Het voorstel tot splitsing wordt hierop
(tangeoompn z. h. st.
Bjj punt 8 (regeling opneming barak be
smettelijke zieken) stelle de heer Plomp
voor, bet voorstel te renvoyeeren naar de
afdedingen, waar men verschillende zaken
meer op zijn gemak kan bespreken dan in
openbare zitting.
De Voorzitter zeide, dat B. en W.
het voors'cl tot renvooy overnamen.
Punt 10 was liet volgende voorstel van B.
en W. betreffende de beantwoording eener
missive van Gedeputeerde Staten van Utrecht
omtrent eenige door dit college gewenschte
wijzigingen der Bouwverordening.
Gedeputeerde Staten schreven 4 Juni 1907:
Ten aanzien der door den Raad uwer Gemeente
in zijn vergadering van den 30en April 1907
vastgestelde Verordening tot wijziging der Bouw
verordening, ons in tweevoud ter goedkeuring
aangeboden bij uw schrijven d.d. 30 April, bebben
wij de eer U het volgende mede te deelen.
De vigeereende bepalingen der Bouwverorde
ning eischen, dat gebouwd worde aan een weg
en wel met in acht neming van de rooiïng.
Verder wordt een gebouw verondersteld aan een
weg gebouwd te zijn, indien dit niet verder dan
10 Meter van den weg verwijderd is.
De rooilijn geeft de lyn aan, welke bij het
bouwen naar de zijde van den weg niet mag
worden overschreden.
Uit een en ander volgt, dat de rooilijn tevens
de grens van den weg vormt en dat men vrij is,
tU88chen de rooilijn en den voorgevel vac een
ebouw een open ruimte te laten van geen grooter
iepte dan 10 Meter.
Len dergelijke bepaling achten wij in het al
gemeen belang en wij kunnen uw bezwaren,
daartegen uiteengezet in de overgelegde nota van
den Gemeenteraad, n L dat tengevolge der be
palingen een onregelmatige bebouwing zoude
ontstaau of daardoor een een regelmatige uit
breiding der stad niet tot Btund zoude kunnen
komen, niet deelen.
Die uitbreiding toch wordt geregeld door de
vaststelling van het uitbreidingsplan en de rooi-
ljjnnen, doch wordt niet beïnvloed door den af-
stund tu8schen rooilijn en bebouwing.
In straten met aaneengesloten huizenrijen zal
voor achteruitzetting van enkele perceelen weinig
gevaar bestaan, daar z lks voor winkelhuizen,
die hun etalages gaarne zoo dicht mogelijk aan
de straat hebben, niet zal worden gewenscht en
voor particuliere huizen, wier uitzicht door de
aan weerszijden geplaatste gebouwen zoude
worden benomen, evenmin aanbevelenswaardig
zal zijn, doch de gelegenheid om achter de rooi
lijn te blijven, kan aanleiding geven tot het
bouwen van meerdere huizen in een rij met zoo
genaamde voortuintjes, stoepen, trappen en der
gelijke.
In die Gemeenten, waar men weer studie is
gaan maken van de zoolang verwaarloosde steden
bouwkunde wordt er nu juist naar gestreefd, te
breken met de eentonigheid van de in de laatste
40 jaren gebouwde steden door te bevorderen
het bouwen van stoepen, trapjes, luifels, erkers
en andere uitbouwen, welke natuurlijk achter de
rooilijn moeten worden aangebracht.
Door de bepalingen der Bouwverordening wor
den de rechten der ingezetenen tot op zekere
hoogte beperkt voorzoover dit in het algemeen
belang noodzakelijk is. By het piaatseu van
gebouwen ten opzichte van de rooilijn werd tot
dusverre nog eenige vrijheid gelaten.
Het algemeen belang eischt ouzes inziens in
geen enkel opzicht, dat aan die vrijheid een
einde wordt gemaakt; integendeel zal het zeer
te betreuren zijn, wanneer men gedwongen wordt,
steeds iu de rooilijn te bouwen.
