Donderdag 23
Maart 1905.
BERICHT.
No. 5634.
54e Jaargang.
Feuilleton.
Reservist Tiesmeijer.
Ons Palladium.
FIRMA A H. VAN CLEEFF
te AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden/"l.
franco per post f 1.15. Advertentiën 1—6 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Legale-i
officieële- en onteigeningsadvertentiën per regel 15 cent. Reclames 1—5 regels 1.25; elke regel
meer f 0.25. Groote letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening
gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
KORTEGRACHT 9
Telephoon 19.
Zij die ziek met ingang van
1 April a,s. abonneeren op
de Amersfoortsoh.e Courant
ontvangen de tot dien da
tum verschijnende num
mers ZSOSTEXiOOS.
KENNISGEVINGEN.
De BURGEMEESTER van AMERSFOORT,
brengt ter kennis van de ingezetenen dezer Ge
meente, dat de door den Directeur van 'sRijks di
recte belastingen enz. te Amsterdam executoor ver
klaarde kohieren Nos. 2 en 3 van de
Personeels belasting
over het dienstjaar 1905/1906 aan den Ontvanger van
's Rijks directe belastingen alhier zijn ter band gesteld,
aan wien ieder verplicht is, zijnen aanslag op den
bij de wet bepaalden voet te voldoen.
Gedaan en op de daarvoor gebruikelijke plaatsen
aaDgeplakt te Amersfoort, den 22. Maart 1905.
De Burgemeester voornoemd,
WIT1JTIERS.
De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
AMERSFOORT,
Gezien art. 28 der Kieswet,
Brengen ter kennis van belanghebbenden, dat
beden 's vastgesteld en van den 23. Maart tot en met
21 April a.s. ter Secretarie voor een ieder ter inzage
zal liggen en in druk tegen betaling der kosten ver
krijgbaar is de
KIEZERSLIJST voor 1905/6.
Een ieder is bevoegd tot en met den 15. April a.s.
bg bet Gemeentebestuur verbetering van de vast
gestelde Kiezerslijst te vragen, op ongeregeld papier,
ingevolge art. 50 der Kieswet, op grond dat b\j zelf
of een ander in strijd met de Wet, daarop voor
komt, niet voorkomt of niet behoorlijk voorkomt.
De ingezetenen worden met nadruk gewezen op
de wensoheljjkheid, zich ter Secretarie te komen
vergewissen of zij op de Kiezerslijst zijn geplaatst,
daar, mocht dit verzuimd zijn, alsdan herstel nog
mogeljjk is door middel van reclame.
Tevens liggen ter Secretarie ter inzage de alpha-
betièche lijsten, bevattende de namen en voornamen
van hen die voor bet eerst op de Kiezerslijst zijn
gebracht, en van ben die daarvan zyu afgevoerd.
Amersfoort, 22 Maart 1905.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester,
WU1JTIERS.
De fd. Secretaris,
Van REIGERSBERG VERSLUIJS.
De BURGEMEESTER van AMERSFOORT,
Gezien artikel 41 der Gemeentewet,
Brengt ter kennis van de ingezeteneu, dat de Raad
dezer Gemeente zal vergaderen op Maandag deD
27. Maart aanstaande, des namiddags te 7'ure.
Amersfoort, 23 Maart 1905.
De Burgemeester voornoemd,
WUIJTIERS.
„Maar, Tiesmeijer, een soldaat is toch geen jong
meisje dat aantrekt wat haar 't best staat, maar hij
kleedt zich in de voorgeschreven tenue. Je kunt
hier onmogelijk den heelen middag blijven rond-
loopen met die helmzorg dus maar, dat je een
muta krijgt."
Reeds wilde lijj uaar huis gaan om zjju helm te
verwisselen tegen een muts toen Tiesmtijer bedacht,
dat, als hij terugkwam, hjj bijna alle genoodigden
bier verzameld zou vinden «n hij dus töch van deu
een naar den ander zou moeten gaan om zijn „graud-
compliment" te maken en dal had hjj juist willen
vermnden door zijn vroeg komen. Zoo vroeg hij
„Vindt u goed, kolonel, dat ik hier blyf en een muts
laat halen?"
