Zaterdag 6
Maart 1909.
BLOOKERS
No. 7631.
58e Jaargang
DAALDERS
CACAO.
Binnenland.
firma a h. van cleeff
te AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden fi.
franco per post f 4.15. Advertentiën 16 regels 60 cent; elke regel meer 10cent. Bij regel-
abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, otlicieële- en onteigenings-
advertentiën per regel 15 cent. Reclames 1—5 regels f 1.25 elke regel meer f 0.25. Groote
letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten
evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
KORTEGRACHT9
itbus 9. Telephoon 19.
KENNISGEVINGEN.
De BURGEMEESTER van AMERSFOORT,
Gezien artikel 41 der Gemeentewet,
brengt ter kennis van de iugezetene dat de Raad
dezer Gemeente zal vergaderen op DINSDAG den
9 Maart aanstaande, des namiddags te l'/jure.
Amersfoorl, 4 Maart 1909.
De Burgemeester voornoemd,
WUIJTIER8.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
AMERSFOORT,
Gelet op art. 87 der Drankwet,
brengen ter openbare kenDis:
le. dat bij hen is ingediend een verzoekschrift
om verlof tot verkoop van alcobolhoudenden drank,
anderen dan sterkedrank, voor gebruik ter plaatse
van verkoop, door l'ETER de VENTE, in het voor
vertrek van bet perceel Soesterweg no. 115 alhier
2e. dat binueu twee weken na deze bekendmaking
ieder tegen bet verleenen van het verlof acbriftelijk
bezwaren bij Burgemeester en Wethouders kan in
brengen.
Amersfoort, 5 Maart 1909.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
De Burgemeester,
WUIJTIER3.
De Secretaris,
J. G. STENFERT KROESE.
Oproeping in werkelyken dienst.
De BURGEMEESTER der Gemeente AMERS
FOORT,
Gelezen eene missive van deu beer Burgemeester
vau Rotterdam van den 4. Maatt jl,, no. 293/195M.
Z., houdende mededeeling, dat, blykens berientvan
den beer Commissaris der Koningin in de provincie
Zuid-Holland, de milicien-verlofganger der Gemeente
Rotterdam der lichting 1906
KRAS, Cnrel Antonins,
krachtens art. 131 der Militiewet 1901, wegens het
niet overeenkomstig art. 130 dier wet voor den
Militie-commissaris verschijnen, voor den tjjd van
zes weken in werkelijken dienst moet komen
Brengt ter kennis van genoemden verlofganger,
dat op den dag van opkomst onder de wapenen het
aan hem verleend verlof wordt ingetrokken en dat
hjj ziob, voorzien van zijn zakboekje, verlofpas en
al de in zjjn bezit zijnde voorwerpen van kleediog
en uitrusting, op Maandag, den 2 2. Maart
19 09, de» namiddags vóór vier uur, moet aanmel
den bij het 4e Regiment Vesting-artiilerie, in gar
nizoen te Willemstad, dat h|j zich in *een geval zal
kunnen beroepen op het niet-ontvangen eeuer bij
zondere oproeping, maar dat deze kennisgeving,
welke ui'sluitend dient als rechtsgeldig bewijs, dat
de oproeping behoorlijk is gescbied, hem by niet-
verechyniug ter opkomst onder de wapenen in ver
zuim stelt.
Amerstoort, 5 Maart 1909.
De Burgemeester voornoemd,
W UI J TIERS.
Ploegen, óok als liet winter is.
„Als de eene hand de andere wascht,
worden ze beide schoon", zegt een bekend
spreekwoord.
De zin van dit spreekwoord is in tal
van dingen op te merken. Sedert het
oogenblik en dit i9 wel een sterk
sprekend voorwerp waarop de inensch
de hand uitstrekte naar de aarde en die
tot een voorbeeld van zijn arbeid maakte,
zijn de aarde en de mensch er beide op
vooruit gegaan; de aarde is oneindig
veel schooner van aauzieu geworden,
haar vermogen van voortbrengen is er
voortdureud op verbeterd, ze is bewoou-
baar geworden schier op alle plaatseu;
en omgekeerd is de mensch, door zijn
arbeid, tot de ontdekking gekomen van
tal van geheimen en wetten, die voor
heen voor hem gansch en al verborgen
waren. Lettertje voor lettertje heeft de
mensch moeten leeren het geheimschrift
te ontcijferen, dat op schier alle diugeu
geschreven stond en groote inspanning
heeft het hem gekost om de sloten te
ontsluiten der deuren, die tot de schat
kamers van kenni9 en wetenschap toe
gang gaven.
't Is alzoo een wisselwerking. Door te
ontwikkelen de aarde, die hun woon
plaats is, hebben de bewoners zichzelven
ontwikkeld, gehoorzamend aan de een-
wige wet van den vooruitgaug, die
eischt, dat al de sluimerende krachten
gewekt worden, dat hetgeen knop is,
tot bloem zich ontvouwen moet.
