Zaterdag 25
Januari 1913.
No. 8215.
62e Jaargang.
B IJ B L A D.
Uitgave van de Naamlooze Vennootschap „De Amersfoortsche Courant, voorheen Firma A. H. van Cleeff".
HOOFDREDACTEUR
F. J. 7H3EDSBZZS.
AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. Abonnement per 3 maanden f 1.
franco per post f 1,15. Advertentien 16 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bijregel-
abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieöle- en onteigenings-
advertentiën per regel 15 cent Reclames 1—5 regels ƒ1.25. Bewijsnummers naar buiten
worden In rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
KOHTSGXL&CHT G.
Postbus 9. Telefoon 19
Bij dit nummer behoort een
KENNISGEVINGEN.
De Burgemeester van Amersfoort,
gezien artikel 41 der Gemeentewet,
brengt ter kennis van de ingezetenen, dat de
Raad dezer Gemeente zal vergaderen op Dins
dag, den 28 Januari aanstaande, des avondB
te 7.45 ure.
Amersfoort, 24 Januari 1913.
De Burgemeester voornoemd,
Van RANDWIJCK.
De Burgemeester van Amersfoort
brengt, ter voldoening aan de aanschrijving
van den Commissaris der Koningin in de Pro
vincie Utrecht van 21 Januari 1913, 4de af-
deeling, no. 279/205, ter kennie van belang
hebbenden, dat zioh in de Gemeente Mijdrecht
een geval van miltvuur heeft voorgedaan.
Utrecht, 24 Januari 1913.
De Burgemeester voornoemd,
Van RANDWIJCK.
Schoolartsen.
Het is wel een zeer uitnemend denkbeeld
geweest van het Bestuur der afdeeling
Amersfoort en omstreken van het Ned. On
derwijzers Genootschap, gehoor te geven aan
den raad van een zijner leden, de ook hier
ter stede reeds zoo dikwijls van theoretisch
standpunt bekeken quaestie der schoolartsen
ook eens in openbare vergadering te doen
bespreker, door een practisch schoolarts.
En dat het vraagstuk groote belangstelling
heeft, is Donderdagavond bewezen door het
talrijk gehoor talrijk als men rekening
houdt met de andere vergaderingen, welke
gelijktijdig werdeji gehouden en door het
aauwezig zijn in de groote zaal der sociëteit
»Vereenigingc van tal van autoriteiten.
Dr. J. H. G. Carstens, kinderarts te Utrecht
en sedert 1907 schoolarts aldaar, toch had
onder zijn gehoor den Burgemeester, den
Wethouder van Onderwijs, vele Raadsleden,
den Gemeente-secretaris, leden van de Ge
zondheids-commissie, van de Commissie van
toezicht op het Lager onderwijs, medici, de
Directeuren van Hoogere Burgerschool en
Handelsschool, vele schoolhoofden, onderwij
zeressen. onderwijzers, enz.
Even na achten opende de heer Spel
berg, Voorzitter der afdeeling, de bijeen
komst met een woord van dank tot den
spreker voor zijn overkomen en tot de auto
riteiten voor hun belangstelling en sprak de
hoop uit, dat het vraagstuk der schoolartsen
een Hinken stap vooruit zou worden gebracht
door deze vergadering.
Dr. Carstens, hierna het woord ver
krijgend, herinnerde, dat reeds in de eerste
helft der vorige eeuw de eerste schoolartsen
in eenige landen werden aangesteld, welk
goed voorbeeld in de tweede helft dier eeuw
in alle beschaafde landen der wereld is ge
volgd, dat ook in Nederland het instituut
der schoolartsen dagteekent van vele jaren
geleden en er reeds in een 40-tal Gemeen
ten is ingevoerd, terwijl reeds op een drie
tal 3-jaar)ijksche internationale school-hygie-
nische congressen schoolartsen hun ervarin
gen uitwisselden en de internationale ver-
eeniging van schoolartsen haar vertakkingen
heeft over de geheele wereld.
