Dinsdag 21 Februari 1905. No 5621. 54e Jaargang. „Vreemde dingen" Feuilleton. Reservist Tiesmeijer. UITGAVE: FIRMA A- H VAN CLEEFF te AMERSFOORT. Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden f lranco per post f 1.15. Advertentiën 16 regels 60eent; elke regel meer *10 cent. Legale-, ofïicieële- en onteigeningsadvertentiën per regel 15 cent. Beclameg 45 regels/" 4.25; elke regel meer f 0.25. Groote letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 40 cent. Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht. KORTEGRACHT 9 Telephoon 19. Vervolg van 18 Februari. Een ander geheimzinnig iets is het slaapwandelen. Waaruit moet, of zelfs kan, verklaard worden dat zij, die door den slaap geen volledig gebruik hebben van hun zintuigen, zich zoo goed kunnen orienteeren I Zij stooteu tegen geen meubel, stappen over elke hindernis, wandelen langs een kroon- lyst alsof zjj op den beganen grond loopen enz. Donnet maakt gewag van een slaap wandelaar, die op bevel in den kelder ging en, al naar hem gezegd was, de eene of andere soort wijn haalde. Lafontaine dichtte in zijn slaap de fabel „Les deux pigeons"; Volta're schreef in zijn slaap den eersten zang der Henriade. Prof. Wahrer te Göttingen verhaalt, hoe hij eens, als schoolknaap, des ochtends zyn Grieksch werk gereed vond, dat hij in zijn slaap had gemaaktKlopstock deelt mede hoe tal van verzen zijner „Messiade" in den slaap tot hem zijn gekomen. Overbe kend is het verhaal van het ontstaan van Tortini's Duivels-sonateniemand minder dan Beëlzebub zelf zou hem die in den slaap hebben voorgespeeld. Prof. Wallace bericht, dat een zijner studenten, die drie dagen vruchteloos had gezocht naar de oplossing van een vraagstuk, het in den ochtend van den vierden dag geheel uitge werkt vond, door zijn eigen hand geschreve en zóo eenvoudig en vernuftig, dat de hooggeleerde zelf nimmer aan zulk een oplossing had gedacht. Massillou moet geheele leerredenen in zijn slaap hebben opgeschrevenVon Helmolt zegt, dat hij in den slaap oneindig grooter vorderingen heeft gemaakt dan door methodische studie. In de Encyclopedie van Diderot wordt gewag gemaakt van een jong seminarist, die in den slaap preeken en muziekstukken schreef. Abercromby ver haalt van een rechtsgeleerde, die een bijzonder ingewikkeld advies 's ochtends by zyn ontwaken kant en klaar vond liggen, door hemzelf op papier gesteld. Nog ongelooflyker bijna is het. dat een bekend bibliothecaris meermalen 's nachts placht zyn bed te verlaten om in den catalogus zijner boekery te gaan zoeken hy zelf kwam tot de ontdekking, dat er iemand in gesnuffeld had en eerst na zeer zorgvuldig onderzoek bleek het, dat hy 21). Dat iemand durfde «toren in het heilige uur voor de lectuur der couranten bestemd, was zoo iets on gehoords, dat de oreiste en juffrouw von Weidmann het meisje ontzet aanstaarden. Wat iB er, wat mankeert je om ons te storen snauwde de overste haar toe. „Wat valt je in om ongeroepen binnen te komenKom ik ie ooit van je werk afhalen, teg? Kom ik ooit in de keuken 7 Blijf dan ook uit de kamer?" „Maar, overste," waagde juffrouw von Weidmann in 't midden te brengen. „Krjjg ik antwoord?" schreeuwde Witte het ver schrikte dienstmeisje toe. Sophie begon te huilen. Zoodra de overste zag, dat hg de menschen door »gn drift verschrikte of verdrietig maakte, bedaarde hij onmiddellgk. „Maak nu rnaaT geen spektakel, Sophie," vervolgue hg goedmoedig. „Je weet, ik ben wat ruw, maar ik meen het aoo kwaad niet met je. Zeg me nunr—- kind, wat is er." „Er is visite, overste." „Visite," herhaalde Witte ongeloovig. „Visite, zoo vroegWat beteekent dat wie komt op dezen tijd. Je weet toch, dat ik dan voor niemand te spreken ben, dat ik niemand ontvang. Je