Zaterdag 20 October 1906. No. 7264 56e Jaargang. HET KERMISLIED. Feuilleton. De misdaad zijns broeders. Stadsnieuws. FIRMA A. H. VAN CLÏ.EFF te AMERSFOORT. Verschijnt Dinsdag- Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden f 1. franco per post f 1.15. Advertentiën 16 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Legale officieële- en onteigeningsadvertentiën per regel 15 cent.Reclames 1—5 regels/-1.25;elke regej meer f 0.25. Groote letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent. Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht. KORTEGRACHT 9 Postbus 9 Telephoon 19. KENNISGEVING. Verkiezing Kamer vau Koophandel en Fa brieken. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der Ge- meeute AMERSFOORT, brengen hiermede ter openbAro kennis, dat op Vrijdag, den 30 November 1906, des voormiddags van 10 tot 's namiddags 1 ure, ten Raadhuize dezer Ge meente, zal plaats hebben eene verkiezing v»n drie leden van de Kamor van Koophandel en Fabrieken te Amersfoort, en zulks ter vervulling der plaatson, ontstaan door de periodieke aftreding van de hoeren J. Ger. Kleber, J. Sinnige en H. van Hasolou. De stemming geschiedt bij ongoteekende briefjes, waartoe met het zegel der Gemeente gewaarmerkte stembriefjes, ten minste acht dagen vóór den dag der vorkiezing, door den Burgemeester aan do kies gerechtigden worden toegezonden. Den kiezer, die zijn stembriefje verloren of er geen ontvangen heeft, wordt gelegouheid verschaft om er aan het stembureau een te bekomen. Het openen der stembriefjes geschiedt dadelijk ni afloop der verkiezing. Van onwaarde zyn briefjes, welke niet zjju gewaar merkt met het zegel der Gemeente, welke ondertee kend zyn, welke niet duidelijk een persoon aanwij zen, of waarbij of waaraan andere stembriefjes zyn ingesloten of vastgehecht. Amersfoort, 19 October 1906. Burgemeester en Wethouders, Do Burgemeester, WUIJTIER8. De Secretaris, 3. G. STENFERT KROESE. BURGEMEESTER en WETHOUDERS vau AMERSFOORT, gelet op art. 37 der Drankwet, brengen ter openbare kenuis: le dat bij hen is ingediend een verzoekschrift om verlof tot verkoop van alcoholhoudenden drank, anderen dan sterkendrauk, voor gebruik ter plaatae van verkoop, door A. ALBLAS, in de beneden lokaliteit van het perceel Utreclitacheweg No. 46, alhier; 2e dat binnen twee weken na deze bekendmaking ieder tegen het verleenen van het verlof schriftelijke bezwaren bij Burgemeester en Wethouders kan in brengen. Amersfoort, 20 October 1906. Burgemeester en Wethouders voornoemd, De Burgemeester, WUIJTIERS. De Secretaris, J. G. STENFERT KROESE. Eergister hoorden we't reeds op een orgel, die ontzettende »scie", welke trots alle streven van do Vereenigiug tot verbetering van den volkszang jong en oud reeds weken achtereen uitgalmt, het vreeselijke lied van »0! Susanna", alweer uit Duitschland naar de lage landen aan de zee overgewaaid. Hoe eenig goed gedacht, te spreken van O Sussanna en aldus den eenigen klinker 84). „Ik vermoed, dat we ons yorig gesprek zullen voortzetten," begon Havik. „Ja, antwoordde de heer Pearson, „ik zou gaarne vernemen, wat u gedurende de laatste week godann hebt.» „Neemt u mjj niet kwalijk, dat ik u niet dadelijk antwoordgaarne zou ik eerst van u vernemen, of U uw broeder heeft gezien". „Ja. ik heb de laatste dageu in'zijn-huis vertoefd, als zijn gast." „En als zijn broeder?" „Neen, als Pearson, een vriend van zijn overleden broeder." „Vergeef m\j mjjn vragen, mijnheer Pearson, r wilr, u zoo goed zjjn, mij te zeggen, wat u van hem denkt?" „Ik kan u geeu vragen meer beantwoorden, eer u een antwoord op de mijne gegeven hebt. Hebt u iets in mijn belang verricht?" „Om u de waarheid te zeggen, heb ik niet veel gedaan om achter het geheim te komen. Ik moet tijd hebben; door te haastig werken, zou ik misschien alles bederven»" „Maar vertelt u ra ij dan ton minste watu gedaan hebt, hoe weinig het dan ook zij." „Ten