No. 5483.
53e Jaargang.
Eerste Blad.
PASOHEN.
Feuilleton.
FIRMA A- H VAN CLEEFF
te AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zattrdagmiddag. Abonnement per 3 maanden fi.
franco per post f 1.15. Advertentiën 1—6 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Legale-,
oflicieële- en onteigeningsadvcrtentiën per regel 15 cent. Reclames 15 regels f1.25; elke regel
meer f 0.25. Groote letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening
gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bij advertentiëu van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
KORTEGRACHT •-
Telephoon 19.
Dit nummer bestaat uit
TWEE «LA1>EN.
KENNISGEVING.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS Tan
AMERSFOORT,
brengen ter algemaen* kenni», dat de Zuidsingel-
gracht achter bet huis gelegen wyk A.aan de Lange-
atraat no. 1, eigenaar A. J. vak ZALINGEN, tijde
lijk tot 15 April a. s. ia afgadamd, zoodal de vaart
aldaar gestremd ia.
Gedaan te Amersfoort den 31. Maart 1904.
Burgemeester en Wetboudara voornoemd,
De Burgemeeater,
WUIJTIER8.
De Secretaris,
B. W. Th. SANDBERG.
Het feest der lente, het feest der her
leving.
Hoe schoon is toch het leven in de
openbaring zijner telkens weer jeugdige
kracht. Rond ons zagen we het afnemen,
schijnbaar voorgoed; doch nu zien we
alles weer verjongd te voorschijn treden.
Het verrukkelijke der herleving spiegelt
zich af in ieder winter-afscheid. Terwijl
nog de kilheid van het barre jaargetijde
ons huiverend doet ineenkrimpen en de
naakte takken der boomen in angstig
wringen zich ten hemel schijnen uit te
strekken, aanschouwt reeds het opmerk
zaam oog, op de plaats waar het ver
stervend blad meedoogenloos van de twijg
werd afgerukt, het knopje waarin een
uien we rijkdom van loovev ligt opge
sloten, schier onzichtbaar klein nog, maar
slechts wachtend op de eerste kussen der
lentezon, die het oogenblik van ontwaken
zullen melden.
Dan begint weer die geheimzinnige
werking der natuurkrachtende stil
staande sappen in de aderen der gewas
sen komen in beweging; zij stijgen op
en bereiken de uiterste einden der takken.
Joan van Oldenbarneveld
in de lijst van zijn tijd.
10.)
In zijn merkwaardig pleidooi voor znn rechters
verklaarde Oldenbarneveld histories de wording
van het leerstuk van de predestinatie, en toonde
aan, dat de staten van Holland niets anders
hadden begeerd dan aan ieder daarover vrijheid
yan mening te laten, en aau alle leken te ver
gunnen „met hun oren, ogen en verstand te
„horen, zien en oordeelen over religions zaken
„zonder het te laten aankomen op degeestelike
„personen." Dominee Wallaeüs door de staten naar
Oldenbarneveld gezonden om hem op de avond
vóór zijn terechtstelling te troosten, kwam toen
tot zijn verbazing tot de ontdekking, dat Olden
barneveld in zijn gevoelen omtrent de predes
tinatie meer contra-remonstrants dan remon
strants was, en alleen bezwaar had tegen de
„absolute" predestinatie, volgens welke men
zonder aanzien van geloof of ongeloof verdoemd
kan zijn.
Op het gebied van verdraagzaamheid nam
Oldenbarneveld vrijwel hetzelfde Btandpunt in
als Willem I. Wel noemde deze zich calvus et
calvinista (kaal en Calvinist) maar Fruin merkt
van hem op, dat hij altijd bij de driesprong is
blijven staan, waar de kerkelike richtingen van
zijn tijd uiteengingen. De afstand, die hij door-
loopen heeft tot hij zich van Rooms tot Protes
tant, van Luthers tot Calvinist bekeerde is, niet
groot geweest; in do hoofdzaak, het geringstellen
van de verschillen, vergeleken met de overeen
stemming van alle Christenen, is hij oteeds
dezelfde gebleven. In 1578 kwamen de streng
Calvinistiese inwonors van Gent in verzet tegen
De zwellende kuop krijgt kleur én vorm
hij opent zich schuchter, als hielden de
verscholen bladen de deur nog vast, met
het doel die weer te sluiten als het blijken
mocht, dat de lokstem der zon de ver
leiding is tot een daad van onvoorzich
tigheid. En zeker, er is eenige reden tot
behoedzaamheid; vele jonge levens zijn
verloren gegaan door zich te vroeg bloot
te stellen, en het is vaak niet dan na
harden strjjd, dat de noordsche tyran,
die winter heet, zich gewonnen geeft.