„Doe wat je wilt, maar met je helm wil ik je niet
meer zien", klonk het weinig vriendelijk terug.
Hq tocht een oppasser op, die voor geld en goede
woorden zijn beste muts van huis zou halen en ging
•oen weer naar den tuin terug, doch werd bijna
aanstonds weer aangeroepen door deu kolonel.
„Maar, Tiesmeijer, wat haal je nu weer uit? Waar
is je helm? En ais je nu absoluut blootshoofds wil
loopen, doe dan ten minste je koppel af."
Tiesmeyer spoedde zich heen om ook zijn koppel
af te doen. De kolonel zag hem hoofdschuddend
Da en prevelde „Hoe die reserve-sergeant moet
worden, begrijp ik niet; 't zei me niet baten al doe
ik ook allebei mjjn oogen dicht."
Toen Tiesmeijer voor de tweede, of liever voor de
derde maal in den tuin kwam, waren bjjna alle
gasten er reedsde muziek speelde en de oppassers
Waarschuwing.
Het is oudergeteekeude gebleken, dat sinds langen
tijd de gewoonte alhier is gevolgd om met het sluiten
der tapperijen eu koffiehuizen te wacbten, totdat
vanwege de politie gewaarschuwd wordt. Dit is z.i.
niet de taak der politie en trouwens ook geheel io
strijd met artl. 5 en 6 der Verordening op de tap-
porjjen, koffiehuizen eu logementen, waarin duidelijk
staat vermeld, dat op het daarin aangegeven uur de
inrichting gesloten en ontruimd „moet" zjjn.
Id verband hiermede zal dus de waarschuwing
van politiewege niet meer plaats hebbeu en zulkB
met ingaDg van 1 April a.s. cc wordt ieder houder
van eene inrichting als bovenbedoeld de verplichting
opgelegd, te zorgen, dat op het aangegeven uur de
inrichting gesloten en ontruimd „is", zullende bij
niet-nakoraing onverbiddelijk proces-verbaal worden
opgemaakt.
Amersfoort, 17 Maart 1906.
De Commissaris van Politie,
A. NIJHOFF.
Be Grieksche fabelleer verhaalt ons, dat
in het oude Troje een houten beeld stond
van Pallas Athene (Minerva), dat te Ilium
uit den hemel gevallen en aldaar door Hos
gevonden is die het, als een heiligdom, in
de nieuw gehouwde stad in een afzonder
lijken tempel plaatste. Zoolang dit beeld, 't
Palladium geheeten, binnen Troje's muren
ongeschonden bewaard bleef, was de stad
onneembaar en voelden haar inwoners zich
volkomen veilig en gelukkig. Zoo kwam het,
dat Troje het uithield in eeu tienjarig beleg
der Grieken, hoe vaak dezen ook een storm
loop waagden. Om dezen hinderpaal weg te
nemen, werd het beeld door Diomedes en
Ulysses, een paar Griesche legerhoofden,
heimelijk geroofd, waarna Troje viel.
De Romeinen beweerden later, dat dit
beeld te Rome in den tempel van Vesta be
waard werd, en men hield het voor zóo
heilig, dat zelfs de pontifex maximus het
niet mocht zien. Andere steden beroemden
er zich eveneens op, het te bezitten. Van
daar noemt men iets, waarvan dc bloei en
welvaart van een Staat alhangt, zijn Palla
dium.
Wij menschenkinderen, hebben óok ons
Palladium: de drieëenheid van geloof, hoop
eu liefde, welke de burcht van ons levens
geluk beveiligen. Geen vyand vermag binnen
te dringen, al staat hij ook met zijn legioenen
voor de poort, als deze drie in deu tempel
onzes harten wonen.
Bat Palladium, dat heiligdom in ons, heb
ben wy te ontzien, als wij werkelijk gelukkig
willen leven en blymoedig sterven.
boden ververschingeu aan.
Hij zocht naar Martha, omdat bet hem inviel dat
hjj zooeven nauwelijks notitie van haar bad geno
men. Toen hij haar na lang zoeken vond, stoud zij,
nogal ver van de overigen verwijderd, met den dokter
te spreken.