eerste heb ik een adv intentie geplaatst alle nieuwsbladen hier hebt u er een kopie van.', De heer Pearson nam een papier aan, dat Havik uit ons alphabet te kiezen, welke gevoeglijk vóór «Susanna" kan worden gebezigd. Stond er »a 1 Susanna", dan zou allicht ieder denken, dat de geestelijke vader van dit poeem een zeeu w was die geen »h" kon uit spreken, tenzij voor de woorden waar die medeklinker niet voor hoortimmers de Zeeuw spreekt van hengeltjes in den eemel. Met do »e" verkeert men precies in het zelfde geval. Wat de »i" betreft, men moet er al om lachen bij de gedachte alleen, dat men iemand, die de in Holland beroemd ge worden naam van Susanna draagt, zou be groeten met eon »i Susanna". Gebruikte men den klinker »u", men zou denken dat Susanna een paard was en de koetsier óok al weer iemand die do h niet uitspreken kan. Maar »o, Susanna" klinktdaar zit diepte van ge voel en rijkdom van gedachte in. Men kan met dat »o" uitdrukken wat men wil. Leg het op mijn lippen en 't klinkt bestraffend, leg het op die van een verliefd jongmensch en het klinkt honinzoet. Ook een wereld van verrukking kan men in dien enkelen klinker leggen, hetgeen, nanr myn erg be scheiden meening, in het eerste »o" van den eersten regel van liet eerste refrein ligt. De dichter liep onlangs.... doch wat zal ik mij veriaeten, in akelig proza weer te geven wat onzen poëet van Gods genade, uit het gemoed is geweld. Ik zuu den indruk slechts verzwak ken, het hooge schoon slechts beduimelen, en daarom wil ik het gedicht ongeschonden overdrukken. Ik liep onlangs geleden, Met SDelle schreden 'k Waudelde juist het Vondelpark door 'k Zag een aardig meisje, Schoon gelijk een lijsje. Ik fluisterde zacht haar in het oor: O, Susanna, Wat zijt gij lief en wonderschoon, Drink met my een dropke, O mijn lief en aardig popke! O, Susanna, Wat is het loven wonderschoon O, Susanna, Wat is het leven schoon. Niet waar, dat eerste »o" spreekt van ver rukking, teere en zachte, innig zalige verruk king, door liefde en wonderschoonheid op gewekt. Die verrukking slaat onraiddva ijk in liefde over en wel een liefde zooals Des Amoiie van der Hoeven bezingt: door éen blik gewekt, Die voor altoos bemind. Die, schoon geen hoop haar uitzicht kroont, Geen wedermin baar trouw beloont, In 't minnend hart is ingeweven, En leeft, zoolang wij leven. Het is algemeen bekend, dat verliefde menschen veel dorst hebben. Het spreek woord zegt dan ookeen verliefd hart is hem overhandigde en las „Sudderland. Witcbam. Trepolpen. Als J. S., woonaobtig i.e Witcbam, daarua to- Trepolpen, zich wil vervoegen No. 209 Ludgate Ilill, zal hy Iets vernemen, dat van groot belang voor hem ia." „Ik zie, zeide de heer Pearson, dat u Job Sudder land tracht op te sporen, maar ik vrees, dat u dat niet zal gelukken. Het laatste toen by gezien werd, is nu 25 jaar geloden, toen by in een kleine boot het wrak van ons schip verliet op de kust van Afrika." „En toch hoop ik, dat hij te Londen is; ik kon het ten minste probeeren, dacht ik. Ik liet de advertentie in de Zondagsnummers der couranten zetten, omdat een man als Job Sudderland allicht 's Zondags een courant leest", zeide Havik. „Nu, ik hoop, dat hy zal komen opdagen." „Dat behoeft u niet moer te hopen, mynheer Pearson", zeide Havik triomfantelijk, „want ik kan u tot myn genoegen zeggen, dat ik reeds bericht van Job Sudderland heb en dat by vanochtend zal komon." „Waarlijk? Hoe knap van u", antwoordde de heer Pearson. „Kan ik hem zelf sproken V' Ju, als u dat verlangt. Hy zal binnen een half uur hier zijn; indien u dus op hem wilt wachten, kunt u hooren, wat hij te zeggen heeft." „Ik wil gaarne wachten", antwoordde do heer Pearson, „maar laat ik u niet ophoudenik kan my best bezighouden tot by komt." „Als u 't mij dan niet kwalijk neemt, zal ik u eeuige oogenblikkon alleen lutou. Nadat we met Job Sudderland zullen gesproken hebben, hoop ik u mede te