Dinsdag 2 Juli 1907. No. 7369 56e Jaargang. Feuilleton. UITGAVE: FIRMA A. H. VAN CLEEFF te AMERSFOORT. Verschijnt Dinsdag Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden f\. franco per post f 1.15. Advertentiën 16 regels 60 centel'ie regel meer 10 cent. Legale, ofïicieële- en onteigeningsadvertentiën per rege!15 cent.Reclames 15 regels/-1.25;elke regel meer f 0.25. Groote letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent. Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht. BUREAU KORTEGRACHT 9 ostbusQ.. Teiephoon 19. De poort uit! Hoe vaak heeft het mij niet getroffen, dat onze Nederlandsche jongelui zoo huiverig zijn om in do jaren van .Sturm und Drang" moeders pappot te verlaten en de grenzen van ons land te overschrijden Waarlijk, de dagen van Jan Compagnie zijn lang voorbij. Onze jongelui van tegen woordig zijn huisbennen en potkijkers ge worden. Zij missen den moed om met een v rooi ijk gezicht den reiszak over de schouders te slaan, de poort uit te trekken en te gaan zien wat er in de groote, gróote wereld te koop is. Liever dan op eigen beenen te ieereu staan, verteren ze Pa's toelage in café en modemagazijn, verboemelen ze Ma's af gebedeld spaarpenningske in schouwe nacht- café's, of scharen zich des winters om het haardvuur en doen aan philosophie. Zij zouden wel naar lndië willen, indien zij zeker wisteD daar een warm nestje te zullen vinden. Vóór zij een voet aan boord zettenwat zeg ik voor zij een enkele poging doen om zich aan de ouderlijke be scherming te ontworstelen, willen zij er zeker van zijn, daarginds 'n «betrekking" te zullen vinden, die niet de geringste kans biedt tot bezorgdheid over wat maar zwéemt naar levensstrijd. De jongelui, die er heen trek ken zonder een behoorlijk opgemaakt en vele malen overwogen contract-op-zegel, zijn te tellen. Gezegeld contract, informatiën. protectie, aanbevelingen ziedaar de stollen voor het pakje waarin het Hollandsch papjong wordt gestoken alvorens het aan «vreemde men- schen" wordt overgegeven. En als zoonlief aldus is ingewikkeld, wordt er nog eens dun netjes over-geïnformeerd, heel voorzichtigjes nóg eens geïnformeerd. Aldus ingebakerd, komt de Nederlandsche «joachelinch" te Batavia aan en stoot er het versuikerd neusje reeds den eersten dag tegen Indische flinkheid, rondborstigheid en levens moed. Vader en moeder hebben daaraan minstens evenveel schuld als de jeudige Nederlander zelf. Hun akelige vrees voor het welzijn van hun Jantje, hun verzwakkend wantrouwen in diens levenskracht moet hem wel een geeste lijke Engelsche ziekte bezorgen. De aanstaande Duizend dollars belooning. Groote, in 'toog vallende aanplakbiljetten, die overal waren opgehangen, beloofden een belooning van duizeud dollars. „Dood of levend" stond op de biljetten te lezen; maar niemand verwachtte, dat de man nog in leven zou zijn wanneer bij in de han den der kolonisten viel en dezen hun woede aan hem hadden gekoeld. Het was een bijzonder wreede moord geweest, en dat daarbij nog de beschuldiging van paardendiefstal kwam, maakte de zaak niet beter in de Beverbocht waren paarden zelfs nog meer waard dan menschen. Wilhelm Hayden, de man, wiens uaam in de reusachtige zwarte letters op de aanplakbiljetten vermeld stond, woonde pas betrek kelijk kort in de stad en waa niet bemind. Hij dronk weinig, sprak nog minder en bad iets