Dinsdag 4
1900.
No. 7656.
58e Jaargang
FIRMA A H VAM CLEEFF
ie AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden fi.
franco per post f 1.15. Advertentiën 1G regels 60 centelke regel meer 10 cent. Bij regel-
abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosleloos. Legale, oflicieële- en onteigenings-
advertentiën per regel 15 cent. Reclames 1—5 regels f 1.25 elke regel meer f 0.25. Groote
letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten
evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
KORTEGRACHT 9
Postbus 9.
Telephoon 19
Abonné's die
VERHUISD
zijn, worden beleefd verzocht,
hun nieuw adres op te geven,
opdat de courant behoorlijk
kan worden bezorgd.
KENNISGEVING.
Do BURGEMEESTER eu WETHOUDERS van
AMERSFOORT,
Gelei op Bilt. 6 eu 7 der HINDERWET,
Brengen ler kennis viiu bet publiek, d«t reu
door J. ONNES handelende onder de firma BLAN
KENBERG <fc ZOON, wouende to Amersfoort,
ingediend verzoek, met bijlagen, om vergunning
tot 'uet plaatsen vnn een gasmotor van 2 l'.K. die
nende tot het in beweging brengen van eeue snel-
persdrukmaohine en eeno te plaatsen kleine gewone
drukpsts in liet perceel alhier gelegen aan de La-
vendeistraat No. 4 bij bet Kadaster bekend onder
sectie E. No. 4201 op de Secretarie der Gemeente tor
visie ligt, en dat op Dinsdag, deu IS Mei aanstaande,
des voormiddags te half elf uren, gelegenheid ten
Raadhuize wordt gegeven om, ten overstaan van
het Gemeentebestuur of van een of meer zij ner leden,
bezwaren tegen het oprichten van de inrichting in
te brengen.
Tot het beroep, bedoeld in art. 15, le lid der
Hinderwet, zijn, volgens de bestaande jurisprudentie,
alleen zij gerechtigd, die overeenkomaiitr artikel 7 der
Hinderwet voor het Gemeentebestuur of een zijner
leden z ij n verschenen ten einde hun bezwaren
mondeling toe to dekten.
Amersfoort, 4 Mei 1909.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd,
De Burgemeester,
WUIJTIERS.
De Secretaris,
J. G. STENFERT KROESE.
Prinses Juliana.
De geboorte-acte der Priuses luidt als
volgt:
Heden den eeisten Mei negentien honderd
en negen beeft Zijue Koninklijke Hoogheid
Hendrik Wladimir Albrecht Ernst, Prins der
Nederlanden, Hertog van Mecklenburg,
Vorst van Wenden, Schwerin en Ratzeburg,
Graat" van Schwerin, Heer van de landen
Rostock en Stargard, euzoovnorts, enzoo-
voorts, oud 33 jaren, aan mij, Huberius de
Wilde, ridder in de Orde van Üranje-Nas-
sau, Wethouder, Ambtenaar van den Burger
lijken Siaud der Gemeente 'sGraveuhage,
te kennen gegeven en verklaard, in tegen
woordigheid van meester Antonius Petrus
Laurentius Nelissen, oud zeven en vijftig
jaren, ridder in de Orde vau den Neder-
laudschen Leeuw, Minister van Justitie, en
van jonkheer meester Reneke de Marées van
SwiudereD, oud acht en veertig jaren, rid
der in de Orde van den Nederlandschen
Leeuw, Minister van Buitenlandsche zakeD,
beiden wonende alhier, dat het kind, aan
ons voorgesteld wordende en hetwelk is
van het vrouwelyk geslacht, geboren is in
het Koninklijk Paleis, gelegen in het Noord-
einde, nummer acht en zestig, binnen deze
Gemeente, op Vrijdag, den dertigsten April
des jaars negentienhonderd en negen, des
voormiddags ten 6.50 ure, mi'sgaders, dat
hetzelve kind, genaamd: Juli ma Louise
Emma Marie Wilhelmina, Prinses van
Oranje-Nassau, Hertogiu van Mecklenburg,
eeue dochter is viu hem, Hendrik Wladimir
Albrecht Ernst, Prins der Nederlanden,
Hertog van Mecklenburg, Vorst van Wen
den, Schwerin en Ratzeburg, Graaf van
Schwerin, Heer van de landen Rostock en
Stargard, enzoovoorts, enzoovoorts, en vau
Zijne Koninklijke Getnalinuo Hare Majesteit
Wilhelmina Helena Pauline Maria, Koningin
der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau,
Hertogin van Mecklenburg, enzoovoorts,
enzoovoorts, beiden resideereude te 's Gra
ven hage.
