Dinsdag 21 Maart 1905. BERICHT. No. 5633. 54e jaargang. Van frissche lucht. Reservist Tiesmeijer. FIRMA A H VAN CLEEFF te AMERSFOORT. Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- eri Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden f 4. tranco per post f 1.15. Advertentiën 16 regels 60 cent; elke regel meer 40 cent. Legale-, officieële- en onteigeningsadvcrtentiën per regel 15 cent. Reclames 45 regels f 4.25; elke regel meer f 0.25. Groote letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent. Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht. K0RTE6RACHT9 Telephoon 19. Zij die zioli met ingang van 1 -April a.s. abonneeren op de Amersfoortsohe Courant ontvangen de tot dien da tum verschijnende num mers ZSOSTSXiOOS. De «Kampioen", het orgaan vandenA.N. W. B., wordt ontegenzeglijk veel gelezen, maar komt toch in aen regel niet in handen van niet-wielrijders. Daarom willen we hier overnemen een gedeelte van hetgeen «Cosmopolita" deze week in de dames-rubriek schrijft omdat het zoo heel juist is en zoo ten volle verdient, meer algemeen bekend te worden opdat ook anderen er hun voordeel mee kunnen doen. Zij schrijft dan: Het leven, mijne vrienden, is geen grapje. We zouden het door willen fietsen met windstilte en zonneschijn, maar we zijn soms gedwongen door te snorren bij regen en wind. En de heftige, diep-philosofische raoreel- etische. rede, die ik u ga houden over de fiets die ik wensch te beschouwen als me dicus, als sportwonder, als treinreizigster en huisvrouw gecombineerd, en u plechtiglijk voor te dragen, welken goeden invloed ge zegd rijwiel zou kunnen uitoefenen op trein reizigster en huisvrouw, op treinreiziger en huisvader, op man en vrouw, opdemensch- heid in het algemeen die rede dankt haar ontstaan aar. veel uren, sporende doorgebracht, aan menschenkennis, opgedaan in de byou- teriekistjes der D-treinenaan allerhande treinondervindingen van treurigen aard. Ik bedoel hier niet de kleinigheden, die ons een komieken kijk geven op de onbe holpenheden van het zwakkere, op de krui- Feuilleton. .Beu je nog niet klaar kind stoorde haar moeder de kamer binnenstappend, haar in baar overpeinzin gen. „Papa wordt ougeduldig." „Dadelijk, mama, dadelijk. Hè toe, raad u me eens welk lint ik zal aandoen, rood of blauw?" „Maar kind dat is toch preciea het zelfde; by wit kan je immers elke kleur dragenneem dit maar" zei mevrouw Von Melchow, terwijl zy haar het blauwe lint wilde omdoen. Onwillekeurig trad Martha een schrede achteruit; zij had juist in xichzelven gezegd: „Wiens kleur moeder kiest, heb ik het meest lief." „Meent u heusch, dat blauw beter slaatzou ik het roode niet nemen?" vroeg zy aarzelend. „Wel neen kind, neem 't blauwe maar. Papa wacht en 't rytuig staat al lang voor de deur." Zoodra Martha in bet rijtuig zat, vroeg zijU hebt toch den koetsier gezegd, dat by eerst bij de Reuters aangaat? U weet dat ik Truus vast en stellig beloofd heb haar te zullen afhalen, en als ik dat niet doe, komt zij niet." „Dan bljjft ze maar thuis" bromde haar moeder. „Maar, mama.-' „Lan maar eerst naar mevrouw Reuter" besliste de kolonel „koetsier, Frauenstrasse 33, tweode étage. Waarom lach je?', vroeg bij aan Martha. „Wel, papa. omdat ik 't zoo koddig vind dat deze oude paarden en deze nog oudere koets ons op een tweede verdieping in de Frauentrasse moeten bren gen. 