ljjkt wel 40k om de dader was. Maar na deze wel wat vermoeiende op somming van feiten, getracht even de oorzaak na te gaan, waarbij ik neem tot leidsman dr. Carl Du Prei, iemand die de meest grondige studie heeft ge maakt van de geheimzinnige feiten, die zich in de natuur en bij den mensch kunnen voordoen, en wiens doorwrochte geschriften daarover de belangstelling verdienen van ieder, die zich niet met oppervlakkig materialisme, of bekrom pen autoriteitsgeloof tevreden stelt, maar zoowel recht wil laten wedervaren aan de proefondervindelijke wetenschap, als erkennen, dat in hel materialisme nog niet het laatste woord der wijsheid gesproken is. Du Prei gaat van de theorie uit, dat ons eigenlijk wezen niet samenvalt met ons zinnelijk bewustzijn, het ik dat wij gevoelen, doch dat dit laatste, do ons bewuste persoon, slechts een deel is vau ons eigenlijk wezen. Wij zouden dus uit twee personen bestaanéen dien wij waarnemen en gevoelen, en éen, die aan de andere zijde van ons bewustzijn ligt en dus voor ons transcendentaal is, het zoogenaamd transcendentaal subject. Aan menigeen zal zulk een beweren van eene splitsing van een en hetzelfde wezen in twee personen' al heel wonderbaarlijk voorkomen, en het ware niet te verwon deren als menigeen dat een eenvoudig als onzin beschouwde, niet waard dat een verstandig mensch er zich mede inlaat. Toch kan men proefondervindelijk aan- toonen, dat zulk een splitsing mogelijk is en dat zij nu en dan inderdaad plaats grijpt. Daartoe wijs ik op hetgeen er in den droom gebeurt. Wanneer wij iu den droom met iemand spreken, personen zien en hooren, dan zijn die personen geen zelfstandig bestaande we zens, doch danken hun bestaan uitslui tend aan ons eigen ikwat zij zeggen, wordt bun door ons eigen ik in den mond gelegd, en, daarop komt het juist aan, wy zelf zijn, dat hunne gezegden uit ons eigen denken ontspruiten, m a. w. dat zjj, behalve iu den uiterlijken verschij ningsvorm, geheel indentiek met ons zelf zyn. De splitsing van éen wezen in ver schillende personen heeft in den droom telkens plaats en wij vermoeden er in dien toestand niets van. Men zou kunnen dat ons droombewustzijn enger mg dat nog te komen vertellen. Je hadt de lui wel dadelijk kunnen wegsturen." „Ja, u hebt goed prateu, overste. Maar het verveelt me om langer xoo gesnauwd en afgebeten te worden voor niemendal. Ik bedank er voor eu als het niet verandert, dan ga ik liever heen I Er sgu nog meer diensten en mgn ouders sturen me ook niet van bun deur. Als vader wist, dat u soo snauwde, dau zou hg me al lang hier van daan gehaald hebben." De overste begreep, dat hg inbinden moest. Sopbie was een trouwe, eerlijke dienstbode en soo gemak kelijk vond hg niet een goede plaatsvervangster. „Nog eens, Sophie, ,ik bedoel hel too kwaad niet je moet van een oud soldaat en vau een man, die op het puut slaat blind te worden wat door de vingers tien, meidlief. Maar vertel me eens, wie daar is." „Mevrouw Von Rübsam en tij heeft mg gezegd, dat tij u dringend spreken moet. Ik heb baar dade lijk getegd, dat n nooit iemand too vroeg te woord stonat, maar mevrouw liet tich niet afschepen. Zjj moet en zij zal u «preken. Ik moest m*sr zeggen, dat de zaai uiet wachten kon. Zjj gaf me een gul den, als ik haar aandienen wou en voor een gul den doe je veel, vooral als je too vriendelijk iets vragen als mevreuw Von Rübsam doet. En wat moet ik u teggen?" Ieder ander had de overste blijven weigereu te ontvanger, maar ten opzichte .au ijjn knappe nicht meende bjj van tiju principe tt moeten afwyken. „Laat mevrouw maar in den salon, Sophie, 't Is eigenlijk schande, dat je haar zoolang in de gang hebt laten wachten. Ja, juffrouw von Weidmaun, we moeten in 's hemelsnaam maar