deelcu, wat ik vau de zaak denk." Havik gaf don hoer Pearson de laatste couranten en liet hem won alloen. Er gingen drie kwartier voorby eorhy terugkwam. Hy was vergezeld van een man, in wien do heer dorstig. Onze dichter, menschenkenner by uitnemendheid, heeft er rekening mee ge- buuden, dat de liefde als een vlam is, die alle vocht verteert en een mensch zou doen uitdrogen. Hij stelt dus aan Susanna voor, een dropke te gaan drinken. Als hieraan voldaun is, volgt het tweede »0", dat van lesschen ons spreekt. «Zoo is het I even wonderschoon" als n.l. het verbrandingspro ces van binnen, door het aanbrengen van vocht, wat wordt tegengehouden, waardoor men de liefde langzaam, als met kleine beetjes, genieten kan. Het derde »0" is een uitroep van voldoening, verkregen na het ledigen van glas of kopje. Toon verlieten zij welgemoed, in kalme stemming restaurant en, zoo vervolgt het heerlyk lied Wy gingon met ons beiden, Een uurtje aan hot rijden Wy zaten blij en weltemoe. Ik kneep haar vol verlangen Eens even in baar wangeu, En sprak haar deze woorden toe Hierop volgt dan weer het refrein, met dit onderscheid, dat het «Drink met my een dropke", vervangen wordt door het Alle vischjes zwemmen, Maar myn kleine bakvisch niet. Dra kregen beiden er behoefte aan om het benauwde restaurant te ontvlieden en gingen zij een uurtje uit ryden. Daar de liefde gekoesterd wil wezen, knijpt de poëet zijn liefje even in de wangen om haar daar na te betuigen, dat zij zijn vischje, zijn alles is, maar dat zij niet zwemmen raag, daar het water thans te verkoelend zou wezen. Tot hiertoe ging het prachtig, maar lu buurt Y Y gekomen Hadden wy plaats genomen, In zoo'n net en fijn café Ik won om te betalen, Mijn beurs Ie voorscbyn halen Verdwenen was mijn portmonee. Na de rijtoer was er behoefte ontstaan aan oen hartversterking. Nog zat men liefde dronken samen, dwepend met het leven en niet a, e, i, u, maar o! zoo gelukkig totdat er iets in den weg kwam wat al de prat verstoorde en het zoete geluk op straat joeg. Welk een heerlyke moraal. Immers zoo gaat het in het leven altijd. Als wij meenen »hel" te pakken te hebben, dan treedt »iets" of «iemand" ons in den weg enweg is het. Zoo verging het ook onzen dichter en o zoo droef, zoo zielsdroef klinken nu zijn drie O's in het refrein, waarvan hot varieerend gedeelte thans luidt Alle poesjes krabben, Maar die kleine smeerpoes niet. Het was de wanhoopskreet, welke volgde op deze vreeselyko ontkooping. Een krabje Pearson ondanks zyn armoedig uiterlijk dou per soon herkende, die als booisiuan op do „Dantruno" bad gediend. Hy was nu een oud mun en in den loop dor jaren byzonder zwaar gowordeu. Naar zyn uiterlijk te oordoelon, aoheen hij goou zeor gemak kelijk loven te leiden. Toen zyu beide gasten gezeten waren, opende de detective bet gesprek met eeu paar allcdaagscho opmerkingen eu kwam zoo vau lieverlede op bot doel van Job's komst op kantoor. „U is de persoon, die ray geantwoord heeft op myn advertentie?" vroeg Havik. „Ja, mijnheer, om u te dienen." „Deze mynheer staat er borg voor, dat je good beloond zult worden, indien je antwoorden bevre digend zijn", zeido Havik, op dou hoor Parson wij zende, dio, daar by in de schaduw was gezeten, nog niet door Sudderland was opgemerkt. Toen hij aldus op de tegenwoordigheid van een dorden persoon opmerkzaam was gemaakt, toon de Job teekenen van angst en nohterdocht, dat hy in don eoneu of anderen val was gelokt, want. om do waarheid te zoggon, verscheidene gebeurtenis \en in zyu leven wogen oenigzins zwaar op zyn gewe ten, Maar hy herwon weidra zyn zellbobeerachiug, toon do heer Pearson hem verzekerde, dat de bo- looning niot zou uitblijven. Havik knikte legen den heer Pearson om hom te beduidon, dat hy don man zolf maar moest ondor- vragon. Deze verstond den wonk on begon zyn on derzoek. „De lieer Havik heeft mij vorteld, dat jc in 1880 matroos was op de „Dantruno," op