't Was al voldoende, dat_ u het huisnummer noemde; de koetsier zal toch niet de trap oprijden." „Eu jjj gaat hem niet op" verklaarde haar moeder beslist „de koetsier moet maar eens met de zweep klappen en dan zal je vriendin wel beneden komen. Ik zeg het nóg eens dat ik het een beetje Al te en eigenlijk bespottelijk vind dat wij, die toch strikt genomen de gsstheerej representeereu, een laugen omweg maken om haar af te halen, "t Is net of het feest zoudor haar geen voortgang mag hebben." „Maar, mama, ik heb 't u toch al zoo dikwijls gezegd, dat Truus zich geneert, geheel alleen in een gezelschap te komen waarvan zijn bijna niemand kent." u Mevrouw Von Melchow bromde iets van „malle melachtigheden van het sterkere geslacht: dames, die geen raampj i kannen openen, heeren die liever twee minuten legen het venster stauu te likken dan zelf de coupé open te gooien, liever tie risico loopen te blijven tikken dan zich zelf te helper., zijn in ons vlugge land regel. Ze schenken den vreemdeling en een enkelen meer energischen landgenoot te veel onschuldig genoegen om hen niet onmiddellijk met een protegeerenden glimlach te vergeven. Maar wat ik mijn medereizigers nooit kan, nooit zal vergeven, dat is hun angst voor buitenlucht Helaas die angst bestaat niet slechts op reis 1 Waar treinen een vrij vervelende manier is om je voort te bewegenwaar veel dames, vooral, er slecht tegen kunnenwaar geklaagd wordt over hoofdpijn, moeheid, onpaslijkheid daar is het een typisch iets, dat men in het algemeen zich hel sporen zoo onaange naam mogelijk maakt. Al de lichamelijke euvelen, die men krijgt van liet sporen, zouden, zou ze al niet geheel wegbleven, zeker tot een vijfde gereduce' rd worden, iudien de menschen er slechts op gesteld waren, in den trein versche lucht in te ademen. Maar men is doodsbang voor het raampje, angstig voor «tocht", «kouvatten", en verkeenl-opgevatte kouwelijkheid is er veelal de oorzaak van. Nog altijd wordt het beschouwd als een beleefdheid, wanneereen heer u aanbiedt«het ru.c mpje dicht te doen Onwillekeurig vraagt men zich af: Hoe leven deze menschen thuis? Onze voorouders geloofden, dat «tochtde doodsvijand was van het menschdom, en be- bestenipelden iederen verschen lu.htstroom met dien naam, terwijl «toch" toch alleen bestaan kan, waar trekking is, bijvoorbeeld in een spoorcoupé waar beide tegenover el kaar liggende raampjes open zijn. Waar iemand u vraagt; «tocht het u niet en u wijst op éen énkel open raam, daar kunt ge zeker zijn een welwillend mensch voor u te hebben van onvoldoende ontwikke ling, een braaf mensch, speciaal voor een museum. kunsten" en verjoeg met haar waaier de dichte rookwolken welke haar heer gemaal aan zijn sigaar onttrokken had. „Maar Eduard moet je dan den ganschen lieven dag rcoken?" vroeg zij. „Ja" antwoordde hij gelaten. Zij haalde haar schouders op en vond dat gedamp onbehoorlijk. „Wat moet dat worden alsjeeensgepeusionneerd bent en dus nog meer tijd hebt om tt .ooken „Dan zal ik nog meer rooken" zeide hij weer ge laten en vervolgde na een kleine pauze: „Kooreens, kind, je moest nu toch eindelijk alle poging-., op geven om me deze zooala jij 't noemt slechte ge woonte af te wennen. Straks zyn we dertig jaar getrouwd en nu 't je in dien tijd niet gelakt is, me op dit punt te verbeteren, zal 'tje in de toekomst óok wel niet