ophouden met leteu. Wil u een kruisje zetten bjj het artikel. is dan ons wakend bewustzijn. Voor den droomer ligt een gedeelte van zijn eigen ik in het onbewuste, in vele gevallen weet hij zelfs niets van zijn wakend be staan dit laatste is voor hem transcen dentaal. Men ziet dus, ons bewustzijn is niet iets dat absoluut onveranderlijk vaststaat, maar het kan enger worden, waaruit men uu licht de gevolgtrekking maakt, dat het ook wijder kan worden gemaakt. De theorie, dat ons eigenlijk wezen tot ons zinnelijk bewustzijn in dezelfde ver houding staat als dit laatste tot het be perkte bewustzijn, dat wij iu den droom hebben, mag nu nog volstrekt uiet vol doende bewezen zijn, ja, zelfs nog op zwakke schroeven staan, niemand kan haar toch voor onlogisch of onzinnig uit maken. Dat is al veel gewonnen. Volgens Du Prei is derhalve ons wezen ons slechts voor een gedeelte bewust. Ons zinnelijk bewustzijn is gebonden aan onze hersenen, eu veranderingen en zie kelijke storingen daarin hebben bijna altijd veranderingen en ziekelijke storin gen van ons bewustzijn tengevolge. Het is dus juist, wanneer men ter bestrijding van de bewering dat ons gewone bewuste ik onsterfelijk zoude zijn, aanvoert, dat de uitingen vau dat ik op het uauwste samenhangen met de verrichtingen der hersenen, en dat er zonder hersenen geen bewustziju, zooals wij dat kennen, moge lijk is. Geheel anders wordt echter de zaak, wauneer wij dat zinnelijke bewust zijn als een geheel tijdelijk verschijnsel beschouwen, als iets dat tot ons eigenlijk wezen in geen nauwere betrekking staat dan de droom tot het waken. Ons ziunelijk bewustziju kan, als ge bonden aan de hersenen, geene enkele waarneming doen eu niets te weten komen dau door middel vau onze zin tuigen. Geen ander middel bestaat er voor onze hersenen om met de buiten wereld in contact te komen dan ziu- tuigelijke waarneming, eu nog die is zeer beperkt. Het zou eene groote dwaling zijn te meenen, dat wij verzekerk konden zijn van de absolute juistheid onzer waar nemingen. Waarom bepaalde indrukken op eeue bepaalde wijze iu onze hersenen tot bewustheid komen (als licht, geluid enz.) heeft nooit iemand doorgrond, en hoe de buitenwereld op zich zelf is, af gescheiden van de subjectieve manier waaraan we bezig waren en goed onthouden, waar we gebleven zgn. want u weet, dat ik het afscbu- welgk vind om tweemaal hetselfde te liooren. Toe, wilt u mevrouw Von Rübsam even ontvangen. Dan ga ik even me een beetje kleeden, want in mijn chambre-cloack kan ik haar toch niet ontvangen". „Maar, overste, als ik u was, zou ik mevrouw niet langer laten wachten, 't Is immers uw bloedeigen nicht en u behoeft dus met haar geen complimenten te maken. Ik wed. dat het haar uiets scheleu kan of u een chambre-cloack of een gekleeds jas aan hebt." „Dat is best mogelijk, juffrouw von Weidmann. U ia nu eenmaal 'n vrouw, die op die dingen niet let. Maar er zyn dames, die daarvoor zeer gevoelig zijn en ik weet, dat mijn nicht dat is. Dus, doe na wat ik u zeg ik ben binnen vgf minuten klaar". En werkelijk, het duurde niet eens zoo lang of da overste trad, keurig gekleed, den salon binnen, waar mevrouw Von Rübsam hem ongeduldig wachtte. „Je hebt vandaag je beau jour, nichtje", begon hij na de eerste begroetiug, heel galant. „Die japon eu die hoed staan je prachtig". „Vindt u dat doet me pleitier, waut u is een kenner, neef." „Ja, ja, een vos verliest z'n haren wel, maar niet z'n streken. Maar, vertel me nu eens, nichtje, waar aan dank ik de eer van je bezoek op een zoo onge- wonen lijd van den dag?" „Och, neef, u is de eeuige op de heele wereld, wien ik alles durf vertellen. U is ook deeenige, die mij wilt helpen", antwoordde zij op zacbten toon, hem heel diep