Ook hij trekt zich soms terug om later
met kans van beter gevolg den aanval
te hervatten. Maar eindelijk geeft hij den
ongelijken kamp op en vlucht voor den
blondgelokten engel, die nadert met steeds
forscher wiekslag en wiens heerschappij
die des vredes en der vreugd is, wiens
lichtende fakkel den hemel straks doet
gloeien van goud en van purper. De stem
men, die zoolang gezwegen hebben, doen
zich met frisch geluid hoorener klinken
tonen over veld en bosch die we zoo
bijzonder goed kennen, maar naar welke
wij telkens weer luisteren als zongen zij
een geheel nieuw lied. De eeuwige syrn-
phonie der zee wordt een smeltend adagio
van onbeschrijflijke schoonheid; het is
alsof een nieuwe hemel zich weerkaatst
in haar golven, gelijk in het algemeen
alles wat het oog aanschouwt een glans
vertoont, als ware het zooeven uit de
hand des Scheppers gekomen.
En is niet het telkens zich verjongend
leven in de natuur een beeld van ons
eigen bestaan? Ook ons leven heeft zijn
getijden, die evenmin voor alle evenredig
zijn verdeeld als alle plekken der aarde
de zelfde verhouding der seizoenen ge
nieten. Voor vele menschen is de winter
dikwyls lang en streng. Toch, als zij
waarnemen en nadenken, vinden zij
in het tijdperk van de gure vlagen, de
voorboden en de belofte van betere tijden
zien zij, die met het oog des geloofs
en met de volharding der hoop dieper
de regering, omdat zij Prins Willem I niet ver
trouwden als te weinig rechtzinnig. Bakhuizen
van den Brink, die hetzelfde verzekert als Fruin,
wijst op het verschijnsel, dat de minst verdraag
zame rechters over geloofszaken, de strenge
Calvinisten, Prins Willem I voor een van de
hunnen houden. Groen van Prinsterer, die dat
in zijn voortreffelik Handboek ook doet, zegt in
do inleiding van do later verschenen Archives
de la maison d'Orange: „Men kan niet zonder
„onrechtvaardig te zijn aan Prins Willem I de
„naam van Christen betwisten". Die uitspraak
nadert liet oordeel van Fruin. Het is immers
niet denkbaar dat een zo verlicht en edeldenkend
mens als Groen van Prinsterer, de naam van
van Christen alleen zou hebben gebruikt voor
Calvinisten. Tussen dezen en de meeste Hol
landse regenten was het hoofdverschil daarin
gelegen, dat de orthodoxen uitspraak wilden doen
over betwistbare punten om hen, die zich daar
mede niet vereenigden, uit de kerk te zetten,
terwijl de overheden, zoveel doenlik, alle Chris
tenen van onbesproken gedrag in de kerk wilden
houden. Dat verdraagzaamheid op kerkelik ge
bied een eigenaardigheid was van de bewoners
in de Nederlandse gewesten, blijkt o.a. daaruit,
dat de Roomse Zuidnederlandse edelen, Aer-
schot, Meetkercke, Hiërges en Wilierval, die
in 1577 met PrinB Willem I onderhandelden
namens don Jan, die vurige bestrijder van de
ketters, al heel weinig gevoelden voor de al
leenheerschappij van het Katholicisme, en zich
niet afkerig betoonden van geloofsvrijheid.
En toen don Jan in 1577 zich verraderlik van
Namen had meester gemaakt, verklaarde de
bevolking van Brussel, die bijna geheel tot de
Katholieke kerk behoorde (er waren maar 700
of 800 Calvinisten onder) zich voor de Calvi
nistiese Prins van Oranje. De staten van Holland,
die in het tijdperk van Leicester de bemoeizucht
van een groot aantal predikanten in regerings
zaken en hun onverdraagzaamheid jegens anders-
doordringen dan tot des levens opper
vlakte, de kiemen der herleving, de voor
bereiding van den dag waarop licht en
warmte de somberheid en de kcude zullen
verdrijven.