Tot werken is de mensch geroepen.
Van zijn arbeid hangt af de verdere
ontwikkeling van onze planeet, de
vooruitgang van net menschelijk geslacht
en ook het welzijn van het individu.
De arbeid is voor ons een groote zegen.
Vader Cats zei in zijn dagen
t Is zeker, ledigh zijn en is geen ware rust;
Een mensch, die niet en doet, is sonder
[hartenlust.
Wie een leven van niets-doen leidt,
komt tot allerlei dingen die verkeerd
zijn. Dan gaat onze verbeelding aan het
werk en schildert ons de meest verlei
delijke voorstellingen, en overleggingen
rijzen op in ons gemoed, die ons op
verkeerde paden voereu.
„Rust roest" zegt het spreekwoord en
dit is ook waar wat betreft de oefening
onzer lichamelijke en geestelijke kracht.
Wie een gemkkig leven wil hebben,
moet arbeiden, in de eerste plaats om
te voorzien in zijn stoffelijke nooden,
maar óok voor de behoeften van hart
en geest.
Ook met de uren, die ons resten na
onze gewone werkzaamheden moeten
wij woekereu. Op allerlei terrein is er
nog zoo onnoemlijk veel, dat als bet
ware wacht op onderzoek. Wat liggen
alleen op maatschappelijk gebied niet
tal van vragen, die een antwoord eischen.
Wat zijn daar geen wonden, waarvoor
genezing moet gezocht worden. Onnoem
lijk veel stof tot onderzoek wordt er nog
in de natuur om ons heen aangeboden
en in de kronieken der geschiedenis, die
achter on9 ligt, is er zóo ontzaglijk veel
belangrijks, dat het werkelijk te betreu
ren is, dat nog zoovele menschen met
eenigeu aanleg hun tijd zoo vermorsen
met allerlei beuzelpraat en dien kostba
ren tjjn verkwisten door zoovele nietige,
onbeduidende dingen.
Uit menschen, die bang ziju voor
eenig ongemak, wordt nooit iets groots.
Wie wat bereiken wil, moet geen
moeite ontzien, geen bezwaren schromen.
Die moet ploegen, óok als het winter is.
Van ons allen, wie we ook zijn, wordt
meer arbeid geëischt dan die voor het
dagelijksch brood. Wij moeten er op uit
om dwalingen te bekainpeu. Onze hulp
wordt ingeroepen ter verzachting van
nooden. De taak is ons op de schouders
gelegd om, waar wij gebreken zien, ons
best te doen die te herstellen.
Niemand, niemand heeft het recht,
om te doen zooals er zjju, die, op twee
ellebogen leunend, door hun vensterglas
kijken naar den arbeid van andere men
schen, maar ieder heeft op het hem
aangewezen veld den kouter door den
grond te drijven óok bij slechte weers
gesteldheid, wil hij straks de vreugd
smaken van het jpaaien en dorschen.
l)e helpende hand.
Dezer dagen las ik met belangstelling
een Engelseh boek, dat terecht opzien
heeft gebaard aldus M. v. A. in „De
huishoudgids".
Een Engelsche dauie, mevrouw Olive
Malbvry, beschrijft haar ontdekkingsrei
zen in het land der armoede. Om het
CEEN CACAO SMAAKT
ZOO KRACHTIC ALS
leven der werkende vrouwen uit de
lagere klassen nauwkeuriger te kunnen
nagaan dan het mogelijk is voor iemand,
die de omstandigheden slechts van bui
tenaf beschouwde, heeft deze nog jonge
dame gedurende korten tijd in velerlei
vermomming het leven der werksters
gedeeld. Zij is als groentenverkoopster door
de straten van Londen getrokken, heeft
iu een fabriek dagwerk verricht en met
haar mooie stein een arme straatzange
res het brood helpen verdienen. In win
kels en op ateliers was zij bezig en ner
gens heeft zij slechts in schijn werk
geleverd, doch overal is het haar streven
geweest, haar volle kracht te geven en
te verdienen, wat er te verdienen viel.
Zij deed het telkens met nieuwen moed
en opgeruimden zin, óok waar zij groote
moeilijkheden overwinnen en zelfverloo
chening oefenen moest.
Haar inspireerde de zucht, haai méde-1
menschen te heipon en om dat te kun -1
neu, moest zij eerst onderzoekeu, waar
hulp het meest noodig was en waar zij
die verleeuen kon.
Al is het boek ook hier en daar wat
vreemd en komen die onderzoekingstoch
ten door bet arbeidersleven der wereld
stad ook wat avontuurlijk voor, de warme
inenscheuliefde, die uit het boek spreekt,
trekt toch aau.
Onder het lezeu viel mij telkens weer
de oude waarheid in, dat ware liefde
zich eerst indenkt in de omstandigheden
vau dengene, dien zij goed wil doen, eer
zij haar plan ten uitvoer brengt.
