Dinsdag 8 December 1908. No. 7592. 58e Jaargang He zich met KOSTELOOS. UITGAVE: firma a. h. van cleeff te AMERSFOORT. Verschijnt Dinsdag Donderdag' en Zaterdaqmiddag. Abonnement per 3 maanden ƒ1. franco per post 4.15. Advertentiën 1—6 regels 60 centelke regel meer 10 cent. Bij regel- aoonnement reductie, wnarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieële- en ontoigeninga- aayertentiën Der regel 15 cent. Reol&mes 1—5 regels ƒ1.25 elke regel meer ƒ0.25. Groote letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent. Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht. BUREAU: KORTEGRACHT 9 Tolophoon 19. 1 Januari wenscht te doen inschrijven als abonné, ontvangt de tot dien datmn ver schijnende nummers KENNISGEVING. GEMEENTE BELASTINGEN. Kostelooze waarschuwing. FODORTEMEENTB*ONTVANGER van AMER8- herinnert, voor zooveel ttoodig, dat delnatate betalingstermijnen van de plauteelijke Inkom sten- en de Straatbelusting, dienst 1908, den 1 December 1908 verstreken zyn. Amersfoort, 8 December 1908. De Gemeente-Ontvanger voornoemd, K. van der BURG. De plaats vaa de Commissie van Toezicht in ui. Als vanzelf zijn wij nu gekomen bij de vraag, welke is de opvatting geweest der Regeering, der opvolgende Ministers zeiven. Art. 22 der Wet Middelbaar onderwijs be paalt: „Al hetgeen do toelating tot de Rijks Hoogere Burger- en Landbouwscholen, do ver plichtingen van den directeur en cfe leeraren en de regtding van het onderwijs betreft, wordt, voorzooverre het niet door dezo wet is geregeld, bij algemeenen maatregel van bestuur vastge steld". Een artikel, dat zeer stellig het recht der C. v. T. hun plaats aanwijst. Immers art. 46 en de daar vermelde plaatselijke commissieB gelden voor de Rijks Hoogere Burgerscholen. „Wan neer het toezicht dier commissies nu insluit het beheer, wat ware dan de bedoeling van art. 22 Wet Middelbaar onderwijs? Immers, al wat in art. 22 der Wet staat opgegeven, omvat het eigenlijk beheer en de regeling der schoolwerk- zaamheden. Maar welke is nu de uitwerking geweest door de Regeering aun art. 22 der wet gegeven De oudste is liet Kon. besluit van 80 Augustus 1864, gecontrasigneerd door mr. J. R. Thorbecke 20 Art, 1 luidtDe directeur is, onder toezicht van de Inspecteurs, belast met het beheer der 80 Art!' 2. De regeling van het onderwijs geschiedt door deD directeur, in overleg met de leeraren. Bij verschil beslist de Minister, enz. In dit geheele Kon. besluit, dat als het ware het geheele beheer der school omvat, is slechts op drie plaatsen sprake van de C. v. I., n.l. in art. 5, dat den directeur verplicht aan de U v. T. kennis te geven van afwezigheid, in art. m. volgens hetwelk aan deze communie een pro gramma, door anderen dan haar vastgesteld, ter kennisname wordt toegezonden, en in art. zz, waarbij staat voorgeschreven, dut ze wordt u.t- "ft1 scholen voor Middelbaar ondorwijs zijn; doch ook dan nog luidt het slot van art 21: „Do plaatselijke C. v. T. voor het Middelbaar onderwijs wordt door hem, den di- 6 het K. II. van 16M gewijzigil, «*eJ"nd" J? voorziening ingeval van ziekte van den directeur. De C v T. krijgt daarbij geenerlei grootere WegJbeid; hear wordt .1» kennisgegeven "MTV»?? 9 April11892 «U om gelegenheid te geven onvermogende jongelieden zonder betaling van schoolgeld, tot het volgen der lessen op de Rijks Hoogere Burgerscholen te kunnen toelaten. De C. v. T. wordt duarin zelfs niet genoemd. Het K. B. van 7 Juli 1899 regelt deze toe lating zonder betaling van schoolgeld nader, doch rept niet van do C. v. T. Men ziet, boe de Rijkswelgever zich de tank der commissie voorstelt en art. 22, 46 en 52 der Wet op het Middelbaar onderwijs opvat. De grens tusschen toezicht en beheer moge niet scherp getrokken zyn, de geciteerde Kon. besluiten stellen in elk geval vaBt, dat het beheer der school behoort aan den direceeur, dat het vaststellen vaD het programma, toelaten, bevorderen en straffen der leerlingen niet be hoort tot het toezicht, niet tot do taak der C. v. T. De rechtsgeldigheid dezer Kon. besluiten heeft nooit iemand bestreden. Over de grenzen van dit toezicht en