keering of in sommige Gemeenten tot het niet
ontvangen van de Gemeentelijke subsidie en dat
geen onderscheid gemaakt wordt tusschen recht»
streeksche en zijdelingsche gevolgen van werksta
king of uitsluiting.
De vraag heeft zich thans voorgedaan of die
beperking wel zóo onbegrensd bedoeld is en, zoo
ja, of daarvoor goede redenen zijn aan te voeren.
Ten aanzien van werkstaking is wel het eenvou
digste geval, dat bijv. eene vakvereeniging van
timmerlieden staakt: dat de timmerlieden in dat
geval geen uitkeering genieten uit het werkeloozen-
fonds is duidelijk. Tengevolge dier staking gera
ken de schilders buiten werk. Zonder twijfel is
nu hunne werkeloosheid een gevolg van de werk
staking. Is het nu de bedoeling en is het raad
zaam ook de schilders te verhinderen uit hun
werkeloozenfonds te trekken of hen althans geen
bijdrage uit het Gemeentelijk fonds te doen ge
nieten Het gestelde voorbeeld kan natuurlijk op
allerlei wijzen meer ingewikkeld worden gemaakt
en geeft aanleiding tot deze vraag: moet eene
werkstaking in een bepaald vak de uitkeering
verhinderen aan werklieden in een ander vak, die
tengevolge van de werkstaking in het eerste vak
werkeloos zijn
Bij ontkennende beantwoording der vraag zou
men geneigd zijn te meenen, dat de moeilijkheid
opgelost wordt door te bepalen, dat het verbod
van uitkeering alleen geldt voor het vak, waarin
gestaakt wordt. Evenwel doet zich ook dan een
belangrijke moeilijkheid voor; aangezien de prac
tijk leert, dat verschillende vakken in éene ver-
eeniging zijn (bijv. opperlieden, stukadoors en met
selaars). Wat is nu onder »vak" te verstaan,
Soortgelijke moeilijkheden doen zich voor bij
de uitsluiting.
De practijk leert, dat eene uitsluiting door veler
lei oorzaken kan ontstaan. Het geval is denkbaar
dat bijv. op een meubelfabriek de timmerlieden-
vereeniging de staking proclameert. De patroon
sluit dientengevolge de schilders uit (in het voor
gaande werd verondersteld, dat de schilders niet
uitdrukkelijk uitgesloten werden, maar niet kon
den werken tengevolge van de staking der tim
merlieden). Ongetwijfeld zijn nu de schilders
tengevolge van uitsluiting werkeloos, maar even
vast is het, dat zij volkomen gedwongen werke
loos zijn.
Op een fabriek wordt gestaakt; de patroons van
andere soortgelijke fabrieken sluiten de werklieden
van hunne fabrieken uit. Hoe nu billijk te han
delen tegenover de werklieden dier laatste fa
brieken Ook in dat geval zijn zij èn werkeloos
tengevolge van uitsluiting en gedwongen werkeloos.
Hoe te handelen, indien werklieden tengevolge
van uitsluiting van anderen werkeloos zijn ge
worden, zonder zelf uitgesloten te zijn
Het is m.i. niet te ontkennen, dat in de meeste
gemeentelijke verordeningen de knoop doorge
hakt wordt door iedere uitkeering bij werkeloos
heid, die het gevolg is van staking of uitsluiting,
te verbieden. Eene dergelijke beslissing mag m.i.
niet verdedigd worden door op te merken, dat de
meeste vakvereenigingen andere weerstandskas-
sen hebben voor staking en uitsluiting. Niet
slechts is dit een opportuniteits argument, dat
zijn weinige kracht verliest, naarmate die kassen
uitgeput raken, maar ook gaat het argument niet
op voor de vereenigingen, die geen andere kassen
dan voor werkeloosheid hebben.
Wordt dan wellicht het standpunt dei- andere
Gemeenten gemotiveerd door de overweging, dat
de overheid haar geldelijken steun onthouden
moet in iederen strijd tusschen arbeid en kapitaal?
Op dit standpunt schijnt zich de afgetreden Re
geering te stellen, blijkens de toelichting op het
wetsontwerp tot aanvulling van het Xe Hoofdst.
der Staatsbegrooting, dienstjaar 1907, waarin voor
komt
«De Gemeente zal bij haren arbeid op dit ge-
«bied in het oog hebben te houden, dat het doel
«der werkeloosheid verzekering is de gevolgen te
«leenigen van het maatschappelijk verschijnsel, dat
«op gegeven tijden en plaatsen gebrek aan arbeids-
«gelegenheid bestaat. Niet ieder arbeider die
«geen werk heeft, zal derhalve mogen gesteund
«worden. Hoewel het niet wel doenlijk is een
«voor alle gevallen te gebruiken richtsnoer aan
«te geven, zal toch behooren vast te staan, dat
«de Gemeente niet medewerkt aan het geven van
«uitkeeringen aan werklieden, die door ziekte,
«ongeval of invaliditeit niet kunnen werken, die
«onwillig zijn om te arbeiden, of die het werk heb-
Het verdient opmerking, dat n i e tverboden wordt, uit
de kas der vereeniging bij werkstaking of uitsluiting te
steunen, maar dat het verbod alleen betrekking heeft op
den bijslag van de Gemeente.