Ik ambtenaar van den Burgerlijken Stand
der Gemeente 'sGraveuhage heb daarvan
ten Paletze bovenbedoeld deze akte opgo-
maakt, die door Zijne Koninklijke Hoogheid,
tie beide getuigen en mij, na voorlezing, is
onderteekend.
KoniDgin Wilhelmina en Prins Hendrik
hebben hun dochter Juliana genoemd, uaar
Juliana van Stolberg, vrouw van Willem van
Nassau, moeder van Prins Willem van O ra rij*,
den Zwijger.
Een beteekenisvolle keuze. Want de ouders
der jonggeborene hebben daarmee zonder
twijfel te keunen willen geven wie zij hopen,
dat hun kind ztch tol voorbeeld zou stellen
in het leven. En zij kozen daarvoor een
vrouw vau groote gaven, maar vooral vau
sterke overtuiging, een krachtige, een wijze,
en nog meer een vrome vrouw.
Juliana van Stolberg heelt een moeilijk
le\eo gehad. Op jeugdigen leeftijd getrouwd
met graaf Hauuu Minzeuberg, wten zij vier
kinderen schook, hertrouwde zij, toeu haar
echtgenoot in 1529 was gestorven, twee jaar
later met graaf Willem den Iiijke. graaf
van Nassau en Catzenelbogen, die zelf we-
duwuaar was met twee kinderen.
Bij de zes kinderen, toen op den Dillenburg
vereenigd, kwamen er nog elf. Zoo had de
gravin de Zorg voor zeventien kinderen,
waarbij kwam die voor vele volgelingeu en
dienaren vau haar man. voor talrijke gasten
eu spoedig ook voor wegens hun godsdiens
tige denkbeelden gevluchten.
Want gravin Juliana zoowel als haar man,
wareu zeer spoedig aanhangers der Refor
matie geworden, waarin zij echter, als zou-
veleanderen, aanhankelijk niet anders zagen
dan een poging tot zuivering Van de leer
der Kerk. Vandaar ook, dat zij geen bezwaar
hadden tegen de katholieke oingeviug, waar
in hun oudste zoon, Willem, Prins van
Oranje geworden, zou worden opgevoed.
Maar toch vinden wy vermeld, dat Lode-
wijk, Protestantsch geworden en gebleven,
haar lieveliugszoon is geweest.
Toch is zij steeds ouk in Willem blijven
gelooven, heeft hem, ua den dood van tiaar
man, in 1-59, geraadpleegd over de opvoe
ding harer kinderen en goedgevonden, dat
verschillende van hen lang aau ziju Hof te
Breda vertoefden.