Enoch, wat zou het dor ziju en eentonig,
indien er geen voortdurende hernieuwing
en herleving te wachten ware. De vaste
wet der der onbestendigheid doet alles
verouderen en versljjten; het eeue uur
vernietigt, wat het vorige heeft geschapen.
De weg dien wij hebben te bewandelen
voert naar beter, naar hooger, naar vol
maakter, en telkens moeten wij afschud
den wat ons in het gaan belemmert,
moeten we ons voorzien van hetgeen wij
tot voortzetting van onze reis noodig
hebben. Uit al wat ons wedervaart, ont-
leenen wij de kracht om verder te gaan,
de wijsheid om den juisten weg te vin
den, het vertrouwen dat hij ons voeren
zal waar wij wezen moeten, de zekerheid
dat een Hoogere macht ons leidten dat
alles te zamen is het steeds vernieuwende
zedelijk leven, waarin het altijd lente is.
Paschen is het feest van de lente, het
feest der herleving.
In zekereu zin kon het eiken dag
Paschen voor ons ziju, doch nu wij de
gewoonte hebben aangenomen van een
afzonderlijk op een bepaalden datum ge
stelde herdenking van wat ons eigenlijk
nooit uit de gedachte behoorde te gaan,
is het woord, hetwelk wij alsdan te
spreken hebben, ook de weerklank van
het vreugdegevoel, aau het denkbeeld
der herleving verbonden.
Het is van ondergeschikt belang, dat
de vormen, waarin dat feest zich aan
ons voordoet, verschillen. Wie heeft het
recht aan zijn feestgenooten te vragen,
welke gedachten hem vervullen, en, zoo
hij die mocht kennen, ze te wraken?
Laten we slechts aanzitten en mede ge
nieten; laten we opgaan tot al de lief
lijke voorstellingen, die het feest in ons
wekt en, bovenal, laten we zorgen, in
de feestzaal o^k werkelijke bezieling en
herleving te viuden, want daarop komt
het voornamelijk aan.
Er is wel nooit een tijd geweest gelijk
de onze, waarin zoo levendig gevoeld
wordt, dat de richting, in welke wij ons
te bewegen hebben, voert naar het ge
meenschappelijk geluk van alle menschen;
en niets houdt meer den voortgang tegen
dan strijd over opvattingen, die deel
uitmaken van ieders persoonlijkheid en
waaromtrent eerbiediging van elks vrij
heid een onafwijsbare plicht is. Zoeken
wij, liever dan uit te pluizen wat ons
scheiden kan, wat ons vereenigt, wat
wij tot immer krachtiger ontwikkeling
moeten doen komen, zoodat het ten slotte
de alleenheerschappij voert en het richt
snoer vormt bij onzen zedeljjken, bij onzen
maatschappelijken arbeid.
In de Christelijke beeldspraak is opge
nomen de schoone uitdrukkinghet Gods
rijk ieder kent er den oorsprong van. Het
Paaschfeest herinnert ons meer in het
bijzonder, dat het onvernietigbaar, on
sterflijk is.
Die herinnering zal ons evenwel weinig
haten, indien we niet tevens geleerd
hebben welk een groot geluk het is, dat
Godsrjjk te bevestigen om ons heen, zoo
ver onze invloed reikt, maar in de eerste
plaats in onszelven. Opmerkbaar kleine
eenheden in de totaliteit des mensch-
doms, hebben we een vaste plaats in de
gelederen der strijders voor waarheid en
voor recht en tegen alles wat den mensch
on teert en omlaag drukt; hebben wjj in
een wereld, waarin nog altijd de zelf
zucht, de vergoding van stoffelijk bezit,
de jacht naar aanzien en naar overwicht
een ruime plaats innemen, het ideaal
hoog te houden, dat voor eeuwen in de
lieflijke dreven van Galiléa een nooit
overtroffen vertolking vond. Wij hebben
ons zeiven te beschouwen als, en meer
en meer te vormen tot gezanten van het
Godsrijk, er voor te werken en te wer-
denkenden ondervonden hadden, wilden geen
zelfstandige Nederlandse kerk, die een macht iu
de staat kon worden, en waren tegen het houden
van een nationale synode. Zij gedoogden wel
dat de kerk zich met tamelik ruime vrijheid
bewoog en ontwikkelde; maar zij behielden zich
het recht voor om tussenbeide te komen, zo
dikwels het hun nodig scheen.