De in uw nota neergeschreven opvatting, als
zoude art. 3, 3e lid der Bouwverordening moge
lijkheid tot dispensatie van de verplichting tot
bouwen aan de rooilijn geven, achten wij niet
juist, aangezien bedoeld voorschrift alleen van
toepassing is op vaststelling van een andere
rooilijn dan de reeds vroeger vastgestelde-
Men mag immers geen gebouw of getimmerte
plaatsen dan met in achtneming der rooilijn
volgens art 2, 2e der Bouwverordening, hetwelk
ongewijzigd gelaten wordt.
Ook tegen de voorgestelde wijziging van hoofd
stuk II art. 2 sub lo beslaat bij ons college
bezwaar, aangezien wy deze in strijd achten met
den aard van den bouw buiten de kom der Ge
meente waar in den regel niet regelmatig steeds
aan straat of weg wordt gebouwd.
Het komt ons onnoodig voor, io dit opzicht
dwang op te leggen.
Trouwedb nu wij, gelijk U uit het vorenstaande
is gebleken, bezwaar moeten maken, het voor
schrift om in de rooilijn te bouwen goed te
keuren, zoude laatsbedoèlde wijziging niet hel
pen om hei bouwverbod, door den Raad d.d. 29
Junuari j-1- vastgesteld, effect te doen sorteeren.
Immers volgens art. 2, 3e lid der Bouwver
ordening zijn van het gebod om binnen dekom
aun wegen te bouwen villa's, boerenhofsteden en
bijgebouwen van miudcr dun 4 Meter hoogte
uitgezonderd.
Gold dit verbod dus ook voor buiten de kom,
dan waren ook daar bedoelde villa's, enz. uit
gezonderd en dan konden deze wederom gesplAatst
worden op een gedeelte van een toekonistigeil
weg, verder dan 10 Meter vun een bestaanaen
weg, zonder dal het bouwverbod iets hielp.
Wij verzoeken U den Raad uwer Gemeente
onder ne l''deeiing van het vorenstaande uit
te nuodigen, zijn wyzigingsbesluil in te trekken.
B. en W. gaven den Raad in overweging, niet
aan den weus'h van Gedeputeerde Staten tot
intrekking van het besluit te voldoen en aan
Gedeputeerde Smten te verzoeken, op de gronden,
ontwikkeld in het hierna volgend concept-
antwoord, alsnog hei Raadsbesluit van 30 April
1907, no. 135, te willen goedkeuren.
Dat concept-antwoord luidt in zijn geheel:
Ter beantwoording van uw schrijven dato 4
Juni 1907 hebben wii de eer het volgende onder
de aandacht van UfiuA. te brengen.
De bezwaren, door U geopperd tegen ons be
sluit van 30 April 1907, no. 135, hebben ons niet
kunnen doen besluiten, aan uw verzoek gevolg
te geven om tot intrekking van ons besluit over
te gaan.
Wij gronden ons gevoelen op de volgende
overwegingen
Ook na uw schrijven blyven wij van oordeel,
dat de Bouwverordening, zooals die thans alhier
van kracht is, niet verhindert, dat buiten de
bebouwde kom op de meest onregelmatige wijze
gebouwd kan worden; en waar nu het Uitbrei
dingsplan juist grootendeels op gronden buiten
de bebouwde kom betrekking heeft, is de uit
voering van dit Uitbreidingsplan practisch on
mogelijk, zelfs door het opleggen van het verbod,
genoemd in artikel 27 van de Woningwet op
den geheelen weg, wanneer door de Bouwveror
dening niet gezorgd wordt, dat, als eenmaal de
wegen vastgesteld zyn door projectie op het
Uitbreidingsplan, de bouw der woningen daaraan
geschiedt op dusdanige wyze, dat de woningen
aan die geprojecteerde wegen komen te liggen
op een regelmatigen afstand, en deze woningen
niet schots en scheef door elkaar gezet worden,
zoodat, wanneer men daarna den gaprojecteerden
weg wil aanleggen, blijkt, dat slechts een enkele
dier woningen aan dien weg komt te liggen, en
de bepaling vermeld in art. 2 1* juncto art. 2
alinea 3, die door uw college thans voor de
kom der Gemeente gewenscht wordt geoordeeld,
voor die gedeelten, die mettertijd ook kom der
Gemeente zullen worden, niet hebben gegolden
en men derhalve dan weer de zelfde, gebrekkige,
onhygiënische en, uit een oogpunt van steden
bouwkunde, onaestische toestanden zal hebben,
die men thans in het oude gedeelte der stad
alhier aantreft.
