„EYSINK" Rijwielen lichten gang en soliditeit. Bioscoop Pc Arend, EERLOOS, in .lm alleen mMBSTOMM. DE PRIMS Solied. Sierlijk zijn overal bekend door hun Snel Sterk. 3 XDe liefdezuster. Naar Neerlands onafhankelijkheid! De Hertogin van Malakoff. Ruitenboer, Feuilleton. De sphinx. Een padding keurig.een puddinq fyn, I Danmoet hel ExceüenJa zyn I Mei zuivere qrondsiofTenalleriei \0een enkle soort haalt het er by. is In myn huls duld lh het niet. )ot men er andere pudding ziet I |AJP«. lOcts Excellent a- Pudding i doos 3 pakjes 27 c 13. LOTI8ICO. Vanaf heden weder verkrijgbaar v. I V.0 f7.— f 1.50. V» f 3.50. Doorgef. f 0.75. Kiassik. f 35 f 17 50. f 14 f 7.50. f 3.75. f 3.—. Verkrijgbaar bij Gt. Soesterweg, terrein M. IJ. S. M., Amersfoort. Telefoon 173. Werelditad-prog'rainnia k 20 rail Vrijdag 4 tot en niet Donderdag 10 April. 1. VAN FEIDO NAAR AIROLO. Natuuropname, a. 'N VEEL BEWOGEN HUWELIJKSREIS. Komisch. Drama uit den Balkan oorlog in 8 tafereelen (duur een half uur). 1. Bij den Ambassadeur. 111 5. In den tunnel. 2. In den spoortrein. I 6. De achtervolging. 3. De strijd. li 7. De overrompeling. 4. Het moedige meisje. Ill 8. In het hospitaal. 4. JAN ONGELUK. Komisch-tragische scène. groot boeiend drama uit het dagelijksch leven in 3 afdeelingen. Duur een uur, De TAR1EFWET schaadt: Zij vermindert de handelsvrijheid. den HANDEL. den BURGER. Zij bezorgt hem duurder levensbehoeften. Sedert 1 Januari teekent men In op do 12e Jaargang ran De mooiste illustratie in Nederland. Behalve een groot aantal teer fraaie platen en portretten, die de voornaamste gebeur tenissen in Nederland en in het buitenland iu beeld brengen, tal van belangt.,ke geïllus treerde artikelen op elk gebied eu boeiende novellen van bekende auteurs, begon heden in dit Weekblad een nieuwe serie romans Een zeer boeiende oorspronkelijke roman van den bekenden schrijver JOH. W. BROEDELET (fraai geïllustreerd). Verder in de Bibliotheek van »De Prins* de boeiende roman van HENRIETTE VON MEERHEIM Daarna de nieuwe roman van E. H. DELL, schrijfster van »Als een Adelaar*. Deze roman maait in Engeland enormen opgang, als zelden in de laatste jaren een boek te beurt viel. Alle aDonné'a zijn verzeKerd. Men abonneert zich door het geheele land bij eiken solieden Boekhandelaar of bij de Agenten tegen f3.— per jaar voor de gewone, en tegen f5.per jaar voor de luxe-editie. Abonnementen kunnen met elk nummer aanvangen, doch zijn steeds verbindend tot No. 52. Op plaatsen waar geen Boