Dinsdag 4
Januari
1910.
No. 7759.
59e Jaargang,
AMERSFOORTSCHE COURANT.
FIRMA A H VAN (pEEFF
te AMERSFOORT
Verschijnt Dinsdag Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden ƒ1.
franco per post 1.15. Advertentiën 16 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bij regel-
abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieële- en onteigenings-
advertentiën per regel 15 cent. Reclames 15 regels 1.25 elke regel meer 0.25. Groote
letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten
evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bii advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
KORTE6RAGHT9
Postbus 9.
Telefoon
KENNISGEVING.
De BURGEMEESTER van AMERSFOORT
brengt, ter voldoening aan de aanschrijving
van den Commissaris der Kaïingin in de Pro
vincie Utrecht d.d. 30 Deceper 1909, 4e afd.
no. 6800/4636, ter kennis vaibelanghebbenden,
dat in de Gemeente Utrirht een geval van
MILTVUUR is voorgekomef
Amersfoort, ol December/i909.
De Burgeraitfter voornoemd,
WÈ1JTIERS.
Leerplicwret.
De BURGEMEESTER fcr Gemeente AMERS
FOORT
brengt ter kennis vai ouders, voogden en
andere verzorgers van Éorplichtige kinderen,
die aanspraak maken on^ene der vrijstellingen
van de verplichting omjiunne kinderen scbool-
ot huisonderwijs te pD geven, genoemd in
artikel 7 der Leerplicht', of die hunne kin
deren huisonderwijs dp genieten,
dat eeD en ander hcé> alleen dan kan onthef
fen van de verplichtii/f °m hunne kinderen ter
school te zenden, >pnneer daarvan door ben
vooraf aan den Burgmeester is kennis gege
ven
dat een vereischte»'oor het doen voortduren
dier vrijstellingen i^ dat deze kennisgevingen
telken jare opnieuf worden ingediend door
hen, die aanspraak naken op eene van de vrij
stellingen, bedoeld bi artikel 7 der Wet, telkens
na verloop van 12 paaiden, en die hunne kin
deren huisonderwijs doen genieten, ieder jaar
vóór 1 Februari
dat van verander-ngen in de personen, door
wie het huisondeprijs gegeven wordt, binnen
acht en twintig «en aan den Burgemeester
moet worden kena» gegeven;
dat alle bovengfioemde kennisgevingen moe
ten geschieden ap daartoe vastgestelde formu
lieren, welke kostloos ter Gemeente-secretarie
verkrijgbaar zijn.?
Amersfoort, 4 ftnuari 1910.
fe Burgemeester voornoemd,
I WUIJTIER8.
'Troosten.
Eens zat fen koning in diepen rouw
terneer over den dood van zijn zoon.
Die zoon np, was tegen zijn vader in
opstand gekcmen, met het oogmerk om
den ouden Vorst vati zijn troon te stoo-
ten en in dLns plaats te regeerendoch
zijn boos o|Ket mislukte en met den dood
moest hij zjn verzet bekoopen. Door de
hand van 's konings krijgsoverste, die
tegen den .ndringer was ten strijde ge
trokken, verd aan het leven van den
jongeling «en einde gemaakt. Toen de
koning di overwinning op zijn zoon
verwittigl werd, was er geen vreugde
in zijn hart. De smart over het verlies
van zijn kind, te heviger om hetgeen er
aan vootafging, verdrong de vreugde,
die toch zijn deel moest zijn, bij de be
haalde overwinning. Het koninkrijk,
waarover hij den scepter zwaaide, bleef
wat het was, aan zijn macht werd perk
noch pial gesteld; maar dit alles woog
niet cp tegen het smartvolle gevoel, op
zoo'n wijze, het kind dat hjj had lief
gehad^ te verliezen. En in zijn rouw riep
hjj telkens en telkens het uit: Ach!
wareik maar gestorvenmijn arme
zoon 1
Dei krijgsknechten, die vol vreugde
warefc over de behaalde overwinning,
bestierf het lied op de lippen, toen zy
van'de smart des konings hoorden.
Ajk de krijgsoverste dit vernam, ging
hjj haar den koning en wees hem er op,
dat1 al de manschappen, die van het
strfdveld waren teruggekeerd, voor hem,
den koning, hun leven gewaagd hadden
en zij iets anders verdienden dan een
treurig gelaat.
/Toen stond de koning op en zette zich
iu de poort en sprak woorden van dank
tot die hem trouw gebleven waren.
Dat was goed gedacht wat die krijgs
overste daar deed. Hij had met den ko
ning kunnen weeklagen over het ver
driet, dat over hem gekomen wasmaar
hij deed beter. Hij begreep, dat het volk
recht had op woorden van dank en dat
het beste troostwoord, waarmede hij zijn
Vorst kon tegemoet treden, was hem te
wijzen op zijn plicht, zijn roeping als
Vorst.