beheer is eens stryd ontstaan. In 1872 vroegen drie leden eener C. v. T. ontslag, „omdat de werkkring der commissie ten opzichte van do Rykssohool niet behoorlijk was geregeld". De Gemeenteraad wendde zich, alvorens dat ontslag te verleenen, tot den Mi nister van Binnenlandsche Zaken met verzoek, dat die werkkring door een algemeenen maat regel van inwendig bestuur zou worden afge bakend. De Minister vond hierin aanleiding, het ge voelen van de Inspecteurs van het Middelbaar onderwijs daaromtrent te vragen Bij schrijven van 5 October 1872, no. 1505, gaven deze o.a. te kennen(,Uit esn en ander meenen wij te moeten afleiden, dat de com missie zien zelve beschouwt als staande boven den directeur. Ten onrechte evenwel, want bij den directeur eener school en bij eene com missie, welke alleen toezicht en geen bestuur of beheer uitoefent, kan naar onze meening geen sprake zijn van administreeren en ook niet van administratieve hiërarchie, evenmin alB van hooger of lager staan. De verhouding van een C. v. T. tot den directeur eener school laat zich dan ook in een reglement niet omschrijven. Zoolang de commissie blijft binnen de grenzen, door art. 52 der wet gesteld, is onzes inziens geen conflict mogelyk. De commissie heeft toe te zien, dat de algemeene verordeningen en de reglementen stipt worden nagekomenhet spreekt dus vnn zelf, dat zij van die verorde ningen en reglementen steeds raededeelirig moet ontvangen. Heeft zij aanmerkingen te maken op het onderwijs of op de wijze, waarop die verordening worden toegepast, on acht zy het niet voldoende, daarvan melding te maken in haar Juarverslag aan don Gemeenteraad, hlyven haar opmerkingen, aan den directeur op wel willende wijze gemaakt, zonder gevolg, dan geeft de laatste zinsnede van al. 1 van art. 52 der wet haar gelegenheid om die bedenkingen ter ken nis van den Minister to brengen, hetzjj recht streeks, hetzij door tusschenkomst van den Inspecteur. „De commissie schijnt zich enkele malen tot den Minister gewend te hebben, zonder echter altijd antwoord te hebben ontvangen, ja zelfs zonder later medcdeeling te hebben gekregen van maatregelen, op haar raad genomen; dit was bijvoorbeeld bet geval met den aankoop van grond bij net gebouw der Rijks-school. Dit is zeker niet goed to keuren, maar hot kan in 't gevolg gemakkelyk geschieden. „Evenmin laut zich de betrekking tusschen de C. v. T. en don inspecteur reglementeeren. De commissie oefent toezicht uit namens de Gemeentelijke overheid, de Inspecteur namens de Regeering, maar dit belet niet, dat zy, zoo wel wat de Rijksscholen als de Gemeen lelijke inrichtingen betreft, met elkander in overleg kunnen handelen. Dut overleg schijnt tot dus verre, ter plaatse waarvan hier sprake is, ont broken te hebben. Hot is hier meer een kwes tie van perBooulyke wolwillondhoid wy zouden batist tot het besluit moeten komen, dat deze zelfs niet gevonden werd. Zal nu, waar die ontbreekt, do verhouding door een eglement, gesteld dat het kan gemaakt worden, worden be ter Wij meenen dit zeer te raoeton betwijfelen. „De commissie schijnt to verlangen, in alles geraadpleegd te wordenzy meent, dat onder andere de wijziging in het programma, volgens welke in zekeren zin een dubbele derde klasse gevormd wordt, niet had moeten tot stand komen zonder baar advies. Wy meenen, dut in dit opzicht haar wenschen wat ai te ver gaan. Het opmaken van een programma is een zaak an inwendi.; bestuur der schooltusschen do Rijksscholen, wier programma in hoofdzaak la do wot is voorgeschreven, behoort zeker ver band to bestaanhet is dus, onzen inziens, het meest doelmatige, zooals ook door het regle ment is voorgeschreven, dut het door directeur en leeraren wordt ontworpen en door den Mi nister vastgesteldhet raadplegen van den Inspecteur is nuttig om de eenheid te bevorderen. Heeft de commissie bedenkingen tegen het programma, dan kan zij die toch ter kennis van den Minister brengen, opdat deze daarop bij het vaststellen van dat voor den volgenden cursus aoht geve; zijn die bedenkingen van groot belang, dan kan nog aanstonds daaraan gevolg worden gegeven. „In 