Dinsdag 17
Mei 1904.
PHOENIX BROUWER IJ,
EXPORT naar OOST- en WEST-INDIË.
No. 5501.
53e Jaargang.
Feuilleton.
AMERSFOORT.
UITGAVE
FIRMA A* H. VAN CLEEFF
te AMERSFOORT.
Verschijnt DinsdagDonderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden
lranco per post 1.15. Advertentiën 16 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Legale-,
officieële- en onteigeningsadvcrtentiën per regel 15 cent. Reclames 15 regels f 1.25; elke regel
meer f 0.25. Groote letters naar plaatsruimte, Bewijsnummers naar buiten worden in rekening
gebracht en ko6ten evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
KORTEGRACHT •-
Telephoon 19.
KENNI86I
WAARSCHUWING.
Op uitnoodigiug van Zjjne Excellentie den Minia-
ter van Binnenlandache Zaken waarschuwt de Bur
gemeester van Amerafoort, jonge vrouwen, die sich
naar eldera, bepaaldelijk naar een der groote ateden
in on* land in dienstbetrekking wenachen te bege
ven, daarheen niet te vertrekken, alvorena nadere
inlichtingen te hebben ingewonDeu, waartoe aij sich
ten Raadhuixe kunnen vervoegen.
De „Nederlandsohe Vereeniging tar behartiging
van de belangen der jonge meiajea", de .Nederlaud-
ache Vrouwenbond ter verbooging van hel xedelyk
bewuatsyn" en de „R. K. Vereeniging ter bescher
ming van meiajea", die in de meeate plaatsen *f-
dceliugen of correspondentschappen hebben, xjju
steeds bereid, hulp en voorlichting te verschaffen.
Amerafoort, 14 Mei 1904.
Do Burgemeester van Amerafoort,
WUIJTIERS.
De KAMER vau KOOPHANDEL en FABRIE
KEN beeft ontvangen
le. Een schrijven van den Directeur-Qeneraal der
Posterijen en Telegrafie van 23 April 1904, houdende
bet voorschrift waarop sigaren soowel voor bel bin
nenland, als voor bet buitenland, en over see in
pakketten versenden mogen worden.
2e. Een missive van den Minister van Wataralaat,
Handel en Nijverheid van 9 Moi 1904, waarbjj in
afschrift zjjn gevoegd de namen van den Vooraitter,
de Leden, de plaatsvervangende Laden en den Secre
taris van den Commissie van advies voor 8poorweg-
dienstrogalingen voor het tydvak 1 Mei 1904 tot 60
April 1905.
Beide missives liggen voor een ieder ter insage
bij den Secretaris, Arnbotnscheweg 7.
De Secretaris der Katuer voornoemd,
Herms. P. VAN HASELEN.
Amerafoort, 16 Mei 1904.
De Nachtegaal en het Volksgeloof.
Wy zyn nu in het midden van de lente
«n wie niet enkel man van zaken ia, zich
blindkijkend op cijfers, of man van de politiek,
geheel opgaand in het getwist over richtingen
en stolsels, zal met volle teugen kunnen ge
nieten van al het schoone, dat moeder natuur
in zoo ryke verscheidenheid ons aanbiedt.
Wat is de natuur toch verheffend en
grootsch in haar arbeid, liellyk in haar rust,
rijk in baar beeldspraak, betooverend in haar
veelstemmigen zang.
Daar zijn mensehen, helaas, die de heerlijk
heid der bloemen niet zien, die van de groote
liefdesymphonie, door het vogelenheir gezon
gen, niets h( oren, die niets verstaan van 't
geen de leeuwrik zingt in 't ochtendlicht en
de nachtegaal in de avondschemer, instem
mend met net plechtig Hallelujah der sterren.
Voor zulke menschen schryf ik niet. Maar
voor hen, die met my de oogen geopend
houden voor de hier zoo geweldige, daar zoo
bevallige schoonheid der schepping, die met
my nu eens den levenden en verkwikkenden
invloed, dun weer de verheilende en heiligende
werking van de natuur om ons gevoelen.
In de dagen die achter ons liggen, ben ik
menigmaal uitgegaan, om het lied der nachte
galen te beluisteren, dat hoog opklonk van
uit het kreupelhout, waarin deze slanke, he-
lyke vogeltjes in 't voorjaar vertoeren.
Laat ik u er iets van vertellen.
Deze zanger van den nacht heeft een on
bepaalde kleurvan boven zyn zijn veeren
koperrood grijs, op den schedel en den rug
het doukerst; van onderen licht goelachtiggrijs,
op de keel en het midden van de horst het
lichtst. Het. nest, dat groot en diep i?, wordt
op kleinen afstand van den grond, in mikken
of op stronken van het kreupelhout, van
eiken bladeren, gras en wortels samengesteld
en bevat vier of of vjjl licht olijfgroene met
grauwe stipjes geteekende eieren. In den
broeitijd laat het mannetje, terwijl het vrouwtje
op de eieren zit, zyn heerlijk gezang hooren,
dat tooverachtig en profetisch de stille van
den nacht verbreekt.
