No 5528
53e Jaargang.
Reis-exemplaren.
Feuilleton.
FIRMA A H VAN CLEEFF
te AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden fi.
franco per post /'1.15. Advertentiën l6 regels 60 cent; elké regel meer 10 cent. Legale-,
ofiicieële- en onteigeningsadvertentiën per regel 45 cent. Reclames 15 regels f 1.25; elke regel
meer/" 0.25. Groote letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening
gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
KORTEGRACHT 9
Telephoon 19.
Aan onze abonne's, die tijdelijk elders,
hetzij binnen- ol builen'ands vertoeven, wordt
op aanvrage en mei duidelijke opgave
van adres, de Courant rlken verschijndag tegen
vergoeding van het porto toegezonden.
Ook niet-geabotineerden kunnen op de
zelfde wijze de geregelde toezending van de
Amersfoortsche Couranttijdens hun uitste-
digheid zich verzekeren.
KENNISGEVING.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der Ge
meente AMERSFOORT,
brengen ter algemeeue kenuis, dat bij bun besluit
van heden, ingevolge art. 8 der HINDERWET, aan
P. van ACHTERBERGH en J. R. van 't HOF.
wonende alhier, vergunning is verleend tot do
plaatsing van een gasmotor van 4 paardekraoht in het
perceel aan de Pieter Bothstraat, kadastraal bekend
Gemeente Amersfoort, Sectie B. N'o. 2900.
Amersfoort, 14 Juli 1904.
Burgemeester eu Wethouders voornoemd,
De Burgemeester,
WUYTIERS.
De f«l. Secretaris,
VAN" REIGERSBERG VERSLUIJS.
Nog eens de
Staats commissie mor den middelstand.
Aan deze commissie, welke Zaterdagmiddag
te halt' vijf in 't Departement van Waterstaat,
Handel en Nijverheid door HH. Excel, de
Ministers van Binnehiandsche Zaken, Justitie
en Handel en Nyverheid werd geïnstalleerd,
wijdt »De Middenstandsbond", het officieel
orgaan van den» Ned. Bond van vereenigingen
van den harideldrij venden middenstand"eenige
woorden.
Wel wordt dal orgaan kosteloos toegezonden
aan de leden der aangesloten vereeniging
hier ter stede rond 150 doch te veel
middelstanders zijn er nog hier een goede
•450 die nog niet zijn aangesloten en toch
ie groot belang hebben bij de commissie en
de zaken die zij zal behandelen, dan dat we
bet artikel niet zouden laten volgen.
Het luidt:
Het tot stand komen van deStaats-Commissie
voor den handeldrijvenden en industrieelen
Middelstand is door alle middelstanders in
den lande met vreugde begroet!
En natuurlijk.
DoJi die zei ft 1 e merkwaardige ge
beurtenis is toch niet geschied zonder dat er
hier en daar onder onzen stand gemop
perd is.
Gemopperd in Ingezonden stukken in ons
gaan, gemopperd in particulier geschrijf.
Men zeide wel niet: »ik hal er toch ook
graag in gewild", doch een kleine opwelling
van teleurstelling om het voorbijgaan van
lezen of genen, om liet niet-noemen van de
vereeniging waarvoor men bail heeft, viel
er toch wel uit te herkennen!
En omdat zulke dingen oiid< r ons, mid-
lelstanders, niet moeten blijven voortsirieulen,
omdat we het beter achten, de dingen bij
hun naam te noemen dun struisvogel-politiek
toe te passen, moesten we toch over die lichte
teleurstelling van den een of ander, die op
den duur en als ze groeien mocht, schade
kon tioeu aan onze beweging, liet een en
ander in ons Bondsorgaan zeggen.
En we hopen, dat onze opmerkingen zullen
inslaan, en dat de organen onzer aange
sloten vereenigingen, en de in den Bond eu
den middelstand belangstellende Pers er zoo
groot-mogelijke bekendheid aan zullen geven.