Toen de opstand in de Nederlanden begon
eu haar zonen en scbounzoiien zich aau de
zaak der vrijheid gaven, heeft Juliana vau
Nassau op bet levendigs: iu de moeilijkhe
den van den strijd gedeeld, zeker ook ter
wille van de zaak der Hervorming, maar
niet het minst omdat uilen die zij lief had,
naar had ten omhelsd. Zij heeft ter wille vau
tiien strijd veel geleden haar Adolf viel
bij Heüigerlee, haar Lode wij k en Hendrik
op de Mookerhetde schoon hun lij keu
nooit zijn teruggevonden en de moeder
lang op een ontsnapping en op terugzien
bleefhopen. En dan de zorg voor haar oud
st'*, steeds iu strijd eu onrust. Geen won
der, dat zij, kort na den slag op dé Mooker-
beide, aan hem schreef: «Waarlijk ik ben
wel een ongelukkige oude vrouw, die niet
van hare droïtheid kan worden verlost eer
God in zijne genade mij uit dit jammerdal
lot zich neemt, wal ik ook vau harte be
geer, Hem biddende, dat Hij het spoedig
doen moge."
Maar telkens blijkt ook uit haar brieveu
hoe zij meeleeit tni t de strijdenden, met
Haarlem's droevig lot, met de winst van
Walcheren, met nieuwen tegenslag in Zee
land. En daarbij was haar eigen loven er
niet gelukkiger op geworden niet alleen
die harer zouen die gesneuveld waren voor
de goede zaak moest zij missen, ook aude-
ren hadden haar verluien, ouk eetuge klein
kinderen, o. a. de kleine Maunts eu /yn
zusjes, die zij lang bij zich had gehad, ook
graal' Jan, die stadhouder van Gelderland
was geworden, eu diens vrouw, die haar
door den dood ontviel. Haar gezicht en ge
hoor werden slechter, zij voelde zich zeer,
zeer oud, en zoo was liet iu vullen vrede,
dal zij stierf, 74jaar oud.
Maar zij had tien dagen te voren van
haar oudsten zoon een brief gekregen,
waarin hij schreef„Het ware wel te wen-
schen, dat God ons de genade wilde bewijzen,
van ons een goeden vrede te schenken maar
ik heb daar vooreerst geen hoop op; want
al de middelen om daartoe te geraken, die
men ous aan de band doet, houden steeds
in, dat wij van Gods Woord moeten «Haten
en, Gud lof, dat willen wij niet. Liever het
uiterste gewaagd, dan dien schat te ver
liezen".
Dat was wat zij haar kinderen steeds had
voorgehouden. Iu een brief aan graaf Lo-
dewijk vinden wij de woorden „maar bid
zonder ophouden uwen Hemelschen vader,
om Zijnen Heil gen Geest, opdat die u ver
lichte, boe de uitbreiding van Gods Woord
te bevorderen eu dat niet te wederstaan,
maar te allen tijde het Eeuwige meer te
achten dan het tijdelijke". Deze en dergelij
ke vermaningen komen telkens iu haar
brieven voor, en zij geven den goest weer,
waarin zij haar kinderen heeft opgevoed en
geleid.
Ziedaar enkele woorden om een denkbeeld
te geven van de vrouw wier naam onze
jonggeboren Prinses zal dragen. Voor meer
verwijzen wij naar het werk van Johanna
W. A. Naber eu Louise B. B. over De «Vorstin
nen van het Huis van Oranje-Nassau", waar
aan het »Hdbld."bet bovenstaande ontleent.
„Messieurs, c'est une Priucesse
't Is nu, met al dat feestlawaai zóó vroeg al
langs de straat, heel moeilijk om het in de
juiste zinnen, met zorgvuldige weergave van die
sterk-wisselende gedachten en gevoelens, precies
zóó in die stemming van de achter mij liggende
uren weer te geven.
Ik schrijf haastig; en met m'n hoofd, ijl en
vreemd-licht van twee nachtwaken, wil ik niet
eens denben aan het keurig verzorgen van wat
men stijl heet.
Ik wil me zelf nu uitschrijven, dadelijk en
impulsief, nog na-popelend van die zóó sterk
doorleefde emoties; en zoo krabbel ik neer dat
stuk historie, hetgeen een journalist wil rekenen
tot de allergrootste gebeurtenissen, die hij in zijn
vakleven mocht bijwonen.