Ook daarom kunnen wij uw gevoelen, neerge
schreven in alinea 6 van uw schrijven, niet
volkomen deelen, waar gezegd wordt, dat de
uitbreiding geregeld wordt door de vaststelling
van het Uitbreidingsplan en de rooilijnen, doch
niet beïnvloed wordt door den afstand tusschen
rooilijn en bebouwing.
Waar toch voor buiten de kom der Gemeente,
waarvoor het Uitbreidingsplan grootendeels geldt,
in de bestaande Bouwverordening geheel geen
bepalingen opgenomen zyn boever men van een
weg af mag bouwen, achten wij het ontstaan
van toestanden zonder de door ons voorgestelde
wijzigingen zeer waarschijnlijk en hoogst onge-
wenscht.
Men zal dan steeds weer alleen staande of
complexen van woningen kunnen Krijgen, thans
liggende buiten de kom der Gemeente, doch die
mettertijd binnen de kom komen te ligg6n, die
slechts op zeer gebrekkige wijze bereikbaar zijn
vanaf den openbaren weg. Dergelijke toestan
den zijn niet te verhinderen, noch door het
Uitbreidingsplan, noch door de „bepaling, dat
men achter de rooilijn blijven moet, noch door
eenige andere bepaling van de thans geldende
Bouwverordening. Slechts door het stellen van
den eisch, dat men in de rooilijn bonwen in o et,
kan dit verhinderd worden.
Het ia daarom, met het oog op artikel 5, 2e
lid der Woningwet, zoo noodig, dut er strenge
bepalingen bestaan, die getemperd worden door
de mogelijkheid tot dispensatie, welke mogelijk
heid tot dispensatie wij, in weerwil van het
door U in alinea 11 van uw schrijven neerge
schreven gevoelen, meenen te mogen lezen in
artikelen 3 alinea 3 der Bouwverordening, waar
gezegd wordt: „Wordt afwijking vun de rooilijn
gewenscht dan kan de Raad daarin wijziging
brengen". Uw meening toch, vervat in alinea 11
van uw schrijven, als zoude artikel 3, 3ealinea
alleen van toepassing zijn op de vaststelling van
een andere rooilijn dan de reeds vroeger vast
gestelde, kunnen wij niet geheel deelen, daar
deze alinea in de eerste zin duidelijk zegt, dat
wanneer afwijking van de rooilijn gewenscht
wordt, daarin door den Raad w ij z i g i n g kan
gebracht worden. Hier wordt dus niet van een
andere rooilijn, doch van wijziging ineen
bestaande rooilijn gesproken en wel onzes
inziens een wijziging ten behoeve van een of
meer bepaalde perceelen, zooals zulks ook in
ona schrijven uiteengezet wordt.
Slechts de tweede zin van artikel 3, 3e alinea
spreekt over het vaststellen van een andere
rooilijn.
Gewezen wordt door U op de stedenbouwkun
de en op het streven, verandering te brengen
in de eentonigheid van de in vroogerjareu aan
gebouwde straten. Ook dit streven wordt door
ons betracht, en als uitvloeisel daarvan is mede
de vastgestelde wijziging te beschouwen. Is de
bouwer achter de rooilyn vrij, dan, de onder
vinding leert het, is op eeu toepassing van de
nieuwe stedenbouwkunde weinig kans. Niet zal
dit gelden voor een speciaal geval van villa-
bouw, maar doorgaans geeft de meest voordee-
lige wijze van bebouwing den doorslag ten op
zichte vun de plaatsing der gebouwen ten koste
van de schoonheid en de stedenbouwkunde.