lukken." Mevrouw wilde iets antwoorden, maar juist toen zy den mond daartoe opende, stootie het achterrad der koets op een groote kei en beet zij zich daar door op de tong. „Dat heb je er nu van, dat je dat schepsel af haalt" klaagde zy „dan moet je door straten ryden waarin je je leven niet zeker bent." Haar humeur werd er niet beter op toen man en dochter haar uit lachten. Eindelijk hield het rijtuig stiljuftrouw Reuter moest wel aan de deur gewacht hebben, want zij kwam dadelijk buiten, zoodat men byna onmiddellijk kon doorrijden Daar het casino. „Hè, Truus, wat zie je er vandaag weer snoezig uitje bebt bspaald je beau jour" zei Martha nadat haar vriendin had plaats genomen in bet rytuig „je zult bepaald fureur maken." Mevrouw Von Melchow vond die opmerking barer dochter meer dan overbodig, maar moest toch toe geven, dat juftrouw Reuter er allerliefst uitzag in haar eenvoudig blauw costuumpje, met een paar koornblo men in het lichtblonde haar en haar heer lijk mooie blauwe oogen, die helderder dan ooit glinsterden van genot. Plotseling greep Gerlrud de band van mevrouw Von Melchow en kuste die „O! mevrouw ik ben u zoo onbeschrijflijk dankbaar; u weet niet boe dikwijls ik er me op verheugd heb, het feest eens te mogen bijwonen." Hel klouk zóo hartelijk, zóo kinderlijk naief,dat mevrouw een oogenblik met haar was verzoend, maar ook slechts een oogenblik, want hoe meer zo baar aankeek, des te mooier vond ze haar en des te meer kwam zij tot de overtuiging, dat haar Martha het onderspit zou moeten delven. Toen zij in den tuin van het casiuo kwamen, Wat kouvatten" betreft, er moet bepaald kwade-wil bij zijn om door éen meer of minder openstaand raam «kou te vatten". Het •voord «kouvatten" dateert uit den tijd, toen alle menscheiijke kwalen toegeschreven werden aan kou, prachttijl voor de stoute bacilletjes, die lusliglijk voortsprongen in hun loodelijken rondedans om de domheid van liet menschdom. Er is slechts éen geval waarin het gebruik van de woorden kou of kouvatten gerecht vaardigd is: wanneer wij iemand, die ons lief is, tegen beter weten in willen troosten door hem om den tuin te leidendan, maar ook dun alleen, mogen wij zeggen: n'tzal maar wat kou zijn" Zoo ge zyn glimlach durft aan te zien, vraag het uw medicus: «dokter, kan ik kou vatten als er éen raampje opeo is in een spoorcoupé De kouwelijkheid, zelfs waar ze verkeerd is opgevat, is de eenige der drie hoofdrede nen waarom de menschen hun longen bij voorkeur vullen met vergitligde lucht, die rnijn volle sympathie heeft, want ikzelf ben tlink kouwelijk. Toen ik voor het eerst las, dat versche lucht gemakkelijker te verwarmen was dan duffe, dat we een kamer, waar we eenige uren aanhoudend gestookt hebben en toch de thermometer niet boven de 50° kunnen krijgeD, gemakkelijk met de zeilde verwar- mings-manier op 60° kunnen brengen, zoo we slechts 1Ü minuten het raam opengooien toen ik dat \oor het eerst las, vond ik het plus z'u geleerde uitlegging een wetenschappelijk sprookje. Ik probeerde éénmaal het recept en was verrukt; gingen hier niet wetenschap en pr&ctijk hand aan hand! Zoo ook in een coupé: in enkele minuten is de vuile of oude lucht eruit, de nieuwe erin! en dc zelfde verwarming, die u klach- tenboekidylleu deed droomeu, maakt u nu knusjes en tevreden met het het menschdom, zelf met spoorweg-officials. Daar zijn wagens, waar Je verwarming onvoldoende is; hen, dte hiervan dikwijls waren daar nog maar de leden der feest- die alles nog eens nagingeneen heel leger van oppassers holde heen en weer om de laatste voor bereidingen tot ontvangst der gasten te treilen. De kolonel en zijn vrouw hielden een vluchtige inspec tie, de muziek, die drukJjezig was haar boekeu uit te pakken, kreeg nog terloops een laatste instructie en toen wacblte men op de gasten. De eerate gaat was reserve-korporaal Tiesmeijer. 