Vergeten wij dat niet te dikwjjls
Wat deze moedige Eugelsche in wer
kelijkheid gedaan heeft, moeten wij in
dien zelfden geest doen.
Niet slechts tegenover de armen, wier
nood wij willen lenigen, doch tegenover
eiken medemensch, dien wij iets goeds
of iets hels willen betvyzen.
Hoe dikwijls zonden wij beter weten
wat wij doen en wat wij laten moeten,
wanneer wij niet opzagen tegen de moeite,
ons met eeuig nadenken te verplaatsen
in den toestand van den andermet
hoeveel meer kieschheid zouden wy wel
doen, als wy ons stelden iu de plaats
van den beweldadigde. Dan zonden wy
leeren, werkelijk goed te doen en nooit
te kwetsen.
Wel is dit een groote kunst, doch wij
vinden dagelijks eu overal gelegenheid,
ons daarin tc oefenen. Laten wij die niet
verzuimen en in den engen kring des
huizes leeren, ons te stellen op het stand
punt vau eeu ander, opdat wjj worden
fijngevoelige, tactvolle menschen, die we
ten wat een ander weldoet en wat hem
kwetsen moet, en opdat wjj worden on
baatzuchtige menschen, die begrjjpen
waar hulp noodig is.
Twee eenvoudige voorbeelden.
Een moeder is dikwijls overkropt met
werk, doch zegt niets, omdat zij haar
dochtertje niets van haar vrijen tjjd ont
nemen wil. Denkt het kind zich in de
plaats van haar afgetobd moedertje, in
stede van enkel en alleen aan zichzelve
te deuken en genoegens na tejagen, dan
zal zy toch de handen uit de mouwste
ken en afstand doen van een prettig
uurtje, ja, het tegenover moeder nog
doen voorkomen, of zij het werk verkoos
boven het genoegen.
Een ander maal willen wjj een arme
hulp bieden. Zal die niet krachtdadiger
zijn, wanneer wy ons op de hoogte stel-
leu van zijn omstandigheden en hem
geven, wat hij noodig heeft, dan wanneer
wij hem overladen met nuttelooze giften
waarvoor hij volstrekt geen bestemming
weet, ja, die hein wellicht niet eens ten
zegen kunnen zyn 1
Met zekerheid kan worden medegedeeld
dat door de Regeering om advies aan den
Raad van State is gezonden een wetsont
werp op het Regentshap en zulks ter uitvoe
ring van art. 37 der Grontwet, luidende
„Ue Regent wordt benoemd bij een wet die
teveus de opvolging in het Regentschap tot
's Koningi meerderjarigheid kin regelen.
Over het ontwerp dier wet beraadslagen
en besluiten de Stateu-Generaal ia vereenig-
de vergadeiiag. De wet wordt nog bü het
leven van deu Koning voor het geval der
minderjarigheid zijns opvolgers gemaakt".
Zooals bekend is, werd bij Kon. besluit
van 7 November 4908 bepaald, dat de Wet
van 23 Juli 1908 tot invoering van den wette-
lijken tijd in werkiug zal treden op 1 Mei
1909.
Tot nu toe was alleen bekend, dat als
wettelyke tyd was aangenomen de tijd van
Amsterdam, echter zouder nadere aandui
ding volgens welken meridiaan die tijd te
rekenen zou zijn.
Thans is besloten, als zoodanig aan te ne
men den meridiaan vau den Westertoren
van Amsterdam, die tot nu toe steeds als
eerste meridiaan op de Nederlandsche marine-
kaarten dienst deed.
Hierdoor zullen de tijdseinen ia ons land
te Den Helder, Amsterdam, Rotterdam en
Vlissiugen (welke nu nog volgens localea
tijd gegeven worden) van 1 Mei af gegeven
worden op 0 u. 0 ra, 0 s. A. T. volgens den
meridiaan Westertoren, overeenkomende met
23 u. 40 m. 27.87 s. middelbaren tijd van
Greenwich.
Het tijdsein der Filiaal-inrichtingen van
het Kon. Ned. Meteorologisch Instutuut, aan
de Handelskade te Amsterdam, werd tot nu
toe gegeven ten 23 u. 40 m. 21 s. M. tüd
Greenwich. Voor het gewone dagelykscje
leven ziju de ongeveer 7 seconden verschil
in tyd van geen beteekenis.
In verband met de helling van tien Ryks-
opcenteu op de hoofdsom der Bedrijfsbelas
ting heeft de Minister van Fiuanciën de aan
dacht van de bdastiug-adraiuistratie er op ge
vestigd, dat de heffing van opcenten op de Be-
diijlshelastiug niet zal zyn bepeikl tot het
beiasingjaar 1909/1910, doch ook zal kunnen
betreffen aanslagen in die belustiug over
1908/1909 en 1910/1911. De aanslagen n!„
welke worden opgel-gd aan de sub b. van art. 1
der Wet op de Bedrijfsbelasting bedoelde
j belastingplichtigen behalve de sociëteiten
I zullen, indien zij worden opgelegd naar