iu de oogen kijkend met een eigen- aardigen blik, welke deu ouden heer wal onrustig maakte. waarop wy haar waarnemen, is eene ab solute verborgenheid. De kennis die wij door middel van ons zinnelijk bewustzijn kunnen verkrijgen is du3 uit den aard der zaak zeer beperkt; wij hangen daarin geheel en al van onze zintuigen af. En aangezien het nu on mogelijk is dat wij door eenig zin tuig zouden kunnen te weten komen, wat op dit oogenblik duizend mijlen van ons af hier op aarde geschiedt, of wat er in de toekomst zal voorvallen, zyn waarnemingen en feiten als ik aan gehaald heb feiten, die uit ons zinnelijk bewustzijn onverklaarbaar zijn. Indien echter dit bewustzijn niet samenvalt met ons ik, indien ons eigenlijk wezen aan de andere zijde, als 't ware in de verlen- gingslijn van dat bewustziju ligt. dan volgt daaruit dat ons eigeulyke wezen op eene geheel andere wijze waarneemt en niet aan de beperkte werking onzer zintuigen gebonden kan zyn. De twee denkvormen, die in ons zinnelijk bewust zijn alles beheerschen, tyd en ruimte, nemen dau geheel andere vormen aan de uit de stoffelijke wereldorde oort- spruitende beletselen vallen weg of worden veel minder, kortom wij hebbeL te doen met een wezen dat de wereld en al wat er in is op eene geheel andere wijze waarneemt. Dit wezen, het transcenden taal subject, zou men ook de ziel kunnen noemen, waardoor deze theorie nauwer by de heerscheude meeniugeu usluit, mits men wel in het oog houde, dat die ziel niet hetzelfde is als het ik, dat wij gevoelen, doch thans voor ons in het on bewuste ligt. DuPrel's leer zal thans naar ik hoop meer duidelijk eu minder ouaauneeuilijk (vuigo: bespottelijk) wezen; het transcendentale subject of de ziel, die zich niet behoeft te beperken tot bloot werktuigelijke waar neming, is daarom wat wij noemen helder ziende, en weet en ziet dingen waarvan wij in ons gewone bewustzijn geen besef hebben. Dat alles blijft echter in den gewonen loop van de zaaken beperkt tot de transcendentale voorstellingssfeer, wij bemerken er uiets van. Alleen dan, wau neer soms eene voorstelling uit de sfeer overgaat iu ons gewoon zinnelijk bewust zijn, wauneer een beeld of gevoel de grenslijn, die de ziel van het zinnelijk bewustziju scheidt, overtrekt, dan ziju wij er ons van bewust en wij hebben voor- En tij legde haar mooie, blauke hand opdezgne, haar zacht streelend als een, die precies weet, wat prettig aandoet. „Ja, kind, je weet, dat ik veel van je houd, dat ik je graag helpen wil, als ik kan. Maar je man is daartoe in de eerste plaats de aangewezen pereoon, 1011 ik zoo deuken." Mevrouw von Rübsam trok haar hand terug. „Ja, dat ben ik tot zekere hoogte met je eens, neef, maar er xyn toch dingen, waar je je man lieTer buiten laat. U moet me zelfs betoven, neef, dat u hem niets zeggen zult, van dat. wat ik u kom vertellen." „Als het werkelijk een zoo ernstige zaak is, nichtje, dan weet ik beuscb niet of het wel goed ia, dat je my iu je vertrouwen neetut. Tussohen man en vrouw moet geen derde treden die mogen geen geheimeu voor elkaar hebben dau wordt Ue: mie." „Kom, ujef, nu maak je het toch wel wat te erg. Wees toch niet zoo zwaar op de hand." „Dat ben ik niet, nichtje, maar je weet, dat ik verbazend strenge principes heb op het punt van het huwelijk en de verplichtingen, welke man en vrouw ten opzichte van elkaar hebben." „Maar men kau ook te ver daarin gaan", meende de jonge vrouw wrevelig. „Er kan toch wel eens een zaak zyn, die je man niet behoeft te weten. Hensch u kunt er geeu onaangenaamheden doorkrijgen. Toe, mag ik je alles vertellen ik zou't zoo vreese- lijk viudeu om ougetroost naar buis te moeten gaan.'' (Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1905 | | pagina 1