't kort, wy achten een reglement, wnnrbii de werkkring en de bevoegdheid der C. v. T. speciaal ten opzichte der Rijksscholen, omschre ven werden, geheel overtollig. Art. 52 der wet voorziet voldoende in de zaak eu wy zouden niet weten wat eigenlyk in zoodanig reglement zou moeten voorkomen, behalve een periphrase van dat wetsartikel. Wy meenen op dien grond aan Uwe Excellentie de vaststelling daarvan dan ook te moeten ontrnden, en geven in over weging, dat aan den Gemeenteraad worde te kennen gegeven, dat er geen grond is om don in de wet zelve op voldoende wijze omschreven werkkring van ue C. v. T. op liet Middelbaar onderwijs nader bij oen maatregel van inwendig bestuur te regelen. „Het komt ons voorts wenscbelijk voor, dat door Uwe Excellentie aan den Voorzitter der commissie worde te kennen gegeven, dat som mige der door hem gemaakte opmerkingen, zooals die betreffende gebrek aan mededtoling en overleg, juist zijn voorgekomen andere even wel minder, wellicht omdat uil het oog is ver loren, dat de Commissie niet is een commissie van be8 tu u r, maar eene commissie van toe zicht, onverschillig of het Rijksscholen, Ge meentescholen of Bijzondere inrichtingen geldt; dat Uwe Excellentie gaarne van de commissie mededeeling zal ontvangen van de opmerkingen waartoe dat toezioht haar, voor zooveel do Rijks Hoogere Burgerschool botreft, mocht aanleiding gevendat Uwe Excellentie gaarne do commis sie, hetzij reobtstreokB, hetzij door tussobenkomst van den Inspecteur, zal raadplegen over alle zaken, die kunnen gcaoht worden van zuiver locnlen aard te zyn, en eindelyk, dat Uwe Ex cellentie de zekerheid heeft, dat b\j den Inspuc- teur de wensch bestaat om zooveel mogelijk met de commissie in overleg te treden". Bij schrijven van 29 October 1872 deoldo nu de Minister van Binnenlandsche Zaken aan boven bedoelden Gemeenteraad mede, „dat hy, vermits de commissie, bedoeld in art 52 der Wet van 2 Mei 1863 niet belast is met bet be heer der inrichtingen van Middelbaar ondorwjjs, maar sl-.chs met het toezicht op die inrichtin gen, en het uiterst moeilijk, zoo niet onmoge lijk zou zijn, de wijze, waarop dut toezicht be hoort te worden uitgeoefend in een reglement te omschrijven, geen vrijheid vond, nan het ver zoek van den Gemeenteraad, tot regeling vun dien werkkring bij algemeene muntrogel vnn inwendig bestuur te voldoen". Aan de C. v. T. op het Middelbaar onderwijs, die meer bepauld hij de gerezen vraag betrokken was, schreet de Minister van Binnonlandscho Zaken nog nader, op 21 November 1872, dat „de Inspecteur van het Middelbaar onderwys te zijner kennis gobraebt had, tot welken uit slag de onlungs met btuir gehouden conferentie heeft geleiden naar aanleiding daarvan hom een voorstel gedaan had om aan de directeuren der Rijks Hoogere Burgerscholen «.enige voor schriften te geven aangaande de w\jzo waarop de betrekking, in wolke zy tol de plaatselijke C. v. T. staan, door hen benoort te worden op gevat; dat hy geen bezwaur gevonden had om aan dat voorslol to voldoen en dientengevolge aan de directeuren der Rijksscholen voorsohrif- ten had gegeven, in zyn onderatuandun brief opgenomen. Do Minister vertrouwde, dat „door deze regeling alle bezwaren zoudou worden uit den weg geruimd". Hy voegde daarbij hot volgende: „Gaarne zal ik kennis nemen van allo zooda nige mededeelingen of voorstullen, wolke do commissie betreffende do Rijksschool zal meenen tot mi] te moeten richten. Al kan do oommissie geen rechtsstreekschen invloed uitoefenen op het bestuur der school, zoo zal zij toch, beter nog dun de Inspecteur, die Hechts een paar malen 'sjaars de school kan komen bezoeken, bekend kunnen zijn met allerlei byzondorhedon en om standigheden van locnlen aard, welke ook aan den Inspecteur niet onbekend behooren to blij ven. De commissie zal dus zeker in don geest der wet handelon, indien zij dien ambtenaar kennis geeft van al datgene, wat hsar bü het schoolbezoek bolatigryk is voorgekomen, of langs anderen weg tot hare kennis is gokomon. „Acht zij het noodig zich rechtstreeks tot den minister te wenden, ook daartoe bestaat gele genheid". Wanneer