No. 7804.
59e Jaargang;
UITGAVE:
FIRMA A- H VAN CLEEFF
AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden f\.
franco per post f 1.15. Advertentiën 16 regels 60 cent; elke regel meer 10cent. Bij regel-
abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieële- en onteigenings-
advertentiën per regel 15 cent. Reclames 1—5 regels f 1.25, elke regel meer f 0.25. Groote
letters naar plaatsruimte. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten
evenals af/.onderlijke nummers 10 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
BUREAU:
KORTEGRACHT9*
tbus 9. Telefoon 19.
KENNISGEVINGEN.
AMË^F™TER WETH0"M8S van
brengen ter kennis van belanghebbenden, dat
op 1 Mei a.s. nieuwe leerlingen op de scholen
2e soort (Hellestraat) en 3e soort (Koningsstrnat,
Beekstraat en Puntenburgerlaan) kunnen worden
toegelaten.
Zij, die leerlingen ter school wenschen te
zenden, moeten zich daartoe aanmelden bij het
Hoofd der school minstens acht dagen vóór den
tijd, waarop de toelating verlangd wordt en
dien onderwijzer de door hem noodig geoor
deelde opgaven doen.
Tevens wordt herinnerd, dat vóór de toelating
moet worden overgelegd eeue verklaring, ver
meldende naam, voornamen, jaar en datum van
geboorte en woonplaats van den adspirant-leer-
ling. Deze verklaringen zijn te verkrijgen op de
Gemeente-Secretarie (nfdeeling Bevolking).
Amersfoort, 16 April 1910.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd,
De Burgemeester.
WUIJTIERS.
De Secretaris,
J. G. STENPERT KROE3E.
De BURGEMEESTER en WETHOUDERS
van AMERSFOORT,
Gezien art. 22 van het Reglement op het
onderhoud en gebruik der weg«n in de Provincie
UTRECHT dd. 8 November 18-53 (Provinciaal-
blad No. 102), alsmede art. 1 der Verordening
op de wegen en wuterleidingen
Doen te weten, dat de bij voormeld artikel
bedoelde voorjaars-schouw over wegen, slooten
en waterleidingen, aan hun toezicht of behter
onderworpen, zal gehouden worden op Vrijdag,
20 Mei aanstaande en volgende dagen.
Wordende bij deze de bepalingen van boven
gemelde reglementen aan de belanghebbenden
in berinnering gebracht.
Amersfoort, 18 April 1910.
Burgemeester eu Wethouders
voornoemd,
De Burgemeestor.
WUIJTIERS.
De Secretaris,
J. G. STENFERT KROE3E.
Karakter.
Dat het kadervraagstuk bjj de eerst
volgende wyziging der Militiewet opge
lost moet worden, daarover loopen de
gevoelens in gezaghebbende kringen niet
meer uiteen. De vraag, in welke rich
ting de oplossing gezocht moet worden,
is niet zoo heel gemakkelijk te beant
woorden. De regeling der kaderopleiding
by de wet zal blijken zeer moeilijk te
zijn. Die zaak moet goed overdacht wor
den waarschuwde, dan ook terecht
Minister SabroD, toen hij, bij gelegenheid
van het ameudement-Van. Karnebeek,
dat de kaderopleiding onafscheidelijk
beoogde te maken van den dienst bij het
blijvend gedeelte, op de zeker nietdenk-
beeldige gevaren van een incidenteele
regeling wees.
De grondslag van een deugdelijk stel
sel van kadervorming moet zijn, dat men
de op te leiden individuën vooraf kent.
Ons Marinebestuur ueemt te Willemsoord
geen offleiers-adspiranten meer in oplei
ding zonder deugdelijke waarborgen.dat
zij militaire eigenschappen bezittenin
het leger vestigt zich meer en meer de
overtuiging, dat men te Breda geen jon
gelieden meer behoort aan te nemen
zonder zekerheid, dat zij ook op den duur
als officier bruikbaar zullen bljjven.
De gedachte, dat men bjj de keuze
voor den officiersstand meer op karak
tereigenschappen, dan op bloote kundig
heden moet letten, wint veld.
Ook voor de verlofsoffiiereu, by
vau karakterv o r m i n g in militair
opzicht ten gevolge van hun kort ver-
bljjf in de gelederen slechts zoo weinig
9prake kan zjjn, behoort deze gedachte
den grondslag te vormen van het geheele
opleidingsstelsel. En wat voor de ver
lofsofficieren geldt, geldt voor het dienst
plichtig kader in het algemeen.
Voor het bekleeden van een rang als
dienstplichtige is zoo heel veel vakken
nis niet van noode. In de lagere rangen,
die van sergeant en korporaal, behoeft
de hoeveelheid militairen keunis zelfs
niet zoo heel veel grooter te zjjn, dan
die van den soldaat. Het komt bij hen
vóór alles aan op karaktereigenschap
pen, op de van nature ontvangen gave
om gezag te kunnen oefenen, op het
bezit van tact, gezond oordeel, durf,
flinkheid, plichtsgevoel, ernst; kortom
van al die eigenschappen, welke niet op
de schoolbanken worden geleerd, doch
die den jongen man veeleer van huis
uit eigen zijn, en in het leger wel door
practischen omgang met den troep, niet
met het krijt voor het schoolbord, tot
lioogere ontwikkeling kunnen worden
gebracht. De nieuwe bij de infanterie
in beproeving gegeven opleiding van het
lagere dienstplichtige kader berust op
dergelijke overwegingen en beweegt zich
bijgevolg langs zuivere bauen.
Voor den dienstplichtigen officier is
uit den aard der zaak meer militaire
vakkennis vereischtedoch tevens meer
algemeene ontwikkeling dringend noodig.
Van huis uit is men dus iu beginsel ge
noodzaakt, de keuze van verlofsofficieren,
zooal niet uitsluitend, dan tocb in hoofd
zaak uit de meest ontwikkelden te doen.
Een dwaalbegrip zou het echter zijn,
aan te nemen, dat dezen door hun ver
standelijke gaven alléén reeds tot dienst
plichtig officier geschikt zouden zijn.
Men kan knap en onhandig, kundig en
tactloos zijn tevens. Naast keunis moet
ook bij de verlofsofficieren in de eerste
plaats gevraagd worden naar karakter.
Willen hun grootere kundigheden tot
uiting worden gebracht, dan is op de
eerste plaats noodig, dat de verlofsoffi
cieren door den soldaat als aanvoerder,
als meerdere worden erkend, niet we
gens den uiterljjken schijn, doch om het
innerlijk. Bij afdeelingeu op oorlogsvoet,
met haar bijeengeloopeu doch zoo sterk
uiteeuloopende eiemeuten uit alle klas
sen der samenleving, stelle men zich dit
niet als vanzelf sprekend voor. De offi
cier staat daar iu ongelijk veel zwaarder
positie, dan in vredestijd in de sterk ge
ëncadreerde onderdeelen, bestaande uit
eeu gering aantal jonge, onafgerichte,
nog weinig tot zelfstandigheid ontwik
kelde miliciens.
Bij de keuze der verlofsofficieren be
hoort daarom vóór alle9 bet karakter
den doorslag te geven. Vóór alles is
noodig, dat men het individu kent,
alvorens een keuze te doen. Vandaar,
dat men in militaire kriugeu gewoonlijk
alleen dat stelsel als deugdelijk erkent,
waarbij de kaderpfichtigen uit de inge-
lijfden der militie, eeuigen tjjd n a hun
inljjving worden gekozen.
Een dergtlyk stelsel bestaat reeds
jaren iu Denemarken zonder dat door
een enkele concessie aan de grondge
dachte wordt afbreuk gedaan, dat de
kaderleerliugen vóór hun aanwijzing
getoond moeten hebben voor de opleiding
geschikt te zijn. Uit den aard der zaak
wordt, geschiktheid vooropgesteld, aan
vrije aanmelding de voorkeur verleend,
omdat men daardoor op de eerste plaats
die jongelieden verkrijgt, welke voor den
kaderdienst roeping gevoelen. De wette
lijk verleende bevoegdheid tot aanwijzing
maakt het voorts mogelyk, in alle ran
gen een eventueel tekort aan te zuiveren.
De jongste wetswijzigingen iu Denemar
ken hebben ertoe geleid, voor de lagere
kaders, waarvoor de oefentyd inderdaad
te lang was vastgesteld, de opleiding
zooveel mogelijk te doen geschieden bin
nen den voor de massa der dienstplich
tigen vastgestelden oefentyddoch aan
het hoofdbeginsel aanwijzing n a de
inlijving is door geen enkele bepaling
gederogeerd. Dit Deensche 9telsel is, van
militair standpunt bezien, het eenig
juiste.
Iu hoofdzaak vindt men de grondsla
gen ervan in ons stelsel van kadervor
ming terngopleiding van de lagere
dienstplichtige kaders zooveel mogelijk
binnen den algemeen geldenden oefentijd,
terwijl voor de officieren een langere
oefeningsduur van éen jaar wordt noodig
geacht, doch en hier ligt het ken
merkend verschil met het Deensche
stelsel niet verplicht kan worden ge
steld.
Kaderplicht voor den officiersrang
moet thans volgen.
Dat zulk eeu aauwijzingsstelsel ons op
den duur in den steelt zou laten, omdat
het met onwillige honden slecht hazen
vangen heet, achten wij niet aanneem-
lijk. Er is geen enkele redeu om te ver
onderstellen, dat een besöhaatde, ontwik
kelde jonge man, die den stap tot de
zooveel bindender langere officiersoplei
ding niet uit vrjje keus vermag te doen,
eenmaal in het onvermijdelijke geplaatst
zijnde en door de aanwijzing over de
bezwaren heengeholpen, zich niet met
toewijding aan zijn arbeid zou geven.
Het ijverig streven van verschillende ver-
eenigingen, als Volksweerbaarheid, Neder-
landsche Weerbaarheidsvereeniging, Stu
denten Kaderbond, e.a. zal toch óok ten
slotte op het verantwoordelijkheidsbesef
bij de beteren onder ons volk niet zon
der invloed blyven.
SVcrdt aan de verlofsofficiereu in het
leger een goed hart toegedragen, wordt
de arbeid der meer ontwikkelde dienst
plichtigen met waardeering begroet, dan
lijdt het welhaast geen twijfel of de ka
derplicht voorden officiersrang zal weldra
zijn dwingend karakter geheel verliezen,
wijl het geestelijk en lichamelijk krach
tigste deel der natie zijn eersten burger
plicht vrijwillig zal gaan aanvaarden.
Aldus de „N. Rott. Crt.".
Is
dc theosofie geloof
of weten?
Donderdagavond werd in de Remor.-
strantscbe kerk alhier de derde en laatste
voordracht van dit seizoen over Tneosophie
gegeven door den heer J. de Jager, uit
Amsterdam, die zich had voorgesteld, de
vraag te behandelen: is de Theosophie geloof
of weten
Ofschoon de Theosophie zoowel wetenschap
en wijsbegeerte als godsdienst is, meende
spreker, dat verreweg de meeste bestu-
deerders der Theosophie tot haar gekomeu
waren door hun zoeken naar een bevrediging
van wat men zou kunnen noemen hun
godsdienstige behoeften. Het is mogelijk, ook
op andere wjjze tot de Theosophie te komrn,
maar dit acht spr. de meest veorkomende.
En geen wonder, want hel is niet de be
hoefte aan kennis, waaraan door onze
wetenschap Diet voldaan wordt, evenmin de
behoefte aan inzicht, waaraan door onze
wijsbegeerte niet voldaan wordt; maar het
is wel de behoefte om deze wereld va»
onrechtvaardigheid, lijden en vergankelijk
heid te zien als werk van een almachtig e»
aigoed God, waaraan naar- spr.'s meening-
en blijkbaar ook naar dit van vele andereo,
door onzen godsdienst niet voldaan wordt.
En de theosophie met haar leer vsn rein-
caruatie en karma, is in staat zooal geen
afdoende, dan toch een veel bevredigender
verklariag van veel onbegrepen ongelijkheid
en leed te geven. Bevredigender intusscben
hoofdzakelijk voor bet gevoel, en niet voor
het verstand.
De theosophie m. a. w. sluit zich wèl aan
bij de eischen, die het gevoel aan een zede
lijke wereldorde stelt, maar niet by ons
weten, bij onze overige kennis; zij staat
daarvan geheel afgezonderd nas" me»
meent ten minste. Nu zijn er meutchen-,
wien dit niet hindert; maar er ziju er ande
ren, meer verstandelijk aangelegd, wien het
wèl hindert en die geneigd zijn, te zeggen:
iets, dat mijn gevoel bevredigt, maar bij
mijn weten niet aansluit, is voor mij vrij
wel waardeloos. Het is tot deze categorie
van personen, dat spr. z«ch richt en aan
wie hij wensebt aan te toonen, dat de theo
sophie zich wel degeljjk aansluit bij ons
wet mits wij oos de noodige voor
kennis eigen maken.
Spr. staat, alvoren9 verder te gaan, even
stil bij dit begrip svoorkennis". Wanneer
men on«, zegt hij, jaren geleden, vóór dat
Marconi de draadlo»ze telegrafie ontdekte,
had verteld, dat een telegrafeeren zonder
draad mogelijk was, dan zouden de meesten
dat waarschijnlijk niet onmogelyk geacht
hebben. Immers, wanneer wy vertrouwd
zijn met het denkbeeld, dat het mogelyk is,
een electrischen stroom op te wekken, langs
een draad voort te doen planten en ergens
anders op te vangen, dan is het niet won
derlijk, dat dat zefde proces óok plaats kan
hebben zonder draad, dut de stroom zich
voortplant door het water bv. Daarmede is
eigenlijk nog wel niets sverklaaid" en nog
veel miuder vontdeki", maar de telegrapbie
zonder draad is daarmede teruggebracht tot
het verschijnsel van telegraphie met draad;
en de sprong tusscben het bekende en het
oubekende is zoodoende heel klein.
Zou iemand echter de draadlocze telegra
phie gaan uitleggen bijvoorbeel 1 aan een Chi
nees, die van geen telegraphie in het algemeen
afwist, ja van geen electriciteif, geen magne
tism-', die men dus de beele zaak van meet
af aan zou moeten uitleggen, dan zou bij
zeer zsker antwoorden ik kan tegen uw rede-
neeriog niets inbrengen, maar al wat U zegt,
is zoo wonderlijk en gaat zoo buiten my om,
dat ik er toch niets van geloof. Wij zien hier
uit, zegt spr., dat wij nóg zoo logisch kun
nen redeneeren, maar dat wy niets berr-iken
wanneer wij het over zaken hebben, die niet
aansluiten bij een zeker fond van kennis ia
onze hoorders.
Nu ontbreekt, zegt spr., by onze zooge
naamd outwikkelde klassen dit fond Vaa
kennis totaal. En toch moest dit niet zoo
zijn, want die kennis is reeds lang voor
iedereen te krjjgen. Er bestaat een enorme
litteratuur, die bewijst dat de lichameiyke,
zoowel als de geestelijke vermogens van den
raensch verreweg die vermogens, die in den
normalen mensch tot uiting komen, over-
iretfen. Maar men vindt het gemakkelijker
om te zeggen ik geloof er niet aan, en niets
te lezen,.dan om er wèl over te lezen. Spr.
wensebt in de eerste plaats te wijzen op de-
groote litteratuur over hei soogenaamd-mag
netisch flhïde, een stof, die volgens tal van
vooral Fransche onderzoekers het menschelijk
lichaam doordrong en by bet magnetiseeren
uitgestraald werd door den magnetiseur.
Het meest correct is- het bestaan- vaa
deze yle- stof vastgesteld door een Oosten-
rijksch chemicus, baron Von Reichenhaob,
eu wie de werken van dezen ook maar
oppervlakkig doorleest en zjjn nauwkeurige
wijze van ondei zoeken gadeslaat, kan onmo
gelijk bet bestaan van dit fluïde langer be-