Zaterdag 6 October 1906. No. 7258. 56e Jaargang. EERSTE BLAD. Feuilleton. De misdaad zijns broeders. FIRMA A. H. VAN CLEEFF te AMERSFOORT. Verschijnt Dinsdag- Donderdagen Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden f 4. franco per post f 4.15. Advertentiën 16 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Legale ofTicieële- en onteigeningsadvertentiën per regel 15 cent. Reclames 15 regels f 4.25; elke regej meer f 0.25. Groote letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 40 cent. Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht. KORTEGRACHT 9< Postbus 9 Telephoon 19. Dit nummer bestaat nit twee Maden Heden verzenden wij aan de daarop ge- abonneerden aflevering 1 van den Vijfden jaargang van onze premie »De Muzikale B 1 o e m I e z i n g". Deze aflevering bevat, behalve de gewone «Wenken van een ouden muziekmeester", kunstenaars-biographieën en berichten, beue- vens zeer lezenswaardige mededeelingen op muzikaal gebied, de volgende muziekstukken 4. Mon petit oiseau, voor piano, van J. Egghard2. Ave verum corpus, voor piano, van W. A. von Mozart3. Die Scbwimmer, voor piano, vau J. Lanner4. Das Lied von der Ruhe, voor zan.t en piano, van A. André. De «Muzikale Bloemlezing" kost voor de abonné's op ons blad slechts GO cent per kwartaal; franco per post f0.85. Uit zijn schooltijd. Hij was een van de jongsten der klas. Op een der achterste banken was z'n plaats. 't Was nog 'n.echt jongetje, niettegen staande hij in de derde klas der H. B. S. zat. 't Gebeurde onder Wiskunde-les. Deleeraar stond voor 't hord en trachtte den jongens de stelling van Pythagoras duidelijk te maken. Gerard Dijckerink, zoo heette de benjamin der klas, lette echter niet op. Z'n gedachten waren thuis, bij z'n ziek zusje. Den heelen nacht had ie met Moe bij er gewaakt. Ze had zoo akelig gedroomd. Zoo hardop. Uitgegild had ze 't. Moe, noch Gerard kende ze meer. Wat was ze onrustig geweest. Hoe rolden die anders zoo lieve, mooie oogjes, woest door haar hoofdje. Arme Nellie 1 Vanmorgen, toen ie naar school ging, was ze in diepen, rustigen slaap. Hoe verlangde hij naar twaalf uur. Nog nooit zou 't luiden der bel 'm zóo welkom zijn geweest als nu. Naar huis zou ie hollen. Erg benieuwd was ie, naar wat de dokter gezegd zou hebben Misschien was 't vannacht wel de crisis geweest. Misschien 'l Gelukkig, dat ie vanmiddag vrij was, dan kon ie den heelen tijd bij er bedje blij ven- Plotseling hoort ie z'n naam noemen. Eensklaps herinnert ie zich, dat hij op school is. «Mijnheer Dijckerink wilt U mij nu eens cven.de zoojuist behandelde stelling bewijzen?" Aan de wijze van toespreken werd ie weer herinnerd, wie er voor de klas stond. O, wat voelde hij de de ironie en 't sar casme, dat er zat in dat «menheer". Mijn heer, tegen hem, een veertienjarigen jongen. Altijd moest die leeraar hèm hebben. In den laatsten tijd had hij onder zijn les dubbel zoo goed opgelet om toch vooral maar geen aanleiding tot ontevredenheid te Zou ie 't zeggen Zou hij dien man vertellen, waarom hij niet had opgelet, waarom hij nu niet de noodige attentie aan de les geven kón? Zoto die man mei hem meevoelen 't groote leed, dat hij te lijden had Zou hij V Weêr hoorde hij die harde, koude stem van den leeraar. «Is. u. uw. tong. verloren" Hij vond 't verstandiger, te zwijgen. «Denk je nou, dat ik hier voor de banken sta te praten" «Dacht je nu heusch, dat ik 't voor m'n pleizier dee om jelui alles voor te kauwen en nóif eens voor te kauwen" «Dacht je nu, dat er aan m'n geduld f?) geen eind kwam? Zeg!" «En vooral jij, jij moest je schamen er heelemial niet bij te zijn." «Iemand, die nota-bene kosteloos hier op school gaat." Zien deed ie 't niet; hij durfde niet te kijken, maar hij voelde 't, dat (ie oogen van al zijn medeleerlingen op hèm gericht waren. Hij wist, dat 'took daarom den leeraar te doen was. Bleek werd ie als 'n doek. Z'n tanden klemde hij op elkaar. Hij wilde niks terrugzeggen. Hij wou niet uiten, wat or op z'n lippen lag. Hij zou zwijgen. Wèer begon de man voor de klas. Wat nu nog? Had «de zure" em nu nóg niet genoeg ge griefd Nu alle jongens wisten, dat h\j «voor niks" op school ging. Yan de meeste anderen wisten ze t' wel, maar van hem niet. Hij zag er altijd netjes uit. Aan hem konden ze 't niet zién. «Vanmiddag kom je maar terug, hoor Versta je? Ik zal je wel leeren, je hersens ergens anders te hebben, als bij de les." Terugkomen en dat nu, juist vanmiddag, nu hij vrij moést zijn. 30.) „Ik weot het niet", antwoordde hij bitter: „ik weet niet, wat ik doen zal. Het is in dezen tijd moeilijk, een betrekking te vinden, als men niet door invloedrijke personen geholpen wprdt en ik heb geen voldoend kapitap'. om zelf iets te begm- Zijn moeder, wier zenuwen door lijden en ontbe ring veel geleden hadden, begon te schreien bij de gedachte aan deze nieuwe moeilijkheid. „Ik weet niet, wat ik doen moetIk weet niet, wat ik doen moet!" riep de jongeling uit, terwijl zjjn moeder steeds harder suikte. Na eonigen tijd bedwong* mevrouw Muurae haar tranen en stelde zij voor, dat Frank zijn oom Herbert nog éen maal zou gaan opzoeken om te vragen of deze iets voor hem doen kon. „Het helpt niets, of ik naar hem toe ga", was het moedeloos antwoord. „U weot wel, dat hij mij de laatste maal, toen ik bij hem was, gezegd heeft, dat hu mü niet wenschte te zien." Ja lieve, dat is wa»r, doch denk er niet meer aan en ga nog óens naar hem toe. Hii kan je mets ergers doen, dan weigeren je te helpen." „Maar ik kan hem toch niet zeggen, boe de zaken tui den heer Crosby staan I" „Natuurlijk niet. Je moet hem zeggen, dat je d - Aan alies werd 'n einde gemaakt, doordat de leer in 'tFransch 't lokaal binnentrad. Van dezen leeraar hield ie. Deze was heel anders. Van hem had ie graag les. Dan vloog de tijd om. De Franschman merkte wel, dat er iets gaande was. 't Gelaat van z'n collega keek nog stroever dan anders. Bescbeidenheidshalve vroeg ie echter niets. Toen de VViskunde-leeraar weg w is, begon de arme jongen te huilen. Langer had ie 't niet uit kunnen hopden. De andere jongens kregen meelij met 'm. De »zure" was toch wel erg hard geweest. De Fransche leeiaar deed of ie niets van 't schreien merkte en liet de les beginnen. Gerard droogde z'n tranen en trachtte op te letten. Tracht*# maar gelukken deed 't em niet. Telkens klonk em 't «kosteloos" nog in z'n ooren. leder moest 'n stukje Fransch lezen en dan vertalen. Nu was hij aan de beurt. 't Lezen ging niet vlot. 't Was net alsof alle letters dansten. Maar hij kwam er toch. 