Maar nu, terwijl ik dit overstelpend haastig
van herinneringen opschrijf, wil ik toch even
dit zeggen aangaande ons métier, bet beroep
van den modernen journalist, van wien zijn
publiek wil, verwacht, bijna eischt, dat hij
alloin tegenwoordig zal zijn, tot zelfs in de
antichambres der paleizen, of daar de oude
Vorst in laatste stervensure neerligt, dan wel
het nieuwe leven zoo spannend verbeid wordt.
Ik verklaar dit vooraf: van zulk een indis
cretie ons beroep, al is het aan de openbaarheid
gewijd, eu mijn eigen pen stellig vrij te willen
houden.
En dus, waar ik dezen nacht vau Prir.cesse-ge-
boorte doorbracht, en wien ik de bevoorrechte
plaats tot wachten te danken had, en ook aan
duidingen van persoaen, die ernstig-of licieel den
journalist het „Hofbericht" meedeelden, doch
dadelijk daarop zoo raeusckelijk-óuoflicieel zich
lieten gaan, in de nerveuze uren van eindeloozen
geboorte-nacht ten Paleize. neen, waarlijk ik
meen, dat mijn aanteekeningen over het „waar"
ik ze verzamelde, met de bedoaliug vau mijn
onderwerp niets hebben uit te staan.
En wat doet het er ook toe, of hetdejkamer
was in eon stillen vleugel van een groot ge
bouw, eu of er de voetstappen van een
schildwacht beneden eindeloos langs de ven
sters schuifelden, en of er het nauw-hoorbare
komen en gaan was van een enkelen lakei, die
strak en stil zijn dienstwerk volbrachten
hoe er dan de oubeschrijflijk-lange uren volg
den van ledig wachtun, met niets dan het droef
geestig getik kei van den regen op een duister
ruim binuenplein, waarop slecht6 enkele ver
lichte raiuefl/ hun schijnsel gavenmaar
hoe er dan aan het eind van den langen hollen
gang de haastige bekende stap klonk, die
Tóchdit laatste moet ik vertellen
Want dan schrokken wij allen op, broeders
journalisten, als wij daar bijeen waren, van
eigen bodem en van onze drie voornaamste
Europcesche landen.
Zóo als wij dan opschrokken
Het was ook voor ons de tweede nacht van
waken, van spanning, vau ontroering want
'iou men nverdenke en wikke en wege dat
korte bericht, dat aanstonds overal heen ge
seind zal worden, neen, dan juist is er eerst
recht dat echt-nienschelijke in onzen arbeid,
omdat het de eigen emotie is, die wij straks
aan duiz.-nden, tien-duizenden, honderd-duizen
den zullen hebben over ie geven.
Dat is dan niet meer hel volgend, „Hofbericht",
waarnaar wij gretig uitzien, neen, dan is dat
het met nauwelijks-iugehouden spanning ver
beiden van die blijde tijding, dat daar een jonge
vrouw, niet eens uitsluitend ómdat ze Koningin
is over heel een volk, het moeder-worden heeft
doorstaan.
Zooals we opschrokken dan na ons wachten 1
Het wachten zelf was van een teekenachtige
roezigheid. De deftige arbeid-kamer, met aller
lei détails, waarop men zou willen letten, in
dien men niet wist waar men was, waarom men
er wasdaarin dut tiental journalisten, de zes
buitenlandsche met den hun toegevoegden ver
tegenwoordiger vau de ..Haagsche Journalisten
Yereenigmg" jhr. O. J. B. van Berensteijn, ver
volgens de vertegenwoordiger van het bureau,
dat de oflicieele „Hofberichten" voor de Pers
in ontvangst neemt, dan driu medewerkers van
ézn Rotterdam.-ch, éi-n Haagsch, een Amster-
damsch dagblad.