Wanneer men zich in de eerste plaats af
vraagt, hoe een Staatscommissie voor den
Middelstand er uit moet zien, dan moge men
op het eerste gezicht zeggen»die moet heele-
maal uit .Middelstanders bestaan"; bij nader
overdenken zal men begrijpen, dat, hoewel
natuurlijk aan den Middelstand zeiven in
zulk een Commissie een ruime plaats is toe
te kennen, toch vele daarbuiten staande per
sonen er deel van moeten uitmaken. We
noemen bijv. rechtsgeleerden, om, waar toch
bijna alles ten slotte neerkomt op het ver
beteren van bestaande wetten en besluiten,
of het maken van nieuwe, een juiste voor
lichting te geven; leden van hooge Staats
lichamen, eensdeels omdat zij van het maken
en toepassen van wetten en besluiten onder
vinding hebben, anderdeels omdat zij wets
voorstellen, zoo die gedaan worden door de
Regeering, by hun collega's kunnen aanbe
velen en zoo noodig verdedigen en verklaren.
Het is dan ook geen wonder, dat genoodigd
werden om in de commissie zitting te nemen
mannen alsprofessor Josephus Jitta, di
PENSIONOPOLIS.
„Heb jelui me verstaan?" viel de overste weer uit,
„verzoeke telegraphisch zegen jawel, telc-
graphiscb kost op zijn minst óok weereen Mark.
En dat hij nu juist met een Dornbach geëngageerd
moest raken, juist met een Dornbacb. Dat i9 nu
juist de schoondochter, die ik me gedroomd heb.
Dat die ezel nu nóg niet weet, dat er toevallig altijd
meisjes gelogeerd zgn in de kwartieren waar officiereu
komen en dat dat vrouwvolk alles en ni
denkt om er je in te laten vliegen".
„Maar Alfred, ik leerde je toch óok op
kennen" meende zijn vrouw even te
inneren.
Een oogeublikV.wecg de oversto beschaamd en zocht
mar een vriendelijk woord, maar Hilda zei ongeluk
kigerwijs:
„En ~i kent die jongedame toch ook niet eens papa'1,
wat hem weer deed uitvallen:
„Ja maar ik ken haar vader, of liever ik ken hem
niet" verbeterde hij zicbzelven „maar ik bob al meer
dan genoeg van hem en 't mankeert er nu nog net
maar aan, dat ik zoowat familie van hein word, dat
ik bem leer kennen op de bruiloft en aap wat heb
je mooie jongen met hem moet spelen. Neen, dat
mankeerde er nog net maar aan; daarop heb ik
nu juist heel rnijn leven gevlast".
Hij wilde weer met zijn rechtervuist de tafel be
werken, doch nog juist intijds bedacht hy zich en
stampte nu maar met zijn rechtervoet op den grond.
Zijn vrouw stelde de draadloozeoogen-telegraphie
Ie werk om Hilda te beduiden, maar niet verder op
dit nieuwe engagement in te gaan zij kende haar
man 'tbest. Hij moest eerst uitrazen vóór bij naar
rede kon luisteren. Zijzelf was óok niet zoo bijeter
ingenomen met de keus van haar eenigen jongen,
maar wilde toch eerit den briet afwachten, die wei
de noodige inlichtingen zou brengen, Zoo kalm mo
gelijk zeide zij dan ook: „Laat ons dit thema voor-
loopig laten rusten en eens bespreken wat ons nu
Bos, W. Ilovy, mr. Aalberse, professor Fabius,
rar. Anerna en mr. Stoop. Het is daaren
boven zeker zeer gelukkig, dat juist allo leden
van hooge Staatslichamen, die in de Commis
sie zitting nemen, tevens handelaren eu
induslriëelen zijn, en dus beter dan de meesten
hunner collega's in staat om de behoeften
en nooden vin den handeldrij venden en
industrieelen middelstand te beourdeeien.
Dat natuurlijk professor Nuordtzij en «Ir.
Nuuwens niet mochten ontbreken, mannen
wier namen zoozeer aan de Middelslandsbc-
weging van den aanvang af zijn verbonden,
zal teder Middelstatidsman begrijpen.