„Alweer die medicijnman" dacht Ernst „telkens
als ik met Martha wil spreken, is die kerel in de
nabijheidmaar nu .aat ik me niet op zij dringen,
want 'tmo.jt eindelijk eens tot een oplossing komen
lusschen Martha en mij.
Hij ging naar hen toe en begroette den dokter
door dat hij in de houding vóór hem bleet staan.
Dokter Kreeft had den korporaal reeds zien aan
komen.
„Hoe komt die hier?" vroeg bij zich af. „En wat
wil hij toch? Telkens als ik met juffrouw Vou
Melchow wil spreken, komt hy er bij. Als hij echter
meent, dat hy mij op zjj ka dringen, dan heeft hij
't heelemaal mis, want eens moet het toch tusschen
haar en mij tot eeu opheldering komen eu moetzjj
zeggen hoe zjj over mjj denkt."
Hij deed alsof hij den reserve-korporaal in 't ge
heel niet zag.
„Dokter, mijnheer Tiesmeijer wilde u zijn opwach
ting maken" hoorde hij Martha zeggen.
Hij deed alsof bij ten uiterste verbaasd was.
,.Ach zoo pardon maar waar is hij dan?
Ach zoo" hij reikte den korporaal, die drie pas van
hem afstond, vol strijkages de hand terwijl hij op
hem toeging. „Goeden dag. Hoe gaat het nu?
Geheel beter? Geen piju meer? Kom in ieder ge
val morgenochtend maar even op ziekenrapport,
hoor, dan zal ik nog eens naar jo voet kyken."
„Als 'tu belieft, dokter."
De doktor wenkte met de hand, ten teeken dat
de audiëntie was afgeloopen en wendde zioh toen
weer tot Martha.
„Pardon, juffrouw, dat ik even met eeu patiënt
sprak" en leveudig zette hjj het zooeven afgebroken
discours voort.
Een gelukkig leven is iets, waarnaar wij
allen streven, maar dat zoovelen zoeken op
verkeerde paden. Wie den weg des geluks
wil betreden, moet de nauwe poort der zelf
verloochening door. Hem wacht strijd, 't meest
tegen zichzelf; maar daarna de overwinning.
Het hoogste geluk is niet weggelegd voor
den trage van geest. Hem zal liet nooit ge
geven zijn, ongehinderd zijn ware natuur te
kunnen volgen, te kunnen zijn wat hij krach
tens zijn aanleg wezen kon. Want hierin
bestaat ons geluk, 't Wordt op den weg der
ware, zuivere menschelijkheid gevonden. Het
dierlijke te overwinnen, het geheel en onver
deeld mensch-zijn, dat is het waarnaar wij
streven moeten, met al de krachten ons ge
geven.
De hij vliegt van bloem tot bloem om
honig te garen. Wij menschen, althans de
hoogstaanden onder ons, kunnen bij brood
alleen niet leven en moeten aan den drang
in ons naar hooger dingen voldoen. Wij wor
den voortgestuwd als door onzichtbare krach
ten, de richting uit der blijvende dingen,
van 't eeuwig ware, schoone en goede, dat
ons wenkt in de verte.
In de wereld om ons gaat alles voorbij,
't Moederhart, waaraan wij als kinderen rust
ten, houdt op te kloppen; vrienden, die wij
lief hebben met al de trouw die in ons is
worden ons eens ontnomende bloemen, die
wij heden plukken, verwelken morgen. Alle?,
alles vergaat. Slechts drie dingèn blijven, zegt
de groote dichter van den bekenden lierzang
op de liefde, nl. «geloof, hoop en liefde",
waarop hij laat volgen «doch de meeste van
deze is de liefde1'.
De liefde vergaat nimmermeer. Ze kan
door 't verstand verduisterd, door zelfzucht
onderdrukt, duor bijgeloof verminkt, door zin
nelijkheid verontreinigd wordenuitgeroeid
wordt ze nimmer.