Nu moge, gelyk door U wordt opgemerkt, het
gevaar voor achteruitzetting van eeu gebouw
niet groot zyn, het gevaar voor vooruitzetting,
juist wanneer de belendende eigenaar achter de
rooilijn heeft gebouwd, zal zeer groot zyn, om
de redenen, waarom door UEdelGrootAchtbaren
de achteruitzetting niet gevreesd wordt (alinea
7 van uw schrijven).
Eu waar uw college schryft, dat de rooilijn
tevens de grens van den weg vormt, znl de voor-
uitbouwing niet tegengegaan kunnen worden,
totdat de grens van den weg bereikt is.
Het koint ons daarom voor, dat het schoon
heids beginsel beter tot zyn recht zal komen
indien men althans kan voorkomen een onregel
matige bebouwing, die doorgaans uitsluitend op
economische motieven steunt en met de zoo ge
wenschte toepassing van stedenbouwkunde geen
rekening houdt.
Door het bovenstaande meene n wij voldoende
aangetoond te hebben hoezeer hel gewenscht is
om voor buiten de bebouwde kot o der Gemeente
de zelfde bepalingen te hebben als ook voor
binnen de kom gelden, daar, wy z eiden het reeds
boven, mettertijd die stukken, dit' thans buiten
de kom liggen, ook binnen de kom ikunnen komen
te liggen, en het derhalve ongewenscht Is, thans
toe te staan, dat zich aldaar toestanden vormen,
die zich vroeger binnen de kom gevormd hebben
en waarvan men nu aldaar steeds de nadeelige
gevolgen oudervindt.
Uw bezwaar tegen de door onB vastgestelde
wijzigingsbepalingen heeft ons te meer bevreemd,
waar wij dergelijke bepalingen ook in andere
Bouwverordeningen aantroffen en zelfs de Bouw
verordening der Gemeente Utrecht, door uw
college goedgekeurd bij besluit van 14 Juli 1904,
no. 35, bevat in artikel 1, juncto artikel 2, alinea 1.
oen bepaling van geheel gelijke Btrekking, terwijl
art. 3, alinea 1 a, b en c dier verordening de
mogelijkheid tot afwijking van het bepaalde
in de artikelen in 1 en 2 openstelt.
Wij vertrouwen, dat na deze nadere toelichting
van bet belang, dat de Gemeente heeft bij het tot
stand komen van de door ons voorgestelde wijzi
gingen, uw college van dit belang overtuigd zal
zijn en alsnog tot goedkeuring van de door ons
vastgestelde wijzigingen zal kunnen besluiten.
De Voorzitter herinnerde, dat B. en
W. voorstelden te persisteeren bij het Raads
besluit van 30 April.
Mr. Heyligers zeiile, zich zeer goed
te kunneu veroenigen met het voorstel van
B. eu W. en dus te persisteeren bij het
Raadsbesluit van 30 April, docb daar staat
tegenover, dat telkens verzoeken om afwijking
van de rooilyn bij den Raad zullen inkomen,
zelfs al geldt het slechts het maken van een
voortuintje.
De Voorzitter moest opmerken, dat
het alleen betreft de afwyking van de rooi
lijn, echter steeds met toestemming van den
Raad.
De beer Hagedoorn meende, dat nu
éen zaak naar de afdeelingen is verzonden,
hef wel goed zou zijn, ook dit voorstel te
renvoyeeren naar de aldeelingen. Spr. meent,
dat deze zaak ook niet zoo urgent is.
De Voorzitter antwoordde, dat zy wel
urgent is. De verordening is reeds besproken
en behandeld. Het geldt hier het vasthouden
aan een beginsel en spr. acht het onnoodig,
terug te zenden naar ue afdeelingen.
Mr. Heyligers zegt, dat het ook slechts
zijn bedoeling was, er rekening mee te houden
bij een nieuwe Bouwverordening.
De heer Oosterveen is er voor, het
te laten zooals het thans is en de vergun
ning tot afwijking te laten aan het oordeel
vun den Raad en niet aan dat van B. eu W.