Terecht mag men er zich over verwonde
ren, dat er nog schoolartslooze steden zijn en
als vanzelf rijzen de vragenwat is hiervan
de oorzaak heeft men er niet de behoefte
gevoeld van schoolhygienisch toezichtis
men er niet overtuigd van het nut van dat
toezichtvreest men daarvan meer nadeelen
dan voordeelen?
De behoefte aan dat toezicht wordt erkend
en gevoeld op de eerste plaats door de
onderwijzers, hetgeen o.a. blijkt uit het be
leggen van deze vergadering, maar óok
omdat juist de onderwijzers vele plaatsen
hebben bevoordeeld met medisch schooltoe
zicht.
Vooral in de volksschool is de arbeid van
den onderwijzer dikwijls een strijd, een in
spannen van al zijn krachten om het veelal
te groot aantal leerlingen in éen klasse,
hoezeer hun karakter en aa.ileg ook ver
schillen, te vormen voor de hen in de maat
schappij wachtende taak. Met welk een moeite
zorgt hij, dat den zoo heterogenen leerlin
gen zooveel mogelijk het zelfde wordt bij
gebracht, dat de minstbegaafden de geestelijk
sterkeren niet te zeer ophouden.
Het is van hem niet te vergen, dat hij,
naast de geestelijke beöordeeling van de hem
toevertrouwde leerlingen ook hun lichamelijke
gesteldheid nagaat en vooral determineert.
Daartoe mist hij immers de noddige medische
kennis. Een meer ervaren onderwijzer kan
lichamelijke afwijkingen bij zijn leerlingen
constateeren, doch zc niet naar waarde schat
ten en veelal is het hem niet bekend of zulk
een afwijking invloed kan hebben op de
resultaten van zijn onderwijs, hoe groot die
invloed is, of die invloed kan ontweken en
dus de stoornis kan genezen worden, of zij
gevaar kan opleveren voor mede-scholieren,
enz. En indien al een kind, als gevolg van
zijn aanwijzing aan de ouders, naar een
geneesheer is gegaan, doch ongenezen weer
ter school komt, kan hij niet beoordeelen of
het zich wellicht niet heeft onttrokken aan
de medische behandeling.
Het antwoord op al deze en nog zooveel
andere vragen kan slechts de medicus geven,
indien het althans kan worden gegeven.
En niet alle onderwijzers hebben groote
ervaring of missen de gave, aan een kind
te zien, waar de schoen wringt.
Ik zag kinderen in de school, die hopeloos
achterlijk heetten, terwijl mij bleek, dat zij
slechts leden aan onvoldoende gehoors- of
gezichtsscherptekinderen, die men lui en
slaperig noemde, doch die na doelmatige
geneeskundige behandeling der neus-keelholte
volkomen genezen waren kinderen, die her
haaldelijk wegens lastigheid, beweeglijkheid
en ongehoorzaamheid moesten gestraft, doch
bij wie de ongewilde mishandeling eindigde
na de herkenning eener zenuwziekte.
Ik zag kinderen met besmettelijke huid- en
haarziekten, die hun kameraadjes besmetten,
omdat moeder zeide, dat dokter had gezegd,
dat »het maar klieren* waren.
Ik zag, kort na mijn in dienst treden als
schoolarts, een ventje achterin een klas op
een apart bankje omdat het een geslachts
ziekte had, alweer volgens moeder, een erfenis
van zijn beest van een vader. En wat had
hel kereltje Een zeer onschuldige huid
ziekte. Hij kreeg van mij een hand, een
vriendelijke aai op den wangwe gingen
hand aan hand de klasse door, en ieder was
gerust en schuwde hem niet langer.
Welke personen of lichamen kunnen nu,
bij ontstentenis van een schoolarts, voorzien
in de ook uit mijn voorbeelden wel gebleken
behoefte aan medisch-hygienische voorlichting
en toezicht Dat zijn in ons land de Gezond-
heids-coramissiën en de Commission van
toezicht op het Lager onderwijs (mits deze
medici heeft onder haar leden), de Gemeente
artsen en in de twee grootste Gemeenten
des lands de Directeur van den gemeen
telijken geneeskundigen dienst, ofschoon
dezen daartoe te veel andere werkzaamheden
hebben.