Liefde te gevoelen en te ondervinden, is
een kenmerk van onze natuur. Zelfs de
booswicht heeft behoefte om zioh aan te
sluiten aan een wezen, dat met hem gevoelt.
't Ware geluk nu beslaat in 't vermogen
om onbelemmerd lief te hebben, wel te on
derscheiden van verliefd zijn, wat bij zoo-
velen een honger is die niet gestild, een dorst
die niet gelescht wordt.
Zalig daarentegen is het als, vrij van allen
hartstocht, ons hait naar iemand henentrekt,
zich aan hem hecht met een liefde, die ster
ker is dan de dood. De gelukkigste mensch
is dan ook hij, die 't meeste liefheeft; die
zichzelven zoo gaarne vergeet om anderen
ten nutte te zijn; die zich door niets on
Reserve-korporaal Tiesmeijer stond nog geduldig
op drie pas afstand iu de positie en hoorde hoe zij
druk babbelden over eeu p«a verschenen boek over
natuurlijke historie dat de dokter aan Martha ter
iuzage had gezonden. Eindelijk vatte hy moed en
trad op het tweetal toe hij was hier tooh niet
de ondergeschikte van deu dokter maar evenals
deze gaBt en had daarom evenveel recht met juffrouw
Von Melchow te sprekeu als ieder ander. Toen hjj
dit had bedacht, deed hij een schrede vooruit, later
nóg een en eindelijk stond bij vlat naast haar.
De dokter merkte hem ook nu heelemaal niet
op, doch begon, zonder zich in 't minst om hem te
bekommeren, een soort wetenschappelijke voordracht.
„Het doet me waarlijk leed, juffrouw, dat u den
schrijver op dit punt niet geheel hebt begrepeu.
Sla mij toe, u even uit te leggen wat hij bedoelt."
Martha begon de situatie hoe langer zoo pijnlijker
te vinden. Wat de dokter op zjju eigeuaardig kalme
manier haar glashelder uitlegde, interesseerde haar
ten zeerste, maar onwillekeurig moest zjj telkens
uaar den jongen Tiesmeijer zien, die in Jjudelijke
verlegenheid uaasl hen stond. Zjj wilde hem in het
gesprek wikkeleD, doch wist niet hoe dat aau te
leggen, terwijl de dokter er wel voor zorgde aan 't
woord te blijven tot eindelijk Tiesmeijer met een
„pardon, u neemt 't me wel niet kwalijk" zich ver
wijderde.
„Maar, dokter, wat hebt u !oeh tegen dien armen
jougen," zeide Martha aaustonds toen Tiesmejjer
ver genoeg weg was om haar niet meer te kunnen
hooren hoe kunt u hem zóo behaudelen
„Wien?" vroeg hjj zoo onschuldig mogelijk „was
Tiesmejjer er nog? Had ik hem misschien verlof
moeten vragen, mijn kleine voordracht t« houden
„Neen, maar u hadt niet zoo uit de hoogte behoeven
le zijn en hem wat vriendelijker kunnen bejegenen"
meende zjj. „Ik had met hem te doen zooals hjj
daar naast ons stond."
„Ik absoluut niet, juffrouw Von Melchow; wie
verzocht hem te komen Ik niet eD voorxoover ik
niemand laat terughoud«n om te doen, wat
de liefde hem voorset, ijft; die geen baat,
geen afgunst on achterdocht kent en altijd
't goede hoopt. Hy zal waarlijk gelukkig zijn,
hoe tragisch ook zijn deel is om in eigen
hart de smarten zyner medemenschen te
moeten doorleven.
Beklagenswaardig zijn zij, wier hart voor
dat hunner evenraeuschen gesloten is en die
geen andere wereld kennen, dan die ze aan
schouwen door het kleine venster van hun
eigenbelang en zelfzucht. Zij zyn rampzalig,
omdat bij alle weelde er. verstrooiing hun
leven arm is aan vreugde, dewijl het arm is
aan liefde.