«hen gestaakt of daarvan zijn uitgesloten Behalve
«dat uitkeeringen aan laatstbedoelde werklieden in
«strijd zouden zijn met het karakter der werk
eloosheid-verzekering, zou de overheid het onpar
tijdig standpunt, dat zij bij werkstakingen en
«uitsluitingen behoort in te nemen, verlaten, indien
«zij in zoodanige uitkeeringen bijdroeg».
Het verdient wellicht de aandacht, dat in deze
toelichting alleen sprake is van den werkman, die
zelf staakt of uitgesloten iseene redactie die
belangrijk afwijkt van vele gemeentelijke veror
deningen.
Acht U de regeling zooals deze in Gent en de
meeste Gemeenten in Nederland is getroffen ten
opzichte van het besproken onderdeel aanbeve
lenswaard, of acht U de beperkingen, die in de
Regeeringstoelichting liggen, wenschelijker? Zoo ja,
hoe wordt deze dan naar uw oordeel het best
geredigeerd? Is het ook een uitvloeisel van het
onpartijdig standpunt, dat de overheid heeft in te
nemen, dat zij niet alleen zelf in dergelijke ge
vallen geen uitkeeringen geeft, maar ook den
werklieden verbiedt, uit hun eigen fonds voor
werkeloosheid te trekken Terwijl van het niet-
stellen van een dergelijk verbod het voordeel is,
dat de arbeiders allicht onnodig in hunne vrij
heid beperkt worden, bpstaat de schaduwzijde in
de mogelijke uitputting van het fonds der werk
lieden, waardoor het doel, dat de Gemeente in
't bijzonder behartigt, niet of slechts gedeeltelijk
bereikt zal worden.
Gaarne zou ik, zoo mogelijk eenigszins spoedig,
uw oordeel over het bovenstaande vernemen.
D. GERRITSEN.
Amsterdam, 4 Juni 1908.
Den WelEdelen heer D. Gerritsen,
te
Amersfoort
WelEdele heer,
Als beantwoording van uw vragen, gesteld bij
schrijven van 29 Mei j.l., brengen wij het volgende
onder uw aandacht:
Uw vragen luidden
a. Acht U de regeling, zooals deze in Gent en
de meeste Gemeenten in Nederland is getroffen
ten opzichte van het besproken onderdeel aanbe
velenswaardig of acht U de beperkingen, die in
de Regeeringstoelichtingen liggen, wenschelijker?
b. Zoo ja. hoe wordt deze dan naar uw oordeel
het beste geredigeerd
c. Is het ook een uiivloeisel van het onpartijdig
standpunt, dat de overheid heeft in te nemen, dat
zij niet alleen zelf in dergelijke gevallen geen
uitkeeringen geeft, maar ook de werklieden ver
biedt uit hun eigen fonds voor werkeloosheid te
trekken Terwijl van het niet-stellen van een der
gelijk verbod het voordeel is, dat de arbeiders
allicht onnoodig in hunne vrijheid- beperkt wor
den, bestaat de schaduwzijde in de mogelijke
uitputting van het fonds der werklieden, waardoor
het doel, dat de Gemeente in 't bijzonder behar
tigt, niet of slechts gedeeltelijk bereikt zal worden.
Op uw vraag a. merken wij het volgende op
Het komt ons voor, dat het inderdaad aanwezige
onderscheid in redactie tusschen de door U geci
teerde memorie van toelichting en de plaatselijke
verordeningen niet opzettelijk is.
Bij de oprichting van Gemeentelijke werkeloo-
zenverzekeringen heeft stellig de gedachte voor
gezeten, dat het niet op den weg der Gemeente ligtf
bij een arbeidsgeschil op eenigerlei wijze ten gunste
of ten nadeele van een der daarbij betrokkenen
in te grijpen. De gedachte dus die in het door U
geciteerde stuk uit de toelichting op het wetsont
werp tot aanvulling van het Xe Hoofdstuk der
Staatsbegrooting, dienstjaar 1907, nauwkeurig is
geformuleerd.
Uit deze opvatting vloeit voort, dat al zijn ook
bij uitsluiting de werklieden «niet vrijwillig» werke
loos, in dit geval toch geen bijslag past. Immers
in dat geval zou de overheid een strijdmiddel
van den patroon, de uitsluiting, van een deel van
zijn kracht berooven en dus te diens nadeele in
grijpen.
Nu komt het ons voor, dat de Gemeenten in
haar verordeningen d i t hebben willen voorkomen,
maar ook niet meer. Bezien met het oog op de
vraag der neutraliteit kan er, dunkt ons, geen
bezwaar bestaan, om aan personen die geheel
buiten den strijd staan steun te verleenen bij werke
loosheid, al is ook deze werkeloosheid een uitvloei
sel van een arbeidsgeschil.