Doch bij bet benoemen van een Staats
commissie is ook nog aan een tweede zaak
to denken: het doen vertegenwoordigen van
zooveel mogelijk elke provincie en elk vak.
Waar natuurlijk om allerlei redenen (en ook
om geldelijke redenen, want commissies zijn
niet goedkoop!) slechts een beperkt aantal
personen lid kan worden, is het niet mogelijk,
aan alle belangen iu even ruime male gehoor
te geven.
Toch zal men, de lijst der benoemden
nagaande, moeten erkennen, dat ook in dit
opzicht zooveel mogelijk op ieders belangen
is ^elet!
Er zijn eenige personen in benoemd, die
zuiver winkelier zijn; anderen, die tevens
een industrie beoefenenvolgens de titels
die achter de namen der benoemden zijn ge
steld, hebben zitting een graanhandelaar een
drogist, een handelsagent, een bierhandelaar
eu een horlogemakermaar wie met de
namen der andere heeren niet onbekend is,
weet, dat ook deze allerlei bedrijven uit
oefenen.
Zoo zij die bedrijven niet hebben genoemd,
maar wel hun titel als lid van een Kamer
van Koophandel of als lid van een Gemeente
raad, is dat zeker omdat zij begrepen niet
enkel voor een bepaald \ak in aanmerking
te zijn gekomen, maar juist omdat uit dat
lidmaatschap van Kamer van Koophandel of
Gemeenteraad bleek, dat zij door hun mede-
middelstanders geacht werden hun aller be
langen waardig te kunnen vertegenwoordigen.
Gaat rnen nu na hoe de 23 leden der
Commissie over onze elf provinciën zijn ver
deeld, dan ziet men dat in ieder der pro
vinciën Drente, Overijsel, Utrecht, Zeeland
en Limburg éen lid is gevestigd in Fries
land, Groningen, Gelderland en Noord-Bra-
band twee leden zijn aangewezen, in Zuid-
Holland drie in Noord-Holland zeven. Schijn
baar is dus Nuord-Holland bevoordeeld,
doch dit wordt anders, wanneer men nagaat
de kwaliteiten der gekozenen.
Mr. Tutcin Nolthenius is Amsterdammer,
doch niet als zóódanig werd hij Voorzitter
der Staals-Commissie.
Als Regeerings-algovaardigde op onze beide
Congressen, als man van zóo hooge theore
tische en prueiische kennis der Middelstands-
vraagstukken, is iiij in elk opzicht, en juist
daarom, de aangewezen man, o:n bet Voor
zitterschap der Staats-Commissie te aan
vaarden.
En dat de beer Meuwseu is gekozen tot
lid en onder-voorzitter, is natuurlijk ook niet
iu zijn kwaliteit als Amsterdammer, maar om
zijn unieke boedanigheden,om zijn groote ver
diensten voor de beweging hier te lande, en
ten slotte nog vooral otn in hem onzen zoo
ijverigen Boud van vereenigingen voor den
Middelstand te eerende beide professoren
aun de Gemeentelijke en de Vrije Universi
teit te Amsterdam zijn zeker evenmin als
de Algemeene voorzitter en de heer Hovy,
afgevaardigde der Eerste Kamer voor Zee
land, gekozen vanwege hun woonplaats.
Feitelijk blijven dus voor Noord-Holland
alleen over de heerenFiedeldy Dop, te
Amsterdam, en Van der Most, te Haarlem,
als zuivere vertegenwoordigers der Provincie;
dus is deze Provincie niet sterker vertegen
woordigd dan de andere.
Het is natuurlijk, dat er onder de Middel-
standers mannen gevonden worden, die zich
even goed rekenen als de thans aangewezen an
en zich afvragen: «waaro.n hy en niet ik?"
Zij zouden echter ook die vraag kunnen
I omkeeren en kunnen zeggen: «Waarom ik
i en niet hij
i Wanneer men zich echter wel rekenschap
geeft, dat de Commissie niet is ingesteld ten
einde aan ieders persoonlijke ijdelheid te
I kunnen voldoen, doch om het algemeen
I belang van den Middelstand te dienen, dat
voorzeker de Commissie ieder die in staat
is inlichtingen of raad te geven, gaarne zal
hooren, en hel al dan niet zitting nemen in
I de Commissie daartoe niets afdoet, dan is er
geen enkele reden om over de samenstelling
dezer Commissie te mopperen.
te doen staat."