Trachten wij daD in den stryd des levens
onze liefde te bewaren en om dat te kunnen
doen, hebben wy geloof noodig, geloof aan
's menscben grootheid, want daarvan hangt
onze liefde voor de menschheid af. En een
groot en vast geloof is noodig, wil onze
liefde niet verflauwen, door de jrvaringen,
die wij in 't leveu opdoen. Op papier en in
de verbeelding, is het zoo gemakkelijk om
den mensch lief te hebben, maar in werke
lijkheid is bet vaak zoo moeilijk. Kan men
menschen liefhebben, wier karakter met het
onze in stryd is, wier belangen tegen de
onze iudruischen, wier geestesrichting een
andere is, die bewonderen wat ona onver
schillig laat, die vergoden wat in ons oog
bekrompen is? Is die eisch niet wat al te
zwaar
Toegegeven'; maar daar tegenover staat,
dat als wii slechts wilden beproeven de
goede hoed'anigheden derzulken wat meer
naar voren te halen, het ons zoo moeilyk
niei zou vallen. Wij ontrollen zoo heel ge
makkelijk een breed zondenregister van onze
naasten en denken er vaak niet aan om op
het goede, dat toch óok aanwezig is, de aan
dacht te vestigen.
De mensch die liefheeft, zal zyn oog zoo
wel voor de gebreken als voor de goede
eigenschappen vau zyn ovenmeusch geopend
houden. In 't maatschappelijk leven zal hy
zoowel de teekenen van gezondheid als van
ziekte zien.
Wilt ge den mensch leeren liefhebben,
tracht hem te leeren kennen. Een opper
vlakkige kennis dObdt onze liefde, maar een
onpartijdige menschenkennis behoedt voor
vertwijfeling, boezemt een onvernietigbaren
eerbied en niet te dooven liefde voor de
menschen in.
O, ik weet wel, dat er menschen zyn, die
soms zeer laug staan, wier leven zonder eenige
verheffing is, wuft en lichtzinnig tot wal-
weet u evenmin. Maar ik wil u de waarheid zeggen;
tegenover iedor ander was ik minder schrof geweest,
maar tegenover hem niet; ik kan niet anders; ik
kan hem niet uitstaan."
„Maar waarom dan niet? Wat heeft hjj dan mis
daan? Waarom heeft u 't land aan hem?"
„Om bjj u 't hof maakt."
„Maar, dokter" zeide Martha, terwjjl zjj vuurrood
werd en onwillekeurig een stap achterwaarts
deed, en zy vervolgde, terwjjl zy sich herstelde en
zoo luchtig mogelyk sprak „maar, dokter, u maakt
mjj toch ook het bof, zoodat hjj evenveel recht
heeft om u kwaad aan te kjjken."
„'t Is juist zoo spy tig dal hij dat uiet doet" ant
woordde hij „als iemand kalm kan aanzien, dat eon
ander tracht eeu wil voetje (e krijgen by sjjn dame-
de-coeur dan is dat geen man." En na eeu kleine
pauze vervolgde hjj„Juffrouw Martha, zeg u mij
eens rond eu eerljjk hoe u den jongen Tiesmeijer
vindt."
„Een keurig uet jongmenseh."
„Zoo" bij klemde de lippeu opeeu. „Dat ant
woord had ik niet van u verwacht."
„Hoezoo niet?"
„Omdat ik niet begrijp, wat n in hem ziet. Hij
mag een knap koopman wezen, maar dat is dan
toch ook alles, want hjj is overigens zeer geborneerd
en visch noch vleescb. Misschien brengt dal zijn
beroep mee en heelt hij geen tijd zich met iets
ernstigs bezig te houden. Toen ik hem behandelde,
heb ik langs alle manieren getracht over een of
ander onderwerp met hem te spreken, maar 't is
me nooit geluk."
„Maar daarom kan hjj toch een zeer net man sjju"
verdedigde zjj „hij is werkeljjk zijn gezelschap waard,
heeft -eor goede manieren en een hart van goud."
„Dat geef ik allemaal toe, maar ik begrjjp toch
uw oordeel niet. Ik heb ook gelegenheid gehad u
mjju kleiDe diensten te bewijzen en ik wil u nu wel
eerljjk bekennen, dat ik u langer heb thuis gehou
den dan beslist nc ?dig wat". Wordt t#rt<oigd.)