wolk schip do boer Frank Muurso uit Engeland vluchtto en dat je kunt getuigen, dat hot schip een paar maanden later op de kust van Afrika vorging ou dat do hoor Frank Muurso verdronk." „Dat is zoo mijuhoor", antwoordde Sudderland. had hy van zyn poesje verwachtdaar wus ze immers een poesje voormaar neen zy, de kleine smeerpoes, krabde niothet was een dievegge, die hem eerst zijn hart en daarua zijn geld ontstal. En als hy ten slotte nog zingt: Wat is hot lovon wonderschoon, dan klinkt de lach van den waanzin ons er uit tegen. De dichter kan het in haar tegenwoor digheid niet meer uithoudon on smeert 'm. Ik nam maar vlug do beenon, En ging toen stiekum henen, 'kGa nooit moor met Susanna uit. Want zulke lieve procten. Kosten maar je centen, En vroolyk zong ik tot besluit, (Volgt het refrein) De les was hard geweest, maar hy had er uit geleerd en kon nu weer vroolyk zingen, ofschoon op gansch anderen toon, zyn O, Suaanua, Hij troostte zich met de gedachte, dat het wanr is wat eens oen zyner voorgangor poëten zong: Wie nimmer dwaas doot in *()n jeugd, Wordt nimmor recht verstandig, Er zit nog voel meer diepte in dit lied, dan ons gegeven werd, hier op te delven. Hulde aan den nog onbekenden dichter- psycholoog, wiens naam eens ptykc in de rijen dor onsterflijke». Worde ook eens van hem getuigd, dat hy Nederland heeft groot gemaakt door zyn lied. JAN PRUTTELMAN. Op de in Juni hior gehoudon clussicalo vor- gadering der Ned. Jlorvormdo kerk word in be ginsel besloten, door do classis Amersfoort voor eigen rekening een kwcekeling op to leiden tot zendeling. Om dit plan tot uitvoering to brengen, hooft de commissie voor de zendiug in die classis, be- staando uit do hooren dr. H. lf. .".louleubolt to Baitrn, J. B. do Beaufort te Woudenberg, de. A. Drost to Loenon aan do Vecht, \V. Kleber te Amersfoort, en dr. G. Vollonga to Nieuw-Looa- drecht, een snmonspreking gehad met dr. J. \V. Gunning en dr. li. M. van Nes, director en rector van do Nedorlandscho Zendingsschool. Naar aanleiding van deze conferentie stelde thans deze commissie aan de 24 korkeruden in de classis voor, een broederlijk aceoord uantcgnan tusschon de „Utrochtsche Zendingsvoreeniging" en de classis Amersfoort en doet zij hot volgende voorstel. De commissie voor de zonding in do classis Amersfoort wijst, in overleg met ue Vereeuiging, „Maar hoe weetje, dat hij verdronken is?" „Omdat van do hoot, waarin li(j hot zinkonde scluo verliet, nooit moor iota geziou of gbhoord word on dus allen, din or in waron, verdronken zijn." „Hoe kwam hot dan, dat jij gered bent?" vroog zyn ondervrager plotseling. „Omdat ik in oen nndoro boot was en den vol genden ochtend door eon schip word opgenomen." „Zag jo hem hot schip verlaten?" „Ja; hij ging in do eorsto boot." „En als ik jo nu eens zeide, dat dozo Frank Muurso nog leeft, wat zou jo daarop antwoorden?" „Ik <.ou zoggen, dat u zich vergist, mynheerh|] kan onmogelijk geroil zyn." „Donk jo van niot?" „Ik bon or zekor van." Do beor Pearson zw eg even om l>(j zichzelf to overleggen, hoo zijn vragon vorder in te ktoodon; toen ging hij voort „Maar als ik je nu nons kon bewijzen, dat ik don heer Muurso de vorige maand gezion heb?" Sudderland's gelaat nar» oogenblikkelijk oen zeor achterdochtige uitdrukking aan, alsof hij hul dool van al dat ondervragen niot bogroop en vreesde, or op do oouo of audoro manier te zullen inlooptin Z\)n klaarblijkelijke angst word zeer goed door don hoor Pearson en Havik opgemerkt. De laatste eohtor zeido niets. „Do hoor Muurso is dood, mynheer", hield Sudder land vol, „en ik zou guurno my u belooning hebben, zooals ntij bolootd ia." Do boor Poarson bleef oonigo minuten in god*.-ht«a vorzonkon, alsof hy overdacht, wat hom thans te uoeu stond. Job sloeg Inmiddels vol angst elke voranderjng in do aangozichtoa tegenover hoiu gade. (Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1906 | | pagina 1