'i Speet hem, het leest te moeten bijwonen, hoezeer bij er zich ook op verheugde Martha te zutleu ont moeten, maar hij ware er oneindig liever als burger dau als reservist heengegaan, doch dat ging nu eenmaal uiet en daarom had hij gezorgd er zoo vroeg mogelijk te vrezen om dan, als de overigen kwameu, zich zooveel mogelijk op den achtergrond te kunnen houden. De kolonel was juist eveu weggeroepen en daarom begroette Tiesmeijer mevrouw Von Mel-bow en de jougedames. „U óok hier, juftrouw Reuter?" zeide hij „dat ia werkelijk een groote verrassing voor me." „Niet waar, mijnheer Tiesmeijer", meende Martha, „maar 't heeft dan ook moeite genoeg gekost eer l.uus eindelijk toestemde te koraeu zij wou met aile geweld thuisblijven tot ik eindelijk zei: wie zóo mooi is als jij, mag niet altijd in huis hokken, moet zich af eu toe ee: s laten zien." Gertrude werd vuurrood en zeiue„Maar Martha, hoe kom je er bij Dat heb je uiet gezegdgeloof er rnaar niets van, mynheer Tiesmeijer anders was ik ook stellig niet gekomen." „En waarom dau uiet vroeg hij. „De waarheid willen wy toch alleen dun niet hooren als zij iets ouaangenaams voor ons inhoudt." „Maar die w 'arbeid zou geen waarheid zijn ge weest doch een onbeteekenend compliment, een soort vleierij waaraan ik niet gewend beu en die mij leed doet." „Laat ons dau maar spoedig van dit thema af stappen" zeide hij „maar in ieder geval ben ik juf- irouw Von Melchow hoogst erkentelijk dat zy heeft aangedrongen op uw komst en die zelfs eenigmate heeft doorgezet." Martha had zich eveu verwijderd, zoodal de twee alleen stonden. „Zooiets mag u ook niet zeggen, mijnheer Tios- meijer", zeide Gertrude een beetje boos „ik heb een geweldigen hekel aan al wat op vleisrij lijkt omdat het onwaar is. En wat hebt u er aan of ik al dan niet hier ben Ik ben blij het feest mede te maken en verheug me er op, menschen te leeren kennen, muziek te hooren eu misschien te dansen. gebruik maken, weet ik geen beteren raad te geven dan dezen, de uitkomst van jaren lange koude-voeten en algemeene locaalspoor- bibbering: «Lijd in stilte. Petitionneer, re- questreer, schrijf in klachtenboeken. Maar paar niet aan het gevoel van koude, op zich zelf reeds zoo armoedig-onaangenaam, de al gemeene malaise die volgt, zoo ge alles pot dicht laat. Ril, vloek, foeter, brom, maar ver giftig niet uw ademhalingsorganen en met hen uw bloed. Koud is het tóch, of ge het raampje dicht hebt of halt-open." De drie begrippen: tocht, kouvatten en kouwelijkheid deze drieëenheid van dom heid, onverstand en niet-nadenken vinden, als zoovele euvelen, hun oorsprong in de be krompenheid, de halfheid en de vooringe nomenheid van het menschelijk denken. Maar het bang-zijn voor frissche lucht is een wanbegrip, dat niet behoeft te bestaan. Om in te zien dat het een wanbegrip is, behoeft, men waarlijk niet te beschikken over