achterhou dends in zijn wezen, dat de overige goudgravers niet beviel. Hjj vertelde zelf geen verhalen en lachte ook niet om die, welke de anderen ten beste gaven. De meeaten der goudgravers baatten hem met een haat, die even ingeworteld als onverstandig was. Het ontbrak den vrederechter niet aan helpers bij zjjn menscheujacht. De halve stad kwam op de been en trok in scharen heuvel op, heuvel af. De eenzame hut, die iemand als het huis van Hayden had aan gewezen, werd door ontelbare personen bezocht. De 5 oudgravers verwachtten weliswaar niet, dat ze Hay- en zeiven daar zouden vindenze hadden reeds lang vernomen, dat hij door een onbekenden vriend was gewaarschuwd, maar zo vonden het prettig de be wijzen van zijn overhaaste vlucht in oogenschouw te nemen. Daarop koelden zy hun woede ou stilden hun dorst naar wraak door het armoedige huisje en alles wat er in was, geheel te vernielen. Een, twee, drie dagen verliepen en Hayden was nóg niet gevonden. De meesten der vervolgers keer den naai de Beverbocht terug en gingen weer aan hun werk, maar enkelen zetten de jacht nog voort. Onder deze laatsten was Jim Hatter, aan het hoofd van een kleine schaar van mannen aan de noord man wordt zwak op dc- beentjes; hjj valt, indien hjj niet wordt vastgehouden. Maar.... de ouderlijke schuld pleit hèm niet vrij Als hij, ondanks het ouderlijk verbod, op 12-jarigen leeftijd stiekum een sigaar rookt; a!a hij bij het voiscnijnen van het eerste kneveldoos z'n vader met 'n bussiem, «ouwe- neer" noemt eu in eigen philosophie of in na-praat wereldwijsheid uitkraamt, moet hij óok maar op z'n tijd met durf en flinkheid voor den dag komen. Helaas durf....! Welke Hollandscbe jongen durft er tegen woordig, zooals de Engelsche volwassen knapen, naar Perzië, Egypte, Arabië gaan en daar beginnen metkantoorvegen 'I Wie durft er in den aanvang leven van een werkmanslooc, ten einde tóonende een helder hoofd en een vaardige hand te bezitten zich eenmaal een waardige positie te veroveren? Wie trekt er den vreemde in en zegt «Ik heb werken geleerd, dus kan ik overal mijn brood verdienen!" Wie? Wie gaat er, zoo noodig, als kolenstoker naar lndië en zegt: «M'n handen zijn wat ruw, omdat ik geen passage-biljet kon koopen, maar ik spreek een behoorlijk aantal talen, kan boekhouden, wil alles wel leeren en ben bereid in een proeitijd mijn ijver te toonen!" Wie Wie ziogt er het Johannes Verhulst met een lachend gezicht na, als hij z'n spaarpot in den broekzak heeft omgekeerd De poort maar uit, Den weg maar op, De wereld móet bekeken Wie? Ik zal het u zeggen: bijna niemand! Maar er zijn er gelukkig. En het is een verkwikking, als men ze ontmoet. Is het nog noodig te zeggen, dat ik hier niet spreek van menschen die geen vak ver staan, of in hun leven niets leerden, of een gezin te onderhouden hebben, ot niet gezond van lijf en leden zijn Geen landverhuizers met zeven kinderen en zonder eenige gees telijke ontwikkeling geen boemelaarsgeen drinkers; geen zwakkelingen. Ik heb het over: „Ferme jongens, stoere knapen, die er zijn van zessen klaar Goeie, beste, zwakke, liefhebbende ouders, zijde van den bert;. Jim was bij een kleine opening in het woud, toen hij bemerkte, dat zijn makkers achtergebleven waren en bij zicb alleen bevond. Hij bleef een poosje staan en keek oplettend rood. Een blad viel langzaam naar beneden en fonkelde in