Iets van teer verlangen klinkt ons tegen
uit der-nachtegalen lied. Reeds de oude Grie
ken hoorden iets klagends in zyn zang en
meenden, dat de zwaarmoedige vogel voor
heen een prinses was, die thans in zielsroe-
rende lonen klaagde om haar, door eigen
schuld verloren kind Itylos. Vandaar, dat do
Grieksehe treurspeldichters dezen vogol de
«kindermoordenares" of de «tranenrijke"
noemen.
In heel veel verzen, wordt de nachtegaal
de zwijgende getuige van nachtelijke samen
komsten genoemd. In het lied van Walther
von der Vogelweide: «Onder de linde"
wenscht het meisje, dat niemand iets van
haar bloemenplukken merke, dat een heel
klein vogeltje, dat wel zwijgen kan. Doch in
een Nederlandsch volkslied, zegt de nachte
gaal, dat hij heel goed praten [klappen] kan.
Want toen een minnaar zyu spyt te kennen
gaf, dat hij niet met zijn liefste in een
boomgaard kon verwijlen, omdat:
De boomgaard is gesloten,
En daar kan niemand in,
Dan de stoute nachtegaal,
PENSION OPOLIS.
•14.
Die vliegt er van boven in
en dat hy [do minnaar] als hij in den hoorn-
gaard was, don nachtegaal zou binden en tot
zwijgen brongen, dan zingt liet vogeltje
Al hebt gij mij dan gebonden
Mijn hartjen is toch gezond;
Ik kan nog even goed klappen,
Van twee liefjes dood'ljjk gewond.
Minnende paren, van wie hy de geheime
vriend is, hebben hem ook wel eens inetgoud
tot zwijgen willen brengen, doch de nachte
gaal laat zich niet omkeopen. En toen hij
met den winter bedreigd werd, zong hy:
Zwingt mich dor Hagel, der k<e Schnee,
Die Liiuber von den Linden,
Alsdunn so scbeint die Sonne schön.
So werd' ich wieder stagen.
Aan het lied van den nachtegaal hoeft
men ook wel eens een verleidelijken en
hartstocht opwekkenden invloed toegeschre
ven. By zyn bezoek aan het Cistersiënzer-
klooster Hemmerod, ia den Eifel, vond de
heilige Bernard de tucht in diep verval.
Zoekende naar de oorzaken trof hem het
luid gezang der nachtegalen. Niets anders
dan dit kon zoo'n verderfelijker» invloed op
de monniken hebben uitgeoefend, zoo was
zijn conclusie en hy sprak zijn banvloek
over de vogeltjes uit, die hij het vrouwen
gesticht Stuben, aan den Moezel, een schuil
plaats vonden.
In eon der oude verhalen wordt gesproken
van de wilde tong van een nachtegaal, wuar-
door een minnaar tot trouwelooze daden
werd verleid.
Doch niet alleen, dal de nachtegaal zyn
invloed op minnende paren uitoefent, welke
gemoedsstemmingen ook, lot de meest storm
achtige toe, weet hij in beweging te brengen.
Toen Jourdain, de zoon van den vermoorden
graaf van Blaroes, zoo verhaalt een gedicht
uit den Karolingischen sagenkring, eens op
een ochtend vroeg in den boomgaard ging
o n daar te luisteren naar het gezang van
den nachtegaal, kwam hem de man in gedachte
die zyn vader en moeder vermoord had,
terwijl zy sliepen, en do begeerte om ze te
wreken, werd levendig in hem.
Bernard van Ventadorn werd door het
lied van een nachtegaal uit den slaap gewekt
en kon aan den drang geen weerstand bie
den om een vreugdelied t. zingen.
In een Karolingisch heldendicht, wordt
gesproken vin den angst van een meisje,
dat met Ihtschon in den rang van den nach
tegaal het woord occi, occil [dood] hoorde,
wat haar donken deed aan haar minnaar,
die ten stryde was opgeroepen.
Behalve de zang van den nachtegaal, wordt
in oude liederen ook nog zijn vlucht als zin
nebeeld van onbereikbare verte gebruikt.
Een oud-Engolsch lied spreekt van minnen-
den, die tusachen Maart en Mei mot open
oogen slapen, evenals nachtegalen op een
groenen uoom en vurig verlangen om te
kunnen vliegen om by hun liefste te zyn.
Do nachtegaal is ook liefdebode.
Een Duitsch minnezanger draagt den nach
tegaal op om zyn vrouw in het oor te
zingen. Het refrein van het lied bootst aldus
den nachtegaalslag na:
Deiüduroi
Falediraunurei,
Lidundei
Fftlydarittnrei.