Veel vroedschappen, steunende op de staten
van Holland, belemmerden het beroepen van
Contraremonstranten, en beletten het houden
van geheime godsdienstoefeningen van dolerende
kerken, in schuren of andere geen opzienbarende
plaatsen. De contraremonstrantse vroedschap van
Amsterdam kwam daartegen in verzet; de
remonstrantse van Rotterdam hield zich aan de
staten van Holland. In Amsterdam en elders
werden Remonstranten vervolgd.
Maurits had zich vóór 1G1G niet met theologie
bemoeid' en ofschoon hij weieens met Olden
barneveld op gespannen voet had gestaan, achtte
hij hem tot die tijd onmisbaar voor de staat.
Maar nu begon Maurits onder de invloed van
zijn streng orthodoxe neef Willem Lodewijk en
de inblazingen van vijanden van Oldenbarne
veld, waaronder koning Jakobus I, zich ook op
kerkelik gebied tegenover Oldenbarneveld te
stellen, en daar hij, zoals Groen van Prinsterer
aantoont achterdochtig van aard was, be
gon hij de grote staatsman te verdenken van
heimelikesamenspanning met Franse staatslieden,
en wegens Oldenbarneveld's bekende geldzucht,
dat hij voor goud Spanje en de aartshertogen ter
willo zou zijn.
Ondertussen traden de partijen steeds heftiger
en bitterder tegen elkander op, nam het aantal
dolerende kerken toe, en woo het verzet van de
Contraremonstranten in kracht, zelfs in de staten
van Holland. In deze omstandigheden zocht
Oldenbarneveld zijn vrienden over te halen om
Maurits voor hun zaak te winnen door hem de
M»udo« et Baraereld j, li satv.
grafelike waardigheid aan te bieden; maai zij
achtten het middel erger dun de kwaal. Daarop
stelde hij voor, dat de staten van Holland, zoals
meer gebruikelik was, 4000 wnardgelders, een
soort politie-soldaten, in dienst zouden nemen
tot handhaving van de genomen besluiten. Zij
waren bestemd om in de steden van Holland
en We3tfriesland de rust te bewaren, en niet
om zich gewelddadig te verzetten tegen de Staten-
Generaal en Maurits, die wel 30000 man onder
zijn bevelen had. Toen Maurits daarna openlik
de zijde van de Contraremonstranten had ge
kozen, waardoor de kerk een politiek wapen werd,
namen de staten van Holland bij meerderheid
het besluit, dat geef) synode, provinciaal noch
nationaal, mocht gehouden worden, die hun
oppergezag in kerkelike zaken zou kunnen
schenden. Dit besluit, bekend als Scherpe Reso
lutie, kon tot burgeroorlog leiden als Maurits
tot beslechting van de twist de militaire macht
aanwendde, heigeen verlangd werd door do hef
tige contraremonstrantse menigte die hem de
strijder voor Gods kerk noemde, en die tegen
Oldenbarneveld werd opgehitst door hekel
schriften, waarin de grote staatsman werd voor
gesteld als heimelik Rooms en in goede ver
standhouding met Spanje. Maar Oldenbarneveld,
reeds ziekelik en nauweliks in staat de trappen
op en af te gaan, had op de aanneming aange
drongen, met diep gevoel van de ernstige om
standigheden. „Mijn hope", schreef hjj, „staat
„op God de Here Almachtig, en dat Die wel
„beschaamd maken zal degenen die iets anders
„als Zijn eer en glorie en 's lands welvaren met
„behoudeni8se van de vrijheid en gerechtigheid
„ter harte hebben. Ik denk daarvoor te leven
„en to sterven, onveranderlik gelijk de princi-
„paalste van mijn heren de staten van Holland
„en West-Friesland tot nu toe geresolveerd
„blijven."
(Wordt vervolgd.)