den zonneschijn als goud. Ebd vogeltje kweelde zachtjes en kreeg uit een boom in de nabijheid antwoord. Daarop klonk van rechts het ritselen vatf dorre bladeren en het kraken van een tak. Er was dus nog iemand in het woud. Jim Hatter sloop achter een boom en wachtte met ingehouden adem en den vinger aan den trekker van zjjn revolver. Steeds nader kwam het gedruisch en eindelijk het wapen was Jim bijna uit de hand gevallen. Een klein meisje met lichtblond haar en schitterende oogeo, de armen vol dorre takken en twijgjes baande zich eeu weg onder de boomen door. Het volgende oogenblik struikelde het kind eu viel b,;na onmid dellijk voor hem languit op den grond. Met een half onderdrukten uitroep stak Jim zijn revolver in den zak eu kwam het kind te hulp. „Kom, kom, kleintje, niet vallen, ziezoo, nu staan we weer op oure voeten", riep hij vroolyken hielp de kleine overeind. Ze zei geen woord en schreide ook niet, maar haar oogen ttouden vol tranen, toen ze hem haar kleinen pols liet zien, waarop eeu donkerroode schram zich baar was, eu de plek aanwees, waar een scherpe, spitse tak haar had geprikt. „Wel, wel, dat is erg," mompelde de man en wist niet wat hjj moest doen. Uit een kleiu tascbje trok het meÏBje een even kleine doekje. Daarmee drukte bet behoedzaam op de kleine, roods droppels, die uit de donkkerroode schram te voorschijn kwamen. „Kom, laat my het doekje vastbinden", stelde Jim voor, nam het lapje katoen en wond het met zijn sterke, maar onhandige vingers om den kleinen pols. Hy m takte het verband vast met den langen rank van een slingerplant. De kleine bekeek het werk met onderzoekenden blik en was er blijkbaar zeer over voldaan. „Mooi, zei ze goedkeurend, en eensklaps glom er groote belangstelling in haar oogen. Zeg, goede man, ben je een dokter T" Het luide lachen va" Jim klonk door het woud. „Een dokter f" riep hjj, nog maar aldoor lachend, neen, mijn klein juffer^ de goudgraven «eggen wel, laat ze toch gaan, uw jongens die het ge reedschap kunnen hanteeren. Het doet er niet toe of zy werken met de pen, den bei tel, den voorhamer of de naald. Als ze hun hoofd bij hun werk hebben en ze willen weg, laat ze dan gaan. Stuur ze het huiselijk zon netje maar eens uit, de stormen der onder vinding in. Ze zullen niet smelten, al worden ze nat. Ge kweekt er m&r.nen meeEn als ge iets gevoelt voor den landsbodem, dan zeg ik u Holland profitéert er van. Hollands grootheid heeft zulke jongens van noode I ngeland dankt zijn roem aan de Engelsche jougeluiDuitsche zonen trekken overal de wereld door en zingen in Oost en West hun «Deutschland, Deutschland uber alles, über alles in die Welt!" De levendige Belg zij jong-Holland ten voorbeeld, want als onz9 jongens niet oppasseu, zal zelfs België hen straks beschaamd maken. Gij, teergevoelige, allerwaakzaamste, hoogst bezorgde ouders, zet toch uw kinderachtige vrees op zij. Maakt van uw jongens geen étagère-poppetjes, maar laat hen kaerels wor den. Vraag u alleen in ernst af: «Is mijn zoon flink Heeft hij een goed en ferm karakter? Geen ingedeukte borst, maar wel knoken en spieren En kronkelt er zich onder zijn vlashaar of krullebol een behoor lek stel hersens? Ja? Wel, brave liên, laat hem dan gaan als hij lust heeft. Laat hem bet leven meemakenvreemde landen gaan zienandere menschen sprekengenieten van het schoone op deze aarde. O, ik