De heer Hagedoorn antwoordt, dat de
opmerking door den Voorzitter gemaakt, dat
de zaak zoo eenvoudig is, er bij spr. nog niet
zoo in wil. Als Gedeputeerde Staten het
stuk terugzenden, komt hel spr. voor, dat
de zaak nog niet zoo eenvoudig is. Het is
niet een eenvoudige rooilyn-quaestie.
De Voorzitter repliceert, dat het
de bedoeling van B. en W. is, dat in hcogste
instantie wordt beslist. In Utrecht vigeert
de zelfde verordening. Het was niet conse
quent, haar niet goed te keuren.
De heer Van Duinen zou niet wezen
voor renvooy naar de afdeelingen. Dit had
moeien gebeuren vóór 30 April.
Spr. kan zich goed plaatsen op het stand
punt van B. eu W. Op sommige punten
gevoelt spr. zoowel voor ue argumenten van
B. en W. als voor die van Gedeputeerde
Staten. Enkele zaken in het concept-antwoord
2yn zóo ter snede, dat er niets tegen te
zeggen is. Wat voor Utrecht goed is, behoell
daarom nog niet goed te zijn voor Amersfoort.
Spr. gelooft niet, dat de Raad van State fiat
zal geven op de vertoogen van B. en W.;
doch 'tis te onderzoeken.
B. en W. wenschcn een verordening voor
deze Gemeente, terwijl Gedeputeerde Staten
een verordening willen geven die, zoo niet
voor alle, dan toch voor de meeste Gemeenten
goed is.
De Voorzitter brengt in omvraag het
voorstel van B. en W., dat wordt aangenomen
met algemeene stemmen.
Voor «Ie overige punten, waarover geen
debat was, zie men het vorige nummer.
Uit den regenmeter hier is in Juli na 9
regendagen afgetapt 35.9 ra.M. neerslag, tegen
49.3 na 7 regendagen in Juli 1906.
De grootste hoeveelheid viel den 4den n.l.
10.8 m.M.verleden jaar den llden, n.l.
35.3 ra.M.
Do tram vervoerde in Juli dezes jaars 8246
betalende passagiers, tegen 8590 inde zelfde
maand van 1906, 8453 in 1905,7898 in 1904,
9063 in 1903 en 7064 in 1902.
De totaul opbrengst bedroeg 1681 .SO6 in
1907, f652.15 in 1906, f664.926 in 1905
f 686.36s in 1904, f731.72 in 1903 en f 599.56»
in 1902.
De opbrengst der passage was f626.226,
tegen f626.60 in 1906.
In Juli 1907 waren de neveninkomsten
f55.08, tegen f25.55 in de zeilde maand van
1906.
D opbrengst per dagkilometer was onder
scheidenlijk f 12.21 en 1 11.086.
Men schynt nog niet algemeen te beden
ken, dat gebruik maken van de tram een
goede zaak is.
Ook hierom, omdat wie gebruik maakt
van do tram in goeden doen is.
Waarom Wei, wie binnenin plaats neemt,
is binnen; en wie buitenopblyttstaan, heelt
een buitenpluats.
En dat alles voor &lJt cent
Aan het Postkantoor Amersfoort en de
daaronder ressorteerende hulpkantoren werd
in Juli ter Kyks Postspaarbank ingelegd
f44 719.456 en daaruit terug gevraagd
f46221.00.
Het laatste door dat kantoor uitgegeven
boekje draagt het nummer 13 197.
Mr. A. van Traa is benoemd tol Commis
saris der Noderlandscbe caoutchouc cultuur
maatschappij, gevestigd te 'sGraveohage.
De heer J. H. van Woudenberg is benoemd
tot onderwyzer aan de openbare Lagere
school te Hunen, bij Putten op de Veluwe.
De heer J. W. Best slaagde voor het Staats
examen, diploma B.
De heer P. Kerkrneijer, baas-fitter aan de
Gemeente-gasfabriek hier, komt ernstig in
aanmerking om te worden benoemd tot Ie
opzichter aan de nieuwe Gemeente-gasfabriek
van 's Gravenhage.
De heer A. Eijkelboom behaalde do acte
A Engelsch, Middelbaar onderwijs.
De heeren H. C. Langereis en H. Thijs
slaagden voor de hoofd-acte.