Hilda zag haar moeder smeekend aan en zeide
„Ik heb een heel groot verzoek, mama; 'twas mijn
eerste gedachte toen ik las, dat de Dornbachs niet
komen. Toe, mama, ioe 't om mijnentwil, ontbied
de vereeniging of laat er ten minste my uittreden."
„Onmogelijk, Hilda", antwoordde mevrouw Von
Keltier onmiddellijk „oumogelijk. Wij beiden weten
waarom we de voreenigiug stichtten, maar wat wij
weten, behoeft een ander niet te raden als ik doe
watje vraagt en ik zelf óok 't allerliefste deed, dan
zeggen ze dadelijk: „Aha! daar zat dus de kneep;
dat was nu die beroemde weldadigheid; nauwelijks
weten ze, dat de Dornbachs niet komen ofdeKeit-
lers trekken zich net zoo min iets meer aan van do
armen als vroeger." De anderen mogen onder gocn
beding op bet denkbeeld komen, dat wij het goede
niet deden ter wille van bet goede. Ik geloof, dat
er al heel wat het zaakje niet vertrojwen en daarom
moeten wt juist nu die argwaan zien weg te krijgen. We
moeten nu, althans in de eerste weken, eerst recht
ons best doen voor de vereeniging opdat de menschen
zeggen „Die Keltiers zijn toch beter dan we dachten."
We moeten nog veel, vee! ijveriger zijn dan vroeger
en daarmee moeten we dulclyk beginnenover een
paar maanden, zullen wo eens verder zien. Hier heb
je een lijstje van een paar arme familiën, waar je
vanavond nog even heen moet."
Maar Hilda streikte weer en dat met alle macht.
„Ik doe 'tniet, mama, en ik neem ontslag uil de
vereeniging. Wat ik tol dusver deed, heb ik gedaau
omdat ik dacht, u in uw strijd tegen de Dornbachs
te kunnen bijstaan, maar nu doe ik niets meer voor
de vereenigiug, hoegenaamd niets. Ik zal u volstrekt
niet tegenspreken waar u zegt, dat men hot opval
lend zal vinden, dat ik nu ontslag neem, maar laat
me daarom naar tante Else gsaD, die me al zoo dik
wijls te logeeren heeft gevaagd. Ik zou zoo graag
weer eens eenigen tijd te Berlijn zijn. Als ik over
een week of wat terugkom, ben ik misschien van
gedachten veranderd."
Haar moeder, die haar dochterije door eti door
kende, ging er niet op in, doch beloofde er eens
over ie zullen denken.
Maar de overste kwam nu tusschenboide met een
„Wat? Denk je er werkelijk aan, heen tegaau 1 Wat
moet ik al dien lijd zonder je beginnen
Hilda liefkoosde hem en zeide: „Kom, papaatje,
lk kom toch terug, maar laat me nu maar gaan; ik
heb er al zoo lang naar verlangd."
„Maar waarom vraag je 'tdan nu pas vroeg haar
moeder op eens. „Is 't omdat de jonge Weijer van
daag naar Wiesbaden is gegaan Ben je om hem
zoo lang gebleven of heeft dat berichtje over de
Dornbachs je tot je besluit gebracht
Hilda voelde, dat ze kleurde, maar tóch bleef ze
meesteres over haar stem toen ze zeide „Ik weel
het niet, mama't kan wezen, dut ik om ham zoo
lang hier bleef, maar 't kan óok zyu dat ik me daarin
vergis, want u weel, dat hij me in «lea laatsten tijd
lang niet zoo goed tieeft bevallen als vroeger. Maar
misschien vergis ik me daar ook in u zei zelf zoo
dikwijls, 'teene cogeublik wil jo zus eu 't andere
zoomaar iu ieder geval wil ik nu heel graag de
stad uit."