vangt do taak van rlezo commissie aan Een Secretaris van zulk een college vroeg in 1874 aan dun Minister van Binnenlandsche Zakon daaromtrent inlichting. Deze gaf hem bij brief van 31 Juli 1874, het volgende te kennen „Art. 25, 26 en 27 dor wet wijzen aan, aan welko voorwaarden de leeraron moeten voldoen om te kunnen worden benoemd aan een sobool van Middelbaar onderwys: art. 29 schrijft voor, boe dio bonoeming bij Gemeentescholen moet geschieden, namelyk door den Raad, na ont vangst van eon aanbevelingslijst van benoem- baron, opgemaakt door B. en W. na verhoor van don Inspecteur. Van bemoeiingen der commissie is daarbij goon sprake; hot is wol het Gemeen tebestuur niet verboden, ook het advies van anderen in te winnen, dus ook van de pluatso- lijke commissie vun toezicht zonule in vele Gemeenten geschiedt maar B. on W. behoeven niemand to raadplegen dan don Inspootour. Is de bonoeming geschied, dan is bet, al moge de wet liet niet uitdrukkolijk voorschrijven, buiten twyfol betamelijk, dat daarvan door Burgemees- tor en Wcthoudere konnis worde gegeven aan do commissie, dio mot het toezicht Ih belast. „Eerst dan, wanneer zy dio kennisgeving heeft ontvangen on de loeraar in de school vereohynt, begint de taak der commissie, bij art. 52 opge legd, en heeft zij na to gaan, of cle voorschriften der wot zyn nagekomenderhalve of de be noemde en in functie getreden loeraar voldoet aan de voorschriften betreffende zedelijkheid on bevoegdheid, in art. 25, 26 of 27 gesteld. Blijkt haar dan, dat niet het geval ia, dan kan sii B. en W. of den Raad daarop opmerkzaam raakon, zoo noodig zich tot de hoogoro autoriteit wen den on do vernietiging van oen onwettig besluit vragen, of wel krachtens art. 50 procesvorbool opmaken". Alleszins bevoegde personen, als prof. dr. P. van Geer, prof. mr. J. Th. Buys o. a., deelden deze opvatting. Ik geloof dus te mogon aannemen, dat de letter «n de gesohiedenie der wot, het oordeel van den wotgover zelf, alsmede dat der Regee ring en der autoriteiion eonstuuiraig zyn. Do C« v, T, hMft toezicht to houden op de behoorlyke nakoming der wet en de daarop betrekking hebbende vcrordoningenzij kan adviseeren, bij overtreding proces-verbaal op maken, doch meer niot. Waar zij zich inlaat mot hot boheer der school, programma's vaststelt, beslist over do toegnngs- en overgangs examens, daar handelt zy in strijd met de wet. Doet zii dit krachtens plaatselijko verordenin gen, welnu dan zijn dozo verordeningen in strijd met de wet on boliooron doze to wordeu ver nietigd. Maar naar mijn oordeel dienen de le den dior commissie to woigeron deze verorde ningen uit te voeren, welke in strijd zyn met de wot en zulks to moer, waar zij zelf volgens art. 49 der wet op het M. O. den eed hebben afgelegd bun betrekking naar behooren en go- trouw te zullen vervullen en art. 50 der wet hun bevoegdheid geeft, van de optredingen dezer wet proces-vorbaal op to maken. Ten slotto nog roa vraag beantwoord. Wellicht vraagt men Indien de C. v. T. niet hot recht van beheer heeft over de school, aan wien komt dan, volgons de wet, deze taak toe f Welnu het antwoord op deze vraag is vrij een voudig. Do wot draagt do Gemeente op, naer eigen inzichten, binnon zekoro grenzen, to zorgen voor Middolbnnr ondorwijs. Hel hoogste orgaan van de Gemeente, <lo Raad, de plaatselijko wetgover, hoeft het rooht, mot Inaontiiauio der wet, zijn wensch in ivorordeuing en besluit vast te leggen. Aanhol co logo van B. on W., voor do uitvoer ring dozor Raiidbusluiten zorg te dragon. Moch ten oebtur nu dozo verordeningen zyn in strijd met do wot, dan wijst urt. 153 dor Gemeentewet, ovoreenstomuiundo met art. 145 dor Grondwet aan, dat do Koningin bevoegd is, deze onwettige verordeningen te casscoron. Aan Haar deze taakaan do plnataelyko commissie het recht om Haar daarop opmerkzaam te maken, daar zij belast is met de handhaving der wet, geschon den door dezo verordeningen. Heeft do Rasd du het recht, by verordening B. en W. de bovoegdheid te geven de school uiedo te behceren

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1908 | | pagina 1