Donderdag 19
September 1912.
No. 8161.
61e Jaargang.
KOSTELOOS.
AMEHSFOOBTSCHE
Uitgave van de Naamlooze Vennootschap „De Amersfoortsche Courant, voorheen Firma A. H. van Cleeff".
HOOFDREDACTEUR
p. j. rnsszniK!
AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagmiddag. Abonnement per 3 maanden 1.
franco per postƒ1.15. Advertentien 1—6 regels 60 cent; elke regel meer io cent. Bijregel
abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieöle- en onteigenings-
advertentien per regel 15 cent Reclames 15 regels f 1.25. Bewijsnummers naar buiten
worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent. p
Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht. ostbus 9.
BUREAU:
:ORTSGRACHT 9.
Telefoon 19.
Wie zich met ingang van
1 October doet in
schrijven als abonné,
ontvangt de tot dien
datum verschijnende
nummers
KENNISGEVINGEN.
Burgemeester en Wethouders van Amersfoort,
gezien art. 203 der Gemeentewet,
doen te weten, dat
a. de begrooting der plaatselijke inkomsten
en uitgaven,
b. de exploitatie-begrooting der gemeente
lijke gasfabriek en
c. de exploitatie-begrooting der gemeente
lijke drinkwaterleiding,
d. de aanleg-begrooting der gemeentelijke
drinkwaterleiding
alle voor den dienst 1913, door hen aan den
Raad aangeboden, gedurende 14 dag6n, te re
kenen van heden, alle werkdagen van 9 tot 3 uur
op de Secretarie voor een ieder ter lezing zullen
liggen en dat men van voormelde begrootingen
afschrift kan bekomen tegen betaling der kosten.
Amersfoort, 17 September 1912.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd,
De Burgemeester,
Van RANDWIJCK.
De Secretaris.
J. D. WERKMAN.
De Burgemeester der Gemeente Amersfoort
(kiesdistrict III),
brengt ter algemeene kennis, dat de opgaven
van candidaten, de candidatenlijst en het proces
verbaal der op 18 September 1912 gehouden
verkiezing voor den Gemeenteraad ter Gemeente
secretarie voor een ieder ter inzage zijn'neder-
gelegd, in afschrift zijn aangeplakt en tegen
betaling der kosten in afschrift worden verkrijg
baar gesteld.
Amersfoort, IS September 1912.
De Burgemeester voornoemd,
Van RANDWIJCK.
Watersnood in de
Provincie.
(INGEZONDEN.)
Van alle zijden brengen de bladen ons
de afschuwelijke berichten aan van landen,
welke onder water staan en van oogsten,
welke verloren zijn. Ziedaar een schade van
duizenden en duizenden guldens, waarvan
wie weet hoeveel menschelijke ellende het
gevolg zal zijn
Treurige toestanden, des te armzaliger,
wijl dit alles niet behoefde plaats te hebben,
maar voorkomen had kunnen worden. De
Provincie Utrecht ligt hooger dan Noord
en Zuid-Holland, hooger dan de laag-water-
stand der Noordzee. Wanneer dus hier over
last van hoog water bestaat, dan is dit niet
te wijten aan de natuur, want de natuur
heeft wel degelijk de Provincie Utrecht in
de gelegenheid gesteld, overtollig water te
laten wegloopen naar de Noordzee, dat is
daar, waar het wezen moet.
Wanneer dat water dus niet wegloopt,
maar hier blijft staan, dan kan een kind
begrijpen, dat er andere invloeden in het
spel zijn, en dat het water, in plaats van weg
te kunnen loopen, hier kunstmatig moet zijn
opgestopt.
De Provincie Utrecht heeft drie wegen,
waarlangs zij haar water moet kunnen loo-
zen en wel:
a. langs den Leidschen Rijn en langs
Katwijk, in de Noordzee,
b. langs het Merwede-kanaal, langs Am-
stel en Angst el en het Noordzee-kanaal en
IJmuidcn, eveneens in de Noodzee,
c. langs de Vecht en Muiden, in de Zui
derzee.