Huur moeder had vol aandacht naar haar geluis
terd en getracht iu het hart van haar kind te lezen
en had geconcludeerd zij is nog uiet geheel besloten
en wil zicbzelven op de proef stellen daarom wil
zij eenigen tijd weg. Eo zij zeide dan ook„Ik he-
grijp je, Hilda; ga maar, zoo gauw je wilt niet
waar, Alfred, we hebben er niets tegen."
Maar de overste keek alles behalve vriendelijk
hij had er volstrekt geen vrede mee, dat Hilda uit I
de stad wilde gaau hij kon uiet buiten haar al vond
hij het ook hoogst natuurlijk, dat zij ecu week of
wat te Berlijn wilde doorbrengen. Wat de dames
praatten van den jongen huzaar was onzin; hoe zou
zijn dochter zich voor den jongen Weijer kunnen
iuteresseeren Vrouwenpraatjes waren 't, waaraan
hij niet de minste waarde hechtte; Hilda was veel
to verstandig dan dat ze die attila zou achterna
reizen. Hij kende en begreep haar beter dan zijn
vrouw dat deed wat Hilda uit Beberswalde dreef,
was de vereeniging en die vereeniging had ze te
danken aan de Dornbachs.
En zoo vatte hij zijn oordeel of hij iets had tegen
Hilda's uit de stad gitan samen in „ik viDd alles
goed ik heb nog maar éen wensch en dat is dat
ik, vóór ik dood ga, dien Dornbach, die de schuld
van dit alles is, eens duchtig do waarheid kau
zeggen
Er waren meer dan zes weken verloopen na den
dag waarop overste Von Dornbach officieel in ue
„Beberswalder Courant" had meegedeeld, dat hy er
nooit aan gedacht had, naar Beberswalde te komen,
maar iu plaats dat in dezen voor Pensioupolis heel
langen tijd het humeur van overate Keillor er op
verbeterd was, was dat met den dag slechter ge
worden. Den gansehen lieven dag ergerde hij zich
over alles on nog wat, zóo veel, dat de ergernis geen
oogenblik van de lucht was.
Op de eerste plaats natuurlijk over Dornbach; hij
was woedend, dat deze niet kwain, er niet aau had
gedacht te komen en dat dus al zijn onrust voor
fiets was geweest. Vervolgeus ergerde hij er zicb
over. dat hij maar niet te weten kon komen wie de
berichtjes over Dornbach aan de courant had ge
zonden langzaam maar zeker was de gedachte in
hem gerijpt, dat iemand dat had gedaan alléén om
hem te plagen; op majoor Sperlich kwam hij heele-
maal niet eu deze achtte het volstrekt niet raadzaam
zich, hangende deze eindelooze onweersbuien, reeds
als schuldige te ontpoppen. Ook ergerde hij zich
onbeschrijllijk over zijn zoon, die nog altijd op zijn
zegen wachtte. De toegezegde brief was een paar
uur na het telegram gevolgd en er «varen al heel
wat brieven na dien ersten brief gekomen, maar
al die brieven hadden niet uitgewerkt wat zoonlief
wensebte. Wat die jongeu schreef, was vlies goed
en wel maar ook alles oude kostdal hij zijn
Claire aanbad, sprak immers van zelf; dat zij het
mooiste, liefste en beste vrouwelijk wezeu was dat
hy ooit ontmoet hnd, sprak ook van zelfdat hij
zonder haar niet leven kon, sprak immers ook van
zelf, maar tóch hield de overste zijn zegen voor-
loopig nog in zyn zak. „Ten eerste is je aanstaande
een Dornbach en dat kan ik niet door de vingers
zien" ach reet hij aau zijn zoon „het „waarom" weet
jo heel best',uit al hetgeen je in de laatste maanden
van ons hebt geboord. Ten tweede vind ik de iinan-
cieole omstandigheden verre van schitterend. Versta
me goed voor de dochter van elk ander heb ik
geld overvoor de dochter van een Dornbach geen
cent."
Wtndt vervolyil.)