zou ze aan hun ooren kunnen trekken, de jongelui die, na afgelegd eind-examen aan 't kan-me-niet-schelen-welke school, al trek kende aan een Turksche sigarette, een gouver- neraents-baantje als hèt maatschappelijk ideaal be-philosopheeren. Ik zou den een met den ander om de ooren willen slaan, als ze me vertellen wèl «naar buiten" te willen, maar «op zoo'n af stand" zoo moeilijk aan 'n betrekking te kunnen komen. De wereld, zeg ik u, staat open voor ieder die denkeu en werken kanvoor den ge promoveerde uit de universteits-stad èn voor den jongen van de Lagere school. Maar er moet aangepakt wordenMen moet willen, krachtig en érnstig willen. O, liet er maar éen flinke jongen zich dat ik de menschen soms beter maak maar zulk beter maken, zal je zeker wel niet bedoelen." „Maar je maakt ze dus toch beter? hield ze vol. Och toe, wil je vadertje dan ook niet helpen „Ik zou zeker Diet de rechte doktor voor hem zyn, zei hiy glimlachend. W»t scheelt je 'vader dau Waar is hij „Hij is daar boven in een groot gat in de rota. Hij is ziek, beste man, heel ziek. Hy gaat niet naar buiten, niet eens om hout te halen dat doe ik." Ze keek op het hout neer, dat ze had laten vallen, eu bezon het op te rapen. Met een enkele beweging van zyn lange armen man Jim het hout op en keek zijn kleine gezellin glimlachend aan. „Ziezoo, nu zyn we klaar om verder te gaan. Kom, breng my naar je vader dan zullen we zien, boe het verder gaat." Het kind sprong van pret in de hoogte; maar plotseling werd haar gezichtje lang en ernstig. „Vadertje heeft een prijs kun je dien óok beter maken?" vroeg ze twijfelend. „Een prys?" Ze knikte. „Op zyn hoofd, weetje. Hij heeft het mij verleid. Zien kan ik hem niet hij ia niet te zienmaar hy is er, heeft by mij gezegd." Hot bundeltje hout viel op de grond en Jim leunde zwaar tegen een boem. Het kind sloeg hem met angstige oogen gade. „Is dat heel erg?" stamelde ze eindelijk. Htf gaf geen antwoord. „Och toe, goede man; zeg, het is toch niet ge vaarlijk?" drong ze met smeekende stem bij hem aan. Ze stond op het punt om te 6obreien. „Hij hij sterft toch niet?" Jims lippen werden bleek en by kiemde ze atjjf op elkaar. Onwillekeurig tastte zijn rscaterhand naar den broekzak. „Hoe heet je, kleine?" vroeg hjj op doffen tooD. Annie, Annie Hayden, maar vadertje noemt mjj. „Ach," kreundb Jim. „Wil je niet probeeren, hem beter te maken? smeekte bet meisje op jammereoden toon. Hjj ziet er volstrekt niet zoo erg ziek uitmisschien is het volstrekt niet zoo moeilijk, alsje wel deukt. Hjj kan wel wat heen en weer loopen; hij it zelft hier naar boven geklommen. Wjj hebben reeda zoo lang, o; door deze woorden overhalen zich door de klitten te slaan. Voorwaar, hij zou aan zeven- ma il zeven anderen weer ten voorbeeld strekkenEn m'n welgemeend woord ware niet voor niets geschreven. Mogen onze Hollandsche jongelieden leeren inzien, hoevéel zy missen in hun armzalig leven. Zoodra ze dat inzagen, goed inzagen, hielden we er geen-éen meer thuis Eén goede raad. Neem eens een globe. Zet baar voor u neer. Bedek met een speldeknop het plaatsje, de provincie of het landje waar ge u bevindt, eu kijk dan eens hoeveel er overschiet, waar van ge nog nooit iets zaagt en waarvan ge nooit iets zien zult, als ge niet brei erg gauw zorgt, het stof van uw voeten te schudden. Doe het eens. Ik maakte onlaugs kennis met