Deze laatste uitweg verreweg de
slechtste van de drie, wijl de Zuiderzee zes
tig centimeter minder laag afloopt dan de
Noordzee is de eenige van de drie, welke
gebruikt wordt. De beide andere worden
kunstmatig gesloten gehouden door Rijn
land en Amstelland.
Utrecht is dus afhankelijk van den en
kelen Vechtstroom om water te loozen maar
zooals van algemeene bekendheid, is de
Vecht hetzij door hoogen stand der Zuider
zee, hetzij door andere oorzaak (ditmaal her
stel der Weerdsluis te Utrecht) vaak onvol
doende voor haar taak, en dan blijft de goede
Provincie Utrecht zitten met haar .water,
tot groote schade van haar arme bevolking.
In 1907, toen aan H. M. de Koningin
van uit de Vechtstreek een algemeen petitio-
nement door drie duizend onderteekenaars
is aangeboden, opdat de plassen beoosten
de Vecht .zouden worden drooggemaakt,
heeft schrijver dezes een toelichting bij dit
document gegeven. Daarin werd omstandig
uiteengezet, hoe de waterloozing der Pro
vincie Utrecht behoort te zijn. Afschrift
werd daarvan medegedeeld aan de Provin
ciale Staten, met beleefden aandrang dat
een adres van adhaesie aan H. M. de Ko
ningin zou gezonden wordenmaar het Pro
vinciaal Bestuur heeft van dit alles zich niets
aangetrokken en de ongelukkige bevolking
het slachtoffer gelaten van de gebrekkige
afstrooming der Vecht.
Dit is des te vreemder, wijl de Provincie
Utrecht het recht, het onverkoopbare, on-
omstootelijke recht heeft, haar water te loo
zen langs den Leidschen Rijn en langs Kat
wijk zoowel als langs den Amstel en den
Angstel en Ymuiden in de Noordzee. Het
Provinciaal Bestuur komt niet op voor dit
rechtwaarom, is niet bekend. Wanneer de
Provinciale Staten vijf jaren geleden een
votum hadden uitgebracht om de Regeering
aandachtig te maken op het schandelijke
machtsmisbruik, waarvan de Utrechtsche be
volking jaar in jaar uit het slachtoffer is, en
wanneer dit votum ware herhaald tot zoo
lang de Regeering er gehoor aan gaf, zou
de zaak nu waarschijnlijk reeds beter gere
geld, en zouden al deze misstanden van
hoogwater thans voorkomen geweest zijn.
Anderhalf jaar geleden is door mij een
nieuw adres aan de Provinciale Staten ge
zonden om den Vechtboezem en den Boe
zem van Amstelland te vereenigen, hetgeen
geheel kosteloos kan geschieden door het
openzetten der sluisdeuren langs den Wes
telijken Vechtoever. Daardoor zou verkre
gen zijn, dat het Utrechtsche water niet al
leen langs de Vecht, maar ook langs Mer
wede-kanaal, Amstel en Angstel in het
Noordzee-kanaal, en te Ymuiden in de Noord
zee terecht komt. Maar ook dit adres heeft
geen genade kunnen vinden in de oogen
van het Provinciaal Bestuur van Utrecht.
De zaak is afgestuit op den afkeer van de
daarmee gepaard gaande opheffing van Am
stelland.
Amstelland is een instelling van het jaar
veertien honderd, welke niet meer past in
onze samenleving en die reeds lang haar
reden van bestaan verloren heeftals zij die
ooit gehad heeft.
Nu zullen velen wellicht zeggen »dat af-
loopen van het Utrechtsche water op Noord
en Zuid-Holland zal daar, vooral in tijden
van grouten regenval, zooals wij nu beleven,
óok overlast geven, en dan is het kwaad
slechts verplaatst*. Ja, waarde lezer, het kan
wel zijn, dat dit bezwaar gegrond is, maar
als het water niet natuurlijk van die lager
gelegen Provinciën zou afloopen, moet het
zoowel te Katwijk als te Ymuiden door
werktuigen uitgeworpen in de Noordzee. Te
Katwijk bestaat een pompwerktuig, maar
dit moet driemaal zoo sterk gemaakt worden,
of wel de monding van den Rijn moet al
daar belangrijk worden verruimd. Te Ymui
den bestaat geen pompwerktuig, en het is
hoog noodig, dat aldaar een pompwerktuig
gebouwd worde, evenals te Muiden, aan den
mond der Vecht. Maar deze verbeteringen
te Katwijk en te Ymuiden en te Muiden
moeten tóch worden uitgevoerd, onafhanke
lijk of de waterloozing van de Provincie
Utrecht gewijzigd wordt of niet.