In een ander lied haalt do nachtegaal een
gouden ring by den goudsmid, welke hij
schenkt aan een «Jungfrau hiibsch und fain
De nachtegaal waarschuwt ook als on
trouw dreigt. In oen vreemd land sliep de
minnaar en droomt, dat zijn liefste hem
wekt, terwijl zij zong:
Stoh auf, du guter üeaelle,
Und reit' du aurch den Waldl
Sonst wird deine Liebe sagen,
Sie führ' einen andern Gesellen.
Zonder te verpoozen, rydt hy door hot
woud naar de plaats waar zyu geliofdeisen
bindt haar mei den gouden ring.
Nog is ile nachtegaal verkondiger van ver
borgen dingen. In een Duitsch lied zingt hy
veelbeduidend voor de maagd, die 's nachts
bij de boom onder de linde den ridder ver
wacht. Het lied wekt in het meisje een
somber voorgevoel, dat wordt bewaarheid.
Het meisje wordt weggevoerd naar de plaats,
waar de edele ridder verslagen ligt.
Hilda moest onwillekeurig lachen over de opge
wondenheid van haar rriendin, dooh zeide: „Ik weet
wel wat, maar 'tia verre van nieuw, we gaan kalm
dat winkeltje daar in en koopen een paar prent
briefkaarten on komen eerst dan weer te voor
schijn ala de muziek vlak bij ia eu kunnen desnoods
aan de deur blijven staan".
Lilli waa in de wolken en toen xe ten minuut of
wat later weer op straat kwamen, was juist de
muziek voorbij en passeerden juist de majoor
«n sijn adjudant. Beiden groetten, de majoor zeer
beleefd, de adjudant daaren legen zeer koel en terwijl
juist op dit oogenblik zijn paard kapriolen maakte,
drukte hij bet nijdig de sporen in de zyden.
„'t Wil me voorkomen, dat iemand die werkelijk
verliefd is er anders uitziet als bij zjj u aangebedene
in 'toog krijgt; of zou de liefde maar vau éen kant
komen" dacht Hilda. .Dat zou me al heel erg
spijten".
Zy keek eens naar Lilli en zag, dat deze doods
bleek was geworden. Zij bleven nog een oogenblik
staan totdat bet bataljon waa voorbijgetrokken en
-gingen toe aaar hui*.
.Heb je wel gezien hoe bleek 8tieber was vroeg
Lilli. .Ik bon er bepaald van geschrokken. Anders
lacht bij altijd, als by passeert, zóo, dat ik me bijna
nooit kan goed houden, maar nu? Ik kende ham
bijna niat: zeker queitie gehad met den majoor.
Ja, ze kunnan niet goed samenwel buiten dieuat,
maar niet in dienit. Jammer, hè?"
.Hoe weet je dat" informeerde Hilda .heeft hjj
't je gezegd
.Dap zou ik er niet over spreken" antwoordde
Lilli ietwat beleedigd .wat mij word toevertrouwd,
Yerraad ik nooit. Hoe zou hy er bovendien too
komeD, my iet* te vertelleu vau dien aardNeen,
wat ik weet, hoorde ik van anderen. Zooiets blijft
niet geheimheel Beberwalde spreekt er van."
„Ik heb er toch nooit iets van gehoord" zei Hilda.
»Ja jy, maar je iularesaeert je ook niet voor hem"
antwoordde Lilli schouderophalend. .En daar je
hem met een heel ander oog aanziet dan ik, zal je
ook wel niet hebben opgemerkt boe lijdend by er
uit zag".
„Maar, Lilli, hoe ban jo na zóo zwaartillend, Jij
bent toch net al* ik oen soldatenkind eu weet du*
ook heel goed hoe het some in dionst toegaat. Kom
bij heelt een uitbrander gehad't i* de mooite waard."
„Mag dat dan maar zoo?" viel Lilli diep veront
waardigd uit: „Als do majoor een booze bui heeft,
dan verhaalt bij die maar op zijn adjudant. In eon
brochure vau vader heb ik een* gelezen, dut de obefa
soui9 schromelijk misbruik maken van bun gezag
toon wilde ik het niet golooven en papa zei óok,
dat het zoo erg niet was eu dat de schrij ver vau die
brochure dat maar bad gescbreveu om zyn woede te
koelen omdat by er voor allerlei eu nog wat was
uitgessl; maar nu geloof ik toch, dat 't soo is. Als
ik chef was, aou ik rnjjn minderen nooit slecht be
handelen."
.Neen maar, dau sou je er wel komen", seide
opeens een mannestem achter ben.
De jongemeisjes slaakten een gilletje en keken ver
schrikt om. Lilli was waor bleek gewordon en bad haar
band op haar hart gelegd, dat geweldig klopte.