't Vertalen echter ging niet. Anders kon ie 'tzoo goed. Fransch was z'n lievelingsvak. Misschien wel omdat hij den Franschman den aardigsten leeraar vond. Deze leeraar snauwde em niet af, integen deel hielp em en samen brachten ze 't tot 'n goed einde. Toen ie klaar was, zei de leeraar «Wil je om 12 uur even nablijven Ik zou je graag eens sprekeu." «Jawel, menheer", was z'n antwoord. De bel ging, de jongens stormden de klas uit. Hij bleel zitten. Toen alle jongens weg waren, kwam de leeraar bij em, legde z'n hand op Gerard's hoofd en zei op vriendelijken, bemoedigenden toon «Vertel me nu eerst eens Dijckerink hoe is je voornaam?" »Gerard, menheer". «Nu, Gerard, vertel me dan eens, wat er aan scheelt." «Niks menheer." «Gerard, kijk me eens aan. Wat scheelt er an?" Hem zou ie 't vertellen, want hem kon je vertrouwen. Hoe voelde hij door geheel z'n jongensziel, dat deze leeraar met em mee zou voelen, z'n groote verdriet. teu betrokking komt., zonder de reden Ie noemen. „Nu, goed dan. moeder, ik zal gaan kwaad kan het iu geen gval." „Bost, jongenlief en laat ons nu wat gaan eten alles wordt koud." Na het eton zeide Frank, dat hij plan had, naar Norwood te wandelen daar hij na dezeu vermoeieo- dag behoefte aan frissche lucht had hij nam dus hoed en jas en verliet het huiB, Behalve om zijn moeder genoegen te geven, er nog iets, dat hein naar Norwood trok. Hij had eon vurig verlangen om Erminie te zien en zoo mogelijk te spreken, hoewel het misschien de laatste maal zou zjjn. Het was een donkere avond en de maan was nog niet opgegaan. Een koude wind blies hem in het gelaat, terwijl hij, in sombere gepeinzen verdiept, voortliep. Hij dacht aan den treurigen brief van Erminie, dien hij ontvangen had en waarin ze hem bet besluit van haar vader mededeelde. „Ze heeft me nooit waarlijk liefgehad, of ze zou niet zoo gemakkelijk hebben toegegeven", mompelde hij by zichzelf, doch in het volgende oogenblik had hij spijt over die gedachte en zeide hij met tranen in do oogen „Mijn arme lieveling I Ze is even ongelukkig als ik ben. Haar zelfzuchtige vader zal haar 't hart breken". Zoo peinzende, liep hij voort, tot hij eindelijk door de hoornen het prachtige huis van zijn oom zag opdoemen. Hij ging het hek door, doch kon het niet over zich verkrijgen, aan te schellen. „Het huis is vrooljjk verlicht; er heeft van avond zeker de eeue of aüdere feestelijkheid plaats. Ik kan mijn oom nu onmogelijk storen. Ik boOp, dat ik niemand in den tuin zal tegenkomen, maar miaaohien zie ik Erminie wel door een der vensters." Eerst vertelde ie em van z'n zieke zusje en daarna wat onder Meetkunde was voor gevallen. Toen ie had uitgesproken, gloeide z'n hoofd, schitterden z'n oogen. «Vindt U 't niet gemeen, menheer, om mg zooiets voor de heele klas te durven ver wijten? Als Pa was blijven Lven, zou 't niet noodig geweest zijn." De leeraar bleef 't antwoord schuldig. Maar hij behoefde geen woorden van troost te spreken tot den diepgegriefden jongen. Aan z'n gezicht, dat goeie, trouwe gezicht, kon de leerling zien, wat er in z'n leer meester omging. Ook voelde ie 't aan den handdruk, dat de leeraar niet accoord ging met. de handel wijze van z'n collega. De Fransche leeraar was weg. Hij had em beterschap gewenschl met z'n zusje en gezegd, dat hij zich maar flink moest noüen. Daaran dacht ie, toen ie al tranendroo- gende z'n boeken bij elkaar zocht. Hiermee klaar zijnde en gereed de school te verlaten, zag ie den Wiskundeleeraar in de deur staan. ,Je kan inplaats van vaamiddag Zaterdag terugkomen. Begrepen «Dank U wel, menheer." Waaraan ie dit te danken had Nu herinnerde hij zich, dat de zoon van den Directeur, die óok bij em in de klas zat, onder de Fransche les zich even ver wijderd had. Vóór negenen had ie em verteld, dat zijn zusje zoo erg ziek was. Deze had begrepen wat er aan schortte en was zeker naar z'n vader gegaan en had alles verteld. Morgen zou hij hem danken. Hij rende naar huis. De deur stond aan. Gelukkig De dokter was er geweest en had Moe gelukgewenscbt. De crisis was voorbij