Wij erkennen, dat de door U geciteerde veror
Ik cursiveer.
deningen zoo zijn geredigeerd, dat daaruit het
verbod van uitkeering kan worden gelezen, maar
vragen ons toch af of «gevolg» hier niet moet
worden verstaan als «onmiddellijk gevolg», aan
gezien anders eer van «uitvloeisel» zou zijn ge
sproken en of onder «staking en uitsluiting» wel
iets anders is bedoeld dan «eigen staking en uit
sluiting».
Opmerking verdient het in dit verband, dat de
Amsterdamsche verordening de volgende bepaling
inhoudt: «werkstakingen, uitsluitingen, ziekte en
ongevallen geven geen recht op den bijslag». De
door u geciteerde redactie komt voor in het huis
houdelijk reglement van het fonds, maar heeft
zeer zeker niet de bedoeling gehad de uitsluitin
gen uit te breiden. Ware dit het geval ge
weest, dan zou ongetwijfeld, zoowel in de toe
lichting, als bij de behandeling in den Raad van
het huishoudelijk reglement, de zaak ter sprake
zijn gekomen.
Bij de behandeling der Utrechtsche verordening
is deze zaak in don Raad inderdaad besproken en
is een amendement ingediend, beoogend duidelijk te
maken, dat alleen bij eigen staking of uitsluiting
het recht op uitkeering verloren zou gaan. Dit
amendement is, verworpen, maar, naar het ons
voorkomt, niet omdat men het niet met de
strekking eens was, maar omdat een der leden
van de commissie van voorbereiding had verklaard,
dat in de door U geciteerde bepaling (die ook
andere gevallen van niet-uitkeeringinhoudt) beoogd
was alleen dc gevallen van «niet-vrij willige wer
keloosheid» te noemen en de voorzitter dier
commissie dit een kwestie van practijk had ge
noemd.
Er pleit nog een sterk argument vóór de inter
pretatie als boven gegeven. De geciteerde bepa
lingen n.l. spraken niet alleen van «gevolg van
werkstaking en uitsluiting» maar ook van gevolg
van «ziekte», enz. Werd de door U voorgestelde
lezing gevolgd, dan zou dus ook aan een werk
man, die werkeloos is, omdat ten gevolge van een
epidemie de fabriek waarop hij werkt, wordt ge
sloten, geen uitkeering ontvangen. Dit kan stellig
nooit zijn bedoeld.
Een der door U geciteerde bepalingen is door
ons Bureau ontworpen. Ondergeteekende kan zeer
stellig verklaren, dat het niet de bedoeling was
tot de door U getrokken consequentie te komen,
maar alleen te voorkomen, dat werklieden die in
staking zijn of zijn uitgesloten, bijslag zouden
ontvangen.
Onze stellige overtuiging is ook, dat dit bij het
opstellen der andere verordeningen de bedoeling
is geweest. O. i. behoort dit ook in de verorde
ningen en reglementen te worden gelezen, al ont
kennen wij niet, dat ook uw opvatting is te ver
dedigen.
B. De moeilijkheid is uit den weg te ruimen
door te lezen„het gevolg van een eigen werk
staking" of »het gevolg van werkstaking of uit
sluiting, waarin de werkman zelf is betrokken"
of »geen uitkeering zal geschieden aan uitgeslote-
nen en werkstakers en in geval van werkeloos-
leid die het gevolg is van ziekte, enz".
C. Zooals U bekend zal zijn, is het bezit van
een afzonderlijk fonds der vakvereenigingen vcor
deze uitkeering verdedigd op grond van de ele
mentaire eischen der verzekeringstechniek. Mede
op grond daarvan is verlangd, dat uit het fonds
geen andere uitkeeringen dan bij werkeloosheid
zouden geschieden.
Daar komt het volgende bij; men meent, dat de
overheid, zoo ze tot medewerking aan de verze
kering tegen werkeloosheid overgaat, eenigen
waarborg moet bezitten, dat deze verzekering
ook werkelijk zoo goed mogelijk wordt uitgevoerd
en het niet van het bon plaisir der vakvereeni
gingen moet afhangen, de geheele verzekering
stop te zetten door plotseling de aanwezige gelden
voor geheel andere doeleinden te besteden.
Bedriegen wij ons niet, dan is daarop de
eisch gebaseerd, dat geen andere uitkeeringen
door de vakvereenigingen uit de werkeloozenkas
mogen geschieden, niet op een overweging van
neutraliteit. Door uzelf is hierop gewezen.
Wij meenen hiermede aan uw verzoek te heb
ben voldaan. Mocht U nog nadere inlichtingen
wenschen, dan zijn wij gaarne bereid, deze te
verstrekken.
Hoogachtend
C. B. S. A,
(get) D. HUDIG Jr.
Directeur.