De collega's anders vol onderlinge waardee
ring, nu toch beroeps-vijandig om deze zeldza
me concurrentie, wie er straks wel het vlugst
en het best bekendheid zou geven aan dat reeds
sedert Dinsdagnacht verwachte bericht, die col
lega's brachten daar voor den tweeden nacht
waak den tijd door. Geslapen hadden ze al niet
den vorigen nacht, om toch maar geprepareerd
te zijn, en gerust al evenmin met dat haastwerk
heel den dag door. Nu ging dan de tweede in,
het uur van middernacht al voorbij, en slechtB
die korte aanwijzing, officieus, om tien te doen
weten, waaraan zich te houden: „Dat professor
Kouwer meende, dat tn\ twee uur, in den na
nacht dus, de algemeeue toestand van de Konin
gin het vermoeden op een geregelden voortgang
der bevalling wettigde".
En van twee uur vannacht waren wij daar
bijeen.
De Engelsche journalisten schenen nu einde
lijk uitgeschreven. De ellenlengten aan telegram
men, die zij reeds van begin April aan hun
bladen geseind hadden, wacutten nu oog slechts
op liet groote slotwoord. Die van de Times"
uir. Bazel)-, een jonguiensch, nonchanlant, goed
gekleed, fijn gezicht eu nerveuze handen, had
hoegenaamd geen beroeps-allures. Ziju laatste
telegram voor zijn uchl ndblid te I.ouden had»
hij blijkbaar laten wegseinen nu liep hij met
de duimen iu de armsgaten van zijn vest door
liet vertrek, wat verveeld, met een telkenB
dedaigneus optrekken van een zijner wenkbrau
wen. Als hij gaat zitten in den armstoel voor
de vreemde wer&tafel vouwt hij zijn lange ma
gere beenen over elkaar. Hij manifesteert zijn
verveling, doch is zelf zeer vervelend met zijn
telkens gaperig herhaald: „By Jove
Levendiger type zijn collega van deu „Daily
Crhonicle", rnr. Philips Gibbs, afgewerkt manne
tje met scherp,kaal gelaat, wel ernstige oogeu»
die hol en melancholiek onbeweeglijk in hun
kassen staan. Even krabbelde hij nog wat aan
teekeningen neer op losse vodjes papier, zocht
toen rond naar een rustig plekje, verdween er
achter de zware venstergordijnen, waar hij dade
lijk op den grond neerzat. Tusscheu deu gordijn-
kier zagen we zijn magereu grauw-vermoeiden
kop als een doodsmasker.
Do derde Engelschuian, mr. Hamilton l'ife,
van de „Daily Mail", nam óok rust. Hij rustte
gelijk een lilosoof zich na vermoeienis tot nieu
wen arbeid strekt. Mr. Fife moet Hlisoof zijn;
niet vanwe.se zijn loozen verstandskop, naïef en
guitig tegelijk onder het lage voorhoofd, dat
opgerimpeld schijnt te worden door zijn grauwe
haren, die strak uaar achter liggen, maar van
wege het deeltje Nieische, dat hij niet uit zijn
bereik legt. Van het Paleis in h«: Noordeinde
draagt hij het in de hand tot de woning van
den Engelsehen gezant. Overal waar hij deze
dagen heeft le antiohambreeren gehad, siaat hij
Nielsch-i open, duikt er ziju mal-ernstigon kop
in, met de spotplooien van Engelschen song-
aud-dance. Maar nu schijnt zelfs Nieische hem
niet meer tot nut. In eeu houding, die slechts
het lichaam kan aannemen welks ziel tot ge
lijkmatigheid is geëffend, heeft hij zich op twee
stoelen te slapen gelegd. Hij slaapt eu snurkt
met stroeve haaltjes.
Nog was er éen die sliep, monsieur Routier.
Die is nog gaillard, zelfs zooals hij op zijn stoel,
tegen de boekenkast aangeleund, zithet tiaar
is wat te zwierig, maar ziju jonge volle baard
is wel die van den beau garyon, Eu nóg deco*