een sym pathiek jongmensch van ongeveer 22 jaar. Het was in 'n kleiu provincie-stadje, 'n dorp bijna, in het Noorden des lands. Twee-en-twintig jaar, frisch als een jonge den, en toch al met een leven achter zich, een heerlijk, rijk leven, waarom menige rijk aard hem benijden mocht. Met den hem eigen eenvoud en op-z'n- gelaat-liggende goede trouw vertelde hij me, dat hij bezig was, weer naar iets nieuws rond te zien en dat hij vermoedelijk binnen kort naar Engeland zou gaan. Ziehier z'n geschiedenisje. Zoon van plattelauds-ouders. Van beroep koekbakker. Zin voor teekenen,zonder echter ooit teeken- of schilderles te hebben gehad. Op 19-jarigen leeftijd meende hij genoeg van het bakkersvak te kennen om op eigen beenen te kunnen staan. Zijn ouders leenden hem als een flinke jongen en waardeerden hem als zoodanig hoort toe, teedere ouders van papzoontjeswaardeerden hem als zoodanig door hem te laten gaan. Hij trok met weinig reisgeld naarParijs, leerde daar tal van andere zaken betreffende zijn vak, ging in zijn weinige vrije uren teekenen en schilderen, sprak na een jaar vlot Fransch en kwam in het ouderlijke buis terug met een schat van ervaringen. Hij had soliede, soms zéér armoedig, maar altijd op gewekt geleefd en met termen moed en zoo lang rondgedwaald. Och toe, beste man, rader tje is alles, wat ik heb, sedert, sedert ze hield op en haar lipjes begonnen te trillen sedert moedertje o? Kerstfeest stierf. O, je denkt toch niet, dat hij zal sterven De knieën weigerden Jim hun dienst en hy gleed op den grond. Hij verborg bet gelaat in de handen en zijn breede schouders schokten. „Ik kau niet kan bet niet, riep hy, „niet door de hand van zijn eigen kind." De oogen van het kleine meisje werden rau ver bazing heel rond en groot. Na een seconde legde ze schuchter een arm om den hals van Jim Hatter. „Ken je vadertje, vroeg zy. Ben je óok ziek?Ia het zoo vreeselijk erg, een prijs te hebben?Och,als je maar eens wou probeeren hem te helpen". Uit de verte klonk eon geroep door het woud. Het deed Jim eensklaps opspringen. „Ik zal het probeeren, kindje zei hü met half verstikte stem. Ga, loop vlug naar je vadertje ik zal doen, wat ik kau." Drio minuten later stond bij togeneer een groep vermoeide, uitgeputte manneu. „Het geeft niets, dat we hier nog lauger eken ik heb reeds alle hoekjes en gaatjes doorgesnuffeld. Komt mee", zei hy met ruwe stem. Daarby sloeg hij een weg naar links in, die zige- zagsgewijzc van den berg naar bet dal leidde, en wijl de mannen uitgep it waren, misschien ook, wijl ze Jim altijd blindelings volgden, gingen ze hem zon der een woord te spreken, achterna. Drie dagen daarna hinkte Jim met pijnlijke voeten weer naar de Beverbocht. „Hola, Jim, je hebt een pretje gemistriep de eerste man, dien bij ontmoette, hem toe. Wjj bob ben den ellendigen kerel, die Tom Smith om 't leven hoeft gebracht, gevonden, en gisteravond hobboD we hem opgebungen." Jim werd tot zijn lippen bleek. „Wat? Hayden?" hijgde hij. „Wel neeui Die bljjkt onschuldig te zijn. Waar de arme kerel zou zitten 1 Noen 't was die smerige Chinees bjj Barber, die heeft het gedaan en alle» bekend toen we aan de overzijde van den berg hem te pakken kregen, nog wel met de gestolen merrie, dat prachtbeest. In een half uur was alles sfgeloopan."

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1907 | | pagina 1