philosofisch-etceterisch denkende hersenen. Maar toch is het een zeer ernstig fout in onze quasi beschaafde maatschappij, en een waarvan de gevolgen veel-omvattend zyn en treurig. En nu kom ik aan het nieuwe standpunt, waarvan ik het rijwiel wenschte te beschou wen: Het rijwiel als luchtzuiveraar! Gij rijwielrijdsters, die altijd weer onder vindt hoe heerlijk het fietsen is, hoe zulk een luchtbad u goeddoet, een weldaad ia voor geest en lichaam, predikt de leer van lucht en zon, laat anderen mee-profiteeren van uw bevinden Gij, spoorwegreizigsters, die veelal óok wielrijdsters zijt, denkt eens even na, eerge het raampje laat sluiten. Heri* nert u, da» ge zelfs geen «kou gevat" hebt, toen ge na dat harde-trappen-tegen-den-wind in de warande van dat kleine dorpshotelletje hebt zitten uit blazen, omdat de gelagkamer zoo vol was met rook en boeren!! Wees niet al te onrechtvaardig tegenover den grand confrèrebeschuldig hem niet noodeloos! Het is niet zijn schuld, dat ge hoofdpijn hebt! De arme trein trekt toch ai Voor u is zoo'n feest wel iets zeer alledaags; voor mij is 't nienw." „Juist daarom verbeug ik er mij in, u bier te ont moeten, want u moet niet donken dat bet een ge noegen is altyd en altijd weer de zelfde menscbon te ontmoeten. Sedert den avoDd waarop ik het ge noegen had u te leereu ken ten, heb ik dikwyls naar u uitgezien, hoewel steeds vruchteloos, en on langs heb ik lang met juffrouw Vou Melchow over u gesproken. Uw vrieadin deelde mij mede, dat u zoo'n groot zangeres is. Heeft zy er u niets van verteld „Geen woord en ik begrijp ook niet hoe Martha er toe gekomen is, zoo iets te zeggeu ik zing af en toe wel wat, maar dat is waarlijk niet de moeite waard." Hij boorde tot zijn groot geuoegen, dat Martha hiiar nog niets van het ouderhoud had meegedeeld. Hij wist niet hoe het kwam, doch 't zou hem meer dan pijnlijk zijn geweest als zij nu reeds had ge weten, dat hy het voornemen koesterde zyn vader voor baar te intsresseeren. „Korporaal Tiesmeijer I" klonk 't opeens en om kijkend, zag hij dat de kolonel bem bad geroepen. Zonder zich te verontschuldigen bij juffrouw Reuter, spoedde hy zich naar den kolonel, bleef op den voorgeschreven afstand in de houding staan en zeide zoo reglementair mogelijk: „present kolon'1 „Maar Tiesmeijer, dat is nu toch werkelijk over bodig, je hier present te melden, dat heb ik je laatst thuis ook ut eens gezegd" zeide kolonel „wanneer zal je toch eens leereu, je behoorlijk als militair te gedragen." Hut laatste klonk zóo gemoedelijk, dat Tiesmeijer meende gerust te kunnen antwoorden: Waarschijn lijk nooit, kolonel." Maar nu kreeg hy de wind van voreu. „Dat is toch wel heel treurig, en als je zoo weinig zelfvertrouwen hebt, dan moet je je er ook niet over verwonderen als je chefs nog minder vertrouwen in je stellen. Maar daarover wilde ik bet niet hebbendaarvoor is 't nu tijd noch plaat* maar zeg me eens hoe is 't in je opgekomen, op dit tuinfeest te verschijnen niet jo helm? Dat i9 nog erger dan wauneer een burger bier zou komen met een hoogen hoed op." Tiesmeyer kleurde: Neem 't niet kwalijk, kolonel, maar daar er geen tenue was voorgeschreven, wist ik niet of ik met muts of helm zuu komen en toen zette ik mijn helm maar op, omdat die mij beter staat." Wordt vervolgd..

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1905 | | pagina 1