en Nellie was be houden. Later heeft ie Moe verteld, wat er op dien Woensdagmorgen op school is voorgevallen. Later, toen z'n zusje weêr geheel beter was. Nu wou ie Moe's leed niet verzwaren. Want pijn zou 'tz'n Moeder gedaan hebben. «Ja, jongen, indien Pa niet gestorven was, zou 't niet noodig geweest zijn. Maar wees maar sterk je zult wel meer bittere pillen moeten slikken. Denk echter vooral, dat er ook nog zoo heel veel goeie mcnscben op de wereld zijo, net zooals je leeraar in 't Fransch." In haar hart echter had ze echt raeêiij, met wat haar jongen was aangedaan. H. IJ. S. M. Langzaam liep bjj den tuin door en onwillekeurig richtte hij zjjn schreden nnar het zomerhuisje, waar hij en Erminie elkaoder gewoonlijk ontmoetten Toen hij het bereikt had, ging hjj zitten, want hij was zeer vermoeid. Nauwelijks had hij echter plaats genomen, of oen hand werd op zjjn schouder gelegd on een heldere stem vroeg hem „Zoo, jonge man, wat doe jo hier?" Frank schrikte even, want in de duisternis had hij niet bemerkt, dat er reeds iemand in het zomer huisje was. Hü kreeg echter bjjna onmiddellijk zjjn zelfbeheersching terug en antwoordde eenvoudig: „Ik rust maar eens even uit na een lange wande ling." „Misschien weet je niet, dat je bier op een afge sloten buiten bent?" „Hat weet ik zeer goed, mjjnheer. Ik ben een vriend van den heer Muurse." „O! dan zult u mij mijn vergissing welvergeven. Ik dacht, dat t een vreemdeling was, die met slechte oogmerken hier was gekomen. Mag ik het genoegen hebbon, je naam te vernemen?" „Zeker, mijn naam isjMuurse", antwoordde Frank, verbaasd over die vraag. „Wat zegt u?" riep de vreemdeling uit. „Zoudt u dien naam eens willen herhalen? Ik verstond hem niet goed," „Zeker M—u—u—r—s—e, Muurse." „Is u familie van den heer Muurse?" vroeg de vreemdelinggejaagd. „Ik ben zijn neef." „Zjjn wat?" „Zijn neef." „Ik wist niet, dat bjj een neef had I En hoe is je doopnaam?" „Frank, Frank Muurse", zeide de jonge man. „En je vader „Mijn vader stierf eer ik geboren werd, mijnheer. Maar u zult mij nu zeker wel uw naam en de reden van uw vragen willen noemen?" „O, ja ï-eern me uiet kwalijk; mijn naam is Pear son Geloof mij, het was geen pure nieuwsgierig heid die mjj noopte, je deze vragen te doen. Ga je niet naar binnen om je opwachting bjj je oom te maken „Neen, ik ga vanavond niet naar binnen, wantik ben in dit huis niet zeer welkom." „Niet? Hoe komt dat zoo? Ik wist niet, dat je in ongenade was, want, hoewel ik hier gast ben, ben ik toch veel meer dan een vreemde. Maar ik zou je gaarne beter leeren kennen, mjjnheer Muurse. Morgen keer ik naar Londen terug, doch zal het den goheelen dag erg druk hebben. Zon je Donder dag met mij in mijn hotel willen koffiedrinken?" „Heel gaarne mijnheer, u is wel vriendeljjk. Hoe laat wacht u mjj 7" „Om den uur. Dat is dus afgesproken. Ik moet nu naar binnen gaan, want ze hebben van avond een partijtje om de verloving van je nicht publiek te maken. Tot Donderdag dus." Het was golukkig, dat de duisternis dedoodeljjke bleekheid van Frank Muurso's gelaat verborg, toen de heer Pearson deze afscheidswoorden sprak en zich heen spoedde. Frank viel neder op eeo stoel; bjj wist niet meer wat bjj deed of dacht en leed al de folteringen eener hopeloozo liefde. Toen kwam de gedachte: „Wie zou deze vreem deling zijn, die zooveel belang in mjj Bcheen te stellen en de kennismaking wilde voortzetten Wie kan het zjjn? Ik weet het niet." Wordt vervolgd.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1906 | | pagina 1