De beer G. Meima, benoemd onderwijzer
aan de Chr. school, behaalde de acte Engelsch,
Lager onderwijs.
De beer M. Willemstyn behaalde bet di
ploma Werktuigbouwkunde aan de Macbi-
nistenschool te Amsterdam.
De adelborst E. B. Willemstijn is overge-
gaau naar de le afdeeling van het Kon.
instituut voor de marinede adelborsten J.
Th. Stroeve, L. A. C. M. Doorman en K. W.
F. M. Doorman werden bevorderd tot de3e
afdeeling.
Mejuffrouw Josephina G. P. Stoeizer slaagde
voor de acte piano, Lager onderwijs, van de
Ned. Toonkunstenaars-Vereeniging.
Ter gelegenheid van den 49sten verjaardag
van H. M. de Koningin-Moeder znl het gar
nizoen morgen een groote parade houden op
het terrein bewesten de Infatiterie-kazernes.
De troepen zullen worden gecommondeerd
door kolonel L. W. van Hoek, commandant
van het 5e regiment infanterie, en de hon
neurs bewijzen aan generaal-majoor A. D.
Petter, commands!ut der 4e divisie.
De bij het 5e regiment infanterie nieuw
benoemde officieren, herkomstig van de Kon.
Militaire Academie, zullen 17 Augustus wor
den beëedigd en in functie gesteld.
Reserve 2e luitenant G. van Terwisga, van
het 5e regiment infanterie, is op zyn verzoek
eervol ontslagen.
De militie 2e luitenants De Haas en Van
de Roemer zijn voor den tyd van zes weken
weder dienstdoende by het 5e regiment.
Luitenant G. Doorman, die met de 5e batterij
le regiment veld-artillerie op 1 October naar
Ede zou gaan, is op zijn verzoek iugedeeld
bij de nieuw op te richten 5e batterij van
het le regiment en blijft dus bier in garnizoen.
Tot commandant van het 19e landweer-
district (Utrecht), tot dusver vereenigd met
het 18e district (Amersfoort), is benoemd de
gepensionneerde majoor J. Utzmau, van de
infanterie O. 1. leger.
De Minister van Oorlog heeft bepaald, dat
de in gebruik zijnde revolvers voor het leger
blijven gehandhaafd en dus niet zullen worden
vervangen door zelllaadpistolen.
Programma der muziekuitvoering bij
gunstig weder morgenavond op bet terras
van »Amicitia" te geven door de Utrecbtsche
Orkest Vereeniging iGaudeamus igitur",
directeur de beer H. Kuijper.
1, Volksliederen.
marsen.
3. Ouverture.LeichteCavallerie" F. von Suppë.
4. Quand l'amour meurt, valso Cróraieux
5. Fa ilaisie sur (les motifs de
l'opérette .Lei cloches de Cor-
neville"Planquette.
Jubilé Feeatmarich G.K.G. vau Aaken.
7. Ouverture romautique K. Weissenbom.
8. Polka ciractéristique (pour
petite flüte, a.ilo)A. van Leeuwen.
9. Taubcben im Bonnenschein,
WalzerCb. Fétraa
10. Faniaisie sur dee motifs de
l'opêra .Fauet"Cb. Gounod.
11. Marsch-potpourriW. Tbeile.
12. Finale.
Blijkens advertentie in dit nummer is
tegen Zaterdagavond door de afdeeling
van het Leger des Heils, alhier, een zeer bij
zondere demonstratie georganiseerd.
Het beroemde Leger-des-Heils-muziekkorp8
vau Chalk-Farm (Londeo), bestaande uit 45
bekwame musici, zal numelijk andermaul een
bezoek aan Nederland brengen.
In 1905 bezocht dit muziekkorps de vol
gende steden: Groningen, Leeuwarden, Mep-
pel, Amsterdam, Den Haag, Deventer, Nij
megen, Middelburg, enz. met een ongeëven
aard succes.
De Pers heoft toeu met zeer veel lof over
de kennis dezer muzikanten gesproken. De
volgende uitdrukkingen zyn ontleend aan