„Hé, papa, wat maakt u ons aan 't sohrikkon" zeide
zy „en u zelf hebt nog wel gezegd, dat het soo ge
vaarlijk is, iemand te doen schrikken."
Majoor Sperlich lachte luidkoels, groette Hilda
eu ging toen tusscbeu de beide meisjes loopen.
„Kom, Lilli, zóo erg is 't niet en 'l was waarlijk
niet mjju schuld, dat ik hoorde wal ja zei. Waarom
•prak je zoo bard, dal ik 't wel hooren moest? Is
't indiscreet te vragen, welken chef het gold
Lilli ademde verlucht op nu ie bemerk te, dat haar
vader niet alles had gehoordxy had gevreesd, dat
hij reeds lang achter hen had goloopeu en ook allen
.had gehoord. Tooh kon xy haar Verlegenheid uiot
verbergen.
„Lilli, Lilli" plaagde haar vader .je beut toch niet
van plan verliefd te wordou? Vóór je zestigste jaar
deuk je mo maar uiot aan trouwen, hoor je. Je
bont nog veel te jong. Eu wieu golden nu die vrien
delijke woorden; wie was dio onrechtvaardige chef?"
Hilda kwam haar vriendin te hulp. .Niet zoo
nieuwsgierig, majoor; wat do heerea wij son, moo te u
de vrouwen pryzeu en als twee jongo meisjes ieta
met elkaar bepraten, terwyl xij meoneu geen luister
vink in de buurt te hebben, dau gaat dal, u neemt
hot my wel uiet kwalyk, zelf» hun radars niet aan".
.Dat wou' jo weer, Sperlich" hernam do majoor
lachend. „Ik dank je seer, Hilda, dat je me dat soo
uit de doeken hebt gedaan. Neem 't me maar uiet
kwalyk, dat ik me in jelui xak»n mengdeja dames,
'tis in den tegenwourdigen tyd eeu heel kunststuk
voor de ouders om geen uitbrander te krijgen van
hun kinderen."
„We uemon uw excuus gaarneaan, majoor" viel Hilda
in, die deed alsof ijj syn gezegde opnam voor goede
munt. .Niet waar Lilli' Wc neinou 'taan. Eu als
bewijs daarvoor staar: «g u too, ons verder te ver
gezellen. We gaan tóeb. den zelfden kant uit."
Den majoor viel dat inaar half mee; hij wilde juist
uaar 'loafé gaan, waar hy nooit ontbrak en zoo
zeide hjj dau ook: .Ik wilde juist eveu naar Beu-
dernaun. Voor je gezondheid moet je óok wal over
hebben, Op dat punt donk ik juist als uw vader"
„Weet u wel, dat juist dio Frühsohoppeu heol
slecht voor vader ia" aside Hilda. „Hjj kan soo
vroeg op den dag geen wijn verdragen en krjjgt er
hoofdpjjn van, vorliest sijn oetlust en ajjn goed
humeur."
Majoor Sperlich vond dit uitstekend. .Daar bon
ik blij om" zeide Ujj. „'t Vergaat mij net zoo, maar
toch aou ik er mjjn Friihachoppeu niet om willen
laton on daarom ia 't mij een ware troost, dal ik
niet de eenige hen wlan 't soo opbreekt. Neen maar,
daarop moet ik straks oens mul jo vader klinken."
Hilda hem keek half orntlig, half spottend uan en
seido: .Als uw dochter or niet bjj waa, majoor, uu
ik mjj dua uiot geueerdo, in haar tegenwoordigheid
te zeggen hoe ik over u denk, dan sou ik zoggen
U is oen slacht luenach, majoor."
De majoor bleef titaan eu koek met goo i gespoelde
verbazing eu verontwaardiging eerst Hilda eu toen
tjjn dochter aan ou solde:
„En laat jij dat maar over je kant gaan, Lilli, en
noom je jo vader uiet in bescherming? I)at vergeel
ik van mijn leven niet." Kn zioh nu tot Hilda wen
dend, dio sjju plotselingou rn uiet doorzag ener
vergiat
voel spyt vau bon, dal haar plagerij aoo v<
door heiu waa opgevat, vervolgde hjj,U
geeft, mjj in tegenwoordigheid van mjjii dochter
zulke dingen te zoggen, die het gezag op zóo hoogst
emsligo manier ondermijnen. Een ander laat aioh
dat misschien welgevallen, maar ik niet eu dua ala
jelui, kwaje meiden, uiet ïladeljjk mot me meegaat
naar do lunchoonroom on daar niet xooveel taartje»
eot ala jo aolf maar lust, danenfin, wat er uau
gebeurt, tullen we later wel zien."
Mot pakte hjj heiden onder oen arm eu aohoof
ze behendig do deur blnuon, waarvoor ie juial stonden.