De toestand van het geheele polderland
dat is van al den grond gelegen ten
Westen van de hoogten van de Provincie
Utrecht en van Gooiland is afschuwelijk
slecht, want er wordt veel te weinig gedaan
aan het uitdringen van het water. Dit alles
vereischt dringend hervorming, en het is te
hopen, dat de rampen van dit jaargetijde ten
minste dit nut hebben, dat verbetering ern
stig ter hand worde genomen.
Het Provinciaal Béstuur van Utrecht neme
daartoe het initiatief. Dit is een nobele en
verheven taak tegenover de steeds klim
mende grondprijzen en het toenemende cijfer
der bevolking. Wij moeten niet blijven zitten
zeuren, hoe wij de instellingen van het jaar
veertien honderd in stand kunnen houden.
Laten wij die opbergen in Archieven en
Museums van oudheden; want daar hooren
zij thuis. I-aten wij veel liever met mannen
kracht er naar streven om het veld voorgoed
boven water te krijgendat is ons echt
nationaal bedrijf. Wanneer wij daaraan on
trouw worden, gaan wij onherroepelijk te
gronde.
Het water is onze ware erfvijand en wan
neer wij dien niet uitdringen, zal hij ons
zonder genade verslinden.
Het is ditmaal aan het Provinciaal Bestuur
van Utrecht om in dezen nieuw aan te
binden strijd den eersten stap vooruit te doen.
De heer Kappeijne van de Coppello heeft
het in de laatste zitting van de Staten van
Noord-Holland met nadruk gezegd»Utrecht
heeft de leiding*.
September 1912.
A. L. II. OBREEN.
Zonneschijn bij regen.
(INGEZONDEN.)
Regen, gietregen, stroomende regen.
Door de nat-glimmende straten onder nat-
glimmende parapluie's komen vier jonge
meisjes de Langestraat doorgewandeld. On
der het beschuttende zwarte dak stralen de
frissche, jolige gezichtjes en glimmen de
oogen niet van nat, maar van pret.
Drie zusjes zijn het, met hun logeetje.
«Zeg, kinders, laten we taartjes gaan eten
bij De Jager.»
«Hè ja, net weer d'r voor.»
»Nou en ik sterf van honger.»
»Thee óok?»
»Nee, alleen taartjes. Thee is veel te duur.
Verbeeld je, ik van m'n arme weekgeldje en
dan nogal op Zaterdagnee, dat kan niet
lijden, hoor.»
»Ik betaal», stelt Logeetje voor.
«Nee, nee, nee, warempel niet Jij hebt
niets te vertellen.»
Aan tafeltje vóór raam gaat het viertal
zitten.
»Lekkere taartjes geven, juffrouw, veel
met room.»
Na 'n poosje zijn acht oogen vroolijk-
begeerig gericht op de schaal met taartjes
op 't midden van het tafeltje.
>Ik neem die*.
Natuurlijk, de grootste.»
«Eerst de logeeJij mag kiezen».
In ernstige overweging is het frissche ge
zicht van Logeetje over de schaal gebogen.
Het kiezen van 'n taartje is 'n ernstige
zaak, lezer.
»Ik neem die.»
Stilte.
Schaduwen voor het raam. Twee H. B. S.-
sers staan op 't trottoirschuin en zooveel
mogelijk ongemerkt kijken ze naar het vier
tal daar binnen.
>Zeg, kijk es kijk zullie» zegt een van
de twee.
»Ja ja, hier is 'thier zijn we d'r al.
De andere lui zouden ons hier over vijven
vinden. Leuke meisjes.»
H. B. S.-sers komen binnen, groeten be
leefd, gaan zitten aan 't andere tafeltje bij
't raam, naast de meisjes.
