijn raad
ingewonnen. Gok nnm hij deel aan de bespre
kingen bij het tot stand brengen van de Unie
van Utrecht. Sedert 1579 had hij namens Hol
land lierhaaldelik zitting in de vergaderingen
van de Staten-Generaal, en aan zijn voorlichting
werd grote waarde gehecht. Aldus was hij in
korte tijd een van de invloedrijkste leden van
de staten van Holland geworden, en steeds bleef
bij een van de ijverigste vrienden van PrinB
Willem, die in de belangrijkste en neteligste
regeringszaken zijn raad en medewerking inriep.
Toen in 1584 Prins Willem door Balthasar
Gérard was vermoord, was door de veldtochten
van de Prins en zijn broeders en vooral van de
Spanjaarden onder Requesens en Parma de toe
stand in de Zuidelike Nederlanden allerellendigst
alle welvaart was er verdwenen. Om dezelfde
reden was het niet veel beter gesteld in Utrecht,
Ovprijsel en Gelderland, door Van Reyd, gelgk-
tijdig geschiedschrijver, „bedorven provinciën"
genoemd. Zij verklaarden zich reeds in 1579
buiten staat iets bij te dragen voor de gemeen-
8chappelike strijd tegen de Spanjaarden, en
Groningen was sedert 1581 door net verraad van
Rennenberg in Spaanse handen, evenals het
Overkwartier van Gelderland.
(Wordt vervolgd.)