De Gemeente-artsen moeten zich veelal
beperken tot het af en toe geven van school
hygienisch advies. Bezoeken zij geregeld de
scholen en treden zij op als schoolarts dan
geve men hun ook dezen titel, met overeen
komstige instructie cn bezoldiging, ten einde
de zekerheid te hebben, dat zij hun taak in
de school niet al te stiefmoederlijk behan
delen.
Kunnen de straks genoemde commission
den schoolarts overbodig maken
Alvorens deze vraag te beantwoorden,
moeten we de taak van den schoolarts ont
leden en deze is te splitsen in twee hoofd-
deelenhet geneeskundig onderzoek van de
nieuwe leerlingen en de nieuwe onderwijzers
en het toezicht op den gezonheidstoestand
van alle leerlingen en het geheele school-
personeelen het geven van geneeskundig
advies bij den bouw en (of) de inrichting van
het schoolgebouw (verlichting, verwarming,
ventilatie, reiniging der lokalen en der leer
middelen, enz.) en bij het vaststellen van het
leerplan.
In sommige Gemeenten zijn beide deelen
opgedragen aan den schoolarts, in andere
slechts het eerste, terwijl het tweede wordt
verzorgd door een commissie, welke artsen
onder haar zeden telt, hetgeen ook kan. Het
eerste deel kan slechts naar behooren ver
zorgd door een arts, die geregeld de scho
len bezoekt, een schoolarts dus, die, indien
hij eenige jaren in functie is en dus heeft
waargenomen hoe het in een school toegaat,
zich óok zal interesseeren voor de school-
hygienische zaken, daarvan meer studie zal
maken en dus beter adviseur zal zijn dan
Gezondheids-commissie of School-coinmissie
die uit den aard der zaak minder thuis is
in de school. Dit bleek o.a. te Utrecht, waar
de schoolartsen volgens hun instructie slechts
toezicht hebben te houden op den gezond
heidstoestand der leerlingen. In de laatste
jaren vraagt het Gemeentebestuur hun her
haaldelijk advies in schoolhygienische zaken
en zijn ook twee schoalartsen benoemd in
de Gezondheds-commissie, opdat deze haar
nut kan doen met hetgeen zij opmerken
de scholen.
In grove trekken is hiermee geschetst
waarom een schoolarts eigenlijk onmisbaar
is.
Doch er zijn ook bezwaren aangevoerd
tegen het instituut der schoolartsen.
Het nieuwigheidje der schoolartsen is lang
niet overal welkom ontvangen. Er waren ge
lukkig weinig onderwijzers, die in den school
arts een kijk-in-den-pot zagen, een lastig
mensch, die den baas zou trachten te spelen
in de klasse waar de scholarch tot dusver
alleenheerscher was.
Anderen vreesden, dat schoolartsen zou
den komen met tal van kostbare eischen en
dat zij het onderwijs zouden storen. Een
pessimist beeldde de toekomst-school uit als
een instituut waar kinderen gebaad en ge
kleed en gevoed, waar godsdienstonderwijs
en handenarbeid en buishoudhande gedoceerd,
waar heil-gymnastiek en openluchtspelen be
oefend, wetenschappelijk geneeskundig on
derzoek op de kinderen uitgeoefend, de tan
den verzorgd, de huid gereinigd, de haren
gekapt, waar alle denkbare kinderkwalen
behandeld zouden worden en daarna, mis
schien, een enkelen dag, mogelijk ook een
enkel uurtje, het eigenlijk schoolonderwijs
aan de beurt zou komen.
Geen schoolarts zal zóo overdrijven. Hij
behoort in de school slechts een bescheiden
plaatsje in te nemen, mag geen wetenschap
pelijke onderzoekingen doen, geen materiaal
verzamelen voor medische statistieken, geen
onnoodigen tijd onttrekken aan het onder
wijs. Hoe hoog hij ook de groote beteekenis
acht van wetenschappelijk onderzoek, toch
moet hij op de eerste plaats slechts doen
hetgeen het direct belang der leerlingen
zeiven raakt. Hij Is er voor de kinderen;
de kinderen zijn er niet voor bevrediging
van zijn wetenschappelijke neigingen.