En inderdaad, zou er wel heerlijker,
grooter troost denkbaar zijn, dan in da
gen van diepen, rouw te wijzen op onze
taak, op wat wij aan het leven zelve
verschuldigd zijn1? Wat baat al het jam
meren, het groote misbaar, dat velen
maken, als zij hun leed, met die lijden,
te kennen willen geven. Wat baat het
groote relaas, dat sommigen ophangen
van eigen smart, of van de ellende, door
anderen geleden? O, ik weet wel, dat er
oogenblikken in ons leven zijn, dat wjj
behoefte hebben om eens uit te schreien
aau het hart van een menschenkind, dat
de diepte van ons leed peilen kan, om
dat het zelf geleden heeft. Ik doe hier
geen beroep op stoicijnsche kalmteik
trek niet te velde tegen het storten van
tranen. Onze tranen in droefheid ge
weend, zijn even natuurlijk als de glim
lach op onze lippen in dagen van vreugde.
Maar de smart mag ons niet te gronde
richtenwij moeten integendeel haar
overwinnen. En daar is geen beter mid
del dan Je arbeid, dan het nauwgezet
vervullen van heilige plichten.
Die koning mocht niet blijven treu
ren over het verlies van zijn zoon. Zijn
volk had recht op eeu gelaat, niet door
tranen verduisterd. Zonder dat, was het
niet in slaat zoo aanhankelijk en zoo
trouw te blijven, als het tot dusverre
geweest was.
Als die koning, moet het ook ons gaan.
Als wij door smart worden neorgebogeu,
doordat van onze zijde werd weggeno
men een die ons lief was als ons eigen
leven, dan ook hebben wij te gehoorza
men aan de stem in ons of naar die,
welke tot ons komt van de zijde van
een goed vriend of vriendin, die ons
spreekt van het doen van onzen plicht,
het vervullen van onze roepiug't Is
dwaas, te meenen, dat wij aan de nage
dachtenis van een afgestorvene te kort
doen, als wij niet handenwringend naar
t waarom! vragen; maar in stede daar
van doen, wat onze hand vindt om te
doen, ten opzichte van hen, die achter
bleven en niet ontberen kunnen onze
groote, alles gevende liefde.
Wie dat goed begrijpt, verstaat de
zware taak om zijn evenmensch in waar
heid te troosten. Zoo iemand gaat de
schaduw, die eenmaal gevallen is, nog
niet zwarter maken, maar ontsteekt hier
en daar en overal lichten, om de dui
ternis te verdrijven.
Ik hoorde eens een blinden man zeg
gen „Sommige menschen schijnen geen
woorden genoeg te hebben om ons te
beklagen. Zij maken ons indachtig wat
wij missen moetende heerlijke kleuren
pracht, het zonnig landschap, een ster
renlucht, en vergeten, dat zij, door al
dus te spreken, onze ellende nog groo
ter maken. Dat men toch ophoude met
ons te zeggen, wat wij missen moeten,
maar laat men ons arbeid geven. Het
werken doet het leed vergeten, doordat
het ons onttrekt aan het doelloos na
denken over ons gemis en hat gevoel in
ons kweekt en onderhoudt, dat wij nut
tige ledeu van de samenleving zijn,
omdat ook wij ons deel aanbrengen, tot
de som van den menschelyken arbeid".
O, gy allen, tot wie het lijden kwam,
haar is troost in den arbeid, zóo groot
eu zóo heerlijk, als geen sterveling u
geven kan. Duizenden dingen in de we
reld vragen om uw arbeid, uw liefde,
uw toewyding. Daar is schier op alle
gebied zooveel te doen.
Toegeven aan 't verdriet, dat over ons
kwam, is zwakte, is gebrek aau groote
algemeene liefde. Wie om het verlies
van een, waaraan hij zeer gehecht was,
andereu verwaarloost, ik zeg u, dat de
smart van zoo iemand slechts zelfzucht
is, die ten slotte ook geen medelijden
meer verdient.
Ik bracht eens een condoleahtie-visite
aan een familie, waar de eenige dochter
door den dood aan het gezin ontrukt
was. En de moeder zei mij, iu haar
groote wanhoop„Ik heb vastbesloten,
nooit, nooit meer te lachen".
Toen nam een haar bij de hand en
wees haar op haar vier jongens, waar
van er twee nog speelden met een bouw
doos, en zei„Én hebben die dan geen
behoefte meer ?.an je glimlachmoeten
die het maar zonder hun moeder doen
En ze greep en drukte zijn hand en
knuffelde haar jongens en lachte, door
haar tranen heen, haar kinderen zoo
vriendelijk toe, als alleen een moedei
dat doen kan.
Ik heb haar na dien tijd vaak zien
stoeien en lachen met haar kinderen en
dikwijls daarbij gedacht aan de zoo kie-
sche en waardige wijze, waarop deze
vriend haar getroost had, door haar te
herinneren aan haar moederplichten, aau
den arbeid, die haar wachtte.
Dat is de weg om onze medemenschen
te troosten.
Niet lamenteeren, geen ellenlange ver
halen van wat wy zei ven leden of anderen
op hun weg ontmoetten.
Dat ontrooft den troost aan alle ver
troosting, maakt slap eu krachteloos.
Maar wijzen moeten wij op het ver
hevene van de taak, die hen is opgelegd
en waaraan zij zich niet onttrekken
mogen om hun zelfs-wille, omdat daarin,
en daarin alleen, de waarachtige troost
te vinden is. Wij moeten heu overreden
om toch willig op te nemen het kruis'
hun op de schouders gelegd en het blij
moedig te dragen om de kracht en den
zegen, die daarvan uitgaan.
J. A. C. N.
„Mij dunkt, het is niets dan moeite en
zware arbeid", klaagde een mier,
die een stroohalm voortsleepte, die veel
grooter was dan zij zelve.
Het kwikstaartje lachte, maar om zyn
gebrek aan denkvermogen te verbergen.
Op dit oogenblik begonnen er groote
waterdroppels te vallenzij fluisterden
droevig: „Het leven bestaat uittra-
n e n".
Gij vergist u, riep de arend, die op
zijn machtige vleugelen door het lucht
ruim zweefde„Het leven is v r y h e i d
en krach t".
Toen begon het donker te worden, en
de nachtwind suisde door de hoornen:
„Het leven is een droom".
Stilte heerschte in stad en land, en
de dag brak reeds aan, toen een een
zaam geleerde zijn lamp uitdeed en
zuchtte: „Het leven is slecht9 een
s c h o o 1".
Daar buiten gingen eenige jongelieden,
na eeu in uitgelaten vroolijkheid door
leefden nacht, huiswaarts; een van hen
geeuwde: „Het leven is een oneindig
groote onvervulde wensch".
„Het leven is een eeuwig geheim",
fluisterde de jonge morgenwind.
Nu ging de zon op, vergulde de
toppen der hoornen en omzoomde de
lichte wolkjes met een gouden glans
en toen de dag de ontwakende aarde kuste,
klonk het in grootsehe harmonie door
de wijde wereld„Het leven is een begin".
Vrede-klanken.
Iu het nieuwe jaar.
Eens op een dag, toen de vogels zich
moe gezongen hadden, verbrak een vink
de stilte met de diepzinnige vraag Wat
is het leven
Allen waren verschrikt over deze
plotselinge vraag; alleen de leeuwerik
antwoordde ferstond„Het leven is een
lie d".
„Neen het is een stryd in het duis
ter", zeide de mol, die juist uit den
grond gekropen was.
„Ik geloot, dat het een ontwikke
ling is", zeide de rozeknop, terwijl hij
zijn blaadjes ontplooide, tot'gcote blijd
schap van een vlinder, die nem kuste
en uitriep„het leven is vreugde".
„Noemt het liever een korten zo
mer", gonsde een zwaarmoedige .lieg,
die voorbij vloog.
Op_«Kerstdag, toen het „Vrede op aarde"
in zoo vele luien werd herhaald, heelt Car
negie, de Amerikaansche milliardair, de schen
ker vin het Vredespaleis te 's-Gravenhage,
zich uitgelaten als vredes-apostel.
Niet kakelen, maar eieren leggen, meent
hij spreken over vrede is mets, doen
is een ding, zegt hij.
En hij vindt, dat President Tafteen com
missie van drie ledea moet benoemen, welke
commissie een bezoek zon moeten brengen
aan de landen, die bun bewapening aldoor
maar vei sterken. Daar zouden zij moeten
vragen, hoe het komt, dat, waar ieder regeer
der en ieder Staatsman beweert, den vrede
te willen handhaven, niet éen hunner in staat
is, dien vrede te waarborgen. Het zou al een
groote stap in de goede richting zijn, meent
Carnegie, indien de wereld wist wie er aan-
prakelijk staan voor de bestendiging van
het ruwe systeem van doodslag en van be
roep op bet ruwe geweld om uit te maken,
niet wie gelijk heeft, maar wie de hardste
klappen kan uitdeelen.
Carnegie gelooft, dat indien het Duitsch-
land, Engeland en den Vereenigden Staten
werkelyk ernst is in hun streven, zjj den
wereldvrede kunnen verzekeren.
Hij herinnerde er verder aan, dat op de
internationale conferentie te Londen voor bet
zeeoorlogsrecht acht zeemogendheden ver
tegenwoordigd waren. Indien nu deze acht
naties maar overeenkomen, dat voortaan alle
geschillen tusschen beschaafde Staten worden
beslecht door arbitrage, dan zal de oorlog
tot het verleden gaan behooreu.
Natuurlyk zal er tegenkanting zijn van
enkele beroeps-militairen en marine-mannen
en dezen zullen in hun verzet gesteund wor
den door direct belanghebbenden, als de
staal- en kanonnenfabrikantenmaar dat
verzet zou kunnen worden overwonnen in
dien de wereld maar weet waar het om gaat.
Ook zou do inkrimping van de productie
vao oorlogstuig volstrekt geen uadeelen bren
gen voor de werklui, die daarbij betrokken
zitn. Want wat nu wordt besteed aan nut
teloos oorlogsmaterieel, zou dan vrijkomen
voor productieve uitgaven.