Meisjes zouden dolgraag 's kijken naar
ar.der tafeltjedaarom doen ze alsof ze H.
B. S.-sers absoluut niet zien. Ze hebben niet
eens gemerkt, dat ze zijn binnengekomen....
Meisjes kijken strak in hun schoteltje, wis
selen met elkaar blikken over »die daar»,
proestlachen en wagen, onder 'n hapje door,
een oogje aan de buren.
Buren zouden óok dolgraag kijken naar
buurtjes, maar daarvoor zijn ze te veel
gentlemen» en ze durven niet goed. Nu
geven ze hun aandacht aan 'n schetsboekje
met teekeningen en namen.
I-a at 'ns zien, kerel».
«Gom, staat die vent d'r ook in, die
reuzenknul».
Meisjes proestlachen zachtjes.
Komen nog twee H. B. S-sers binnen.
Vroolijk begroeten ze de twee kameraden
aan 't tafeltje en onderwijl wisselen ze knip
oogjes over.... nou ja over dat leuke viertal
aan 't andere tafeltje.
Meisjes kijken in hun schoteltjes, kijken
naar buiten, giegelen over de jongens en
smullen van de taartjes.
»Zeg«, zeggen de twee laatst gekomenen,
»'t zit 'r an bij jullie».
»Wel ja, ik heb pas m'n traktement ge
kregen; 46V8 cent.»
»Zoo; dan had ik 't óok moeten hebben.»
»Thee, juffrouw De Jager, en veel gebak
jes maar denk d'r an, voor niet meer dan
46»/s cent.
«Juffrouw», zegt 'n ander, «heeft u zoo'n
pijpje marsepijn voor me van t7,/2 cent
't mag geen cent meer kosten.»
Juffrouwtje kijkt benauwd.
«Ja, meneer niet klaar, 't Zou gebak
ken moeten worden, weet u.«
«Zoo. En hoelang duurt dat
«Zeker twintig minuten, meneer.»
«Zeg, lui, hoelang blijven we nog?»
«Tot vijf minuten over halfzes. Dus nog
tien minuten», met blik naar de buuurtjes.
Buurtjes luisteren volstrekt niet wat
dacht je? maar ze hooren toch alles en
lachen.
«Nee, juffrouw, doe 't dan maar niet. D'r
is geen tijd meer voor.»
Aan meisjestafeltje dwalen guitige oogen
vol pret naar jongenstafeltje, héél even
maar richten zich dan weer zedig op ge
bakschoteltjes.
«Kom, jij daar», zegt Logeetje, «sta nu
op. We moeten naar huis. Je hebt nu ge-
noeg gegeten.»
«Moet ik alleen opstaan
«Jij moet beginnen».
»Ik kan niet; kijken zullie?»
«Denk je soms, dat ik naar hèn kijk Kan
me niets schelen. Kom, voraOseen, twee,
drie.»
Als in éen beweging staat 't viertal op,
gaat de theekamer uit en sluit de matglazen
deur, die naar den winkel voert.
«He, gaan ze nou al weg?»
«Saai. Juist zoó gezellig, zoo. Je ziet
mekaar en je ziet mekaar niet».
Hevig gegiegel en gelach klinkt uit den
winkel.
«Zien wat ze uitvoeren, luiGa mee.»
«Nee, niet doen, zeg.»
«Welja, werumme niet?»
H. B. S.-ser Eén doet zachtjes matglazen
deur open, kijkt ir. gebukte houding spiedend
door de kier, H. B. S.-ser Twee gluurt over
schouder van H. B. S.-ser Eén, en H. B. S.-
ser Drie gluurt over schouder van H. B. S.-
ser Twee net voor 'n kiekje maar
H. B. S.-ser Vier gluurt naar H. B. S.-ser
Vierhij bewondert zich in den spiegel.
Het gelach verdubbelt. Meisjes hebben
die-aan-de-deur al lang ontdektze vinden
'theerlijk, kostelijk, prachtig; maar ze doen
alle vier alsof ze niets zien. Dat hoort zoo.
«Veel geschreeuw, maar weinig wol»,
fluisteren die achter de deur, «ze lachen
zich 'n stuip en d'r gebeurt niks zoover je
't beseffen kunt.»