Op de tweede plaats moet hij practisch
zijn en geen theoretische eischen stellen.
Men heeft ook de meening uitgespeeld,
dat de schoolarts zou treden in de taak der
ouders, dat hij zou trachten te brengen naar
de school de opvoedingsvraagstukken welke
behooren in het huisgezin, dat hij de ouders
zou willen berooven van hun recht, zelfden
geneesheer voor hun kind te kiezen. Doch
de schoolarts treèdt niet behandelend op
hij geeft slechts raad en inlichtingen aan
de ouders, wijst hen er op, dat zij goed
zouden doen den kleine eens door den huis
arts te doen behandelen. De ouders blijven
volkomen vrij om dien raad op te vol
gen, dan wel hem in den wind te slaan
tenzij het directe belang der overige leer
lingen ernstig wordt bedreigd door het niet-
opvolgen van dien raad. Dan moeten de
ouders worden getroffen door dwangmaat
regelen, als daar zijnhet verwijderen van
het kind uit de school en het niet weder
toelaten dan nadat hec geneeskundig is be
handeld. Dan werkt het instituut der school
artsen in den zelfden, algemeen als juist er
kenden, zin, welke de wetgever volgt, die
gezondheidswetten vaststelt in het algemeen
belang.
Een ander bezwaar tegen het instituut der
schoolartsen zijn de kosten, een bezwaar,
dat niet valt weg te cijferen, doch dat is
een persoonlijke appreciatie naarmate men
al dan niet meent, dat de gebrachte offers
opwegen tegen hetgeen men er door bereikt.
Het is echter wel een jaarlijksche uitgaaf
uit de openbare kas waard, dat men de
zekerheid heeft, dat alle kinderen de
hoop der natie gedurende een reeks van
jaren onder geregeld geneeskundig toezicht
staan, dat hun lichamelijke gebreken tijdig
worden ontdekt, waardoor de eerste stap
tot genezing kan worden gezet, er. dat de
overheid, die als uitvoerdster van de Leer
plichtwet de ouders dwingt, hun kinderen
naar school te zenden, waakt, dat die school
de kinderen niet in gevaar brengt.
Sinds October 1907 zijn er te Utrecht 5,
sedert 1 Januari 1912 zijn daar 6 schoolartsen
in functie. Zij hebben het toezicht op den
gezondheidstoestand der leerlingen van alle
openbare Lagere scholen, alle openbare
Bewaarscholen en van die bijzondere Lagere
scholen en Bewaarscholen wier Bestuur daar
toe den wensch te kennen gafdit waren
tot 1 Januari 19:1 alle Katholieke scholen
en sedert dien datum ook alle Diaconie
scholen. Iedere schoolarts heeft 9 scholen
met samen een 3000 leerlingen onzer zijn
toezicht.
Alle leerlingen, die voor 't eerst ter school
komen, worden binnen twee maanden na
hun toelating onderzocht, meestal in de kamer
van het hoofd, in tegenwoordigheid van het
hoofd der school en, indien zij dit verlangen,
van de Ouders of verzorgers, hetgeen zelfs
zooveel mogelijk wordt bevorderd door hun
tijdig een formulierkaart te zenden.
Moet het kind zich uitkleeden in de
volksschool is dit regel, in de overige uit
zondering dan is voorafgaande toestem
ming der ouders noodig. Het onderzoek
heeft niet plaats indien het kind binnen 30
dagen vóór of 14 dagen nadat zij ter school
komen geneeskundig is onderzocht op de
wijze zooals de schoolarts dit doet en het
uitslag van dit onderzoek aan den schoolarts
wordt meegedeeld. In de eerste jaren maak
ten de ouders meermalen gebruik van dit
rechtnu het instituut der schoolartsen meer
populair is geworden, komt dit nog slechts
bij hoogc uitzondering voor.
Voorts bezoekt de schoolarts ten minste
ééns per maand de school, onderzoekt in alle
klassen de kinderen die naar het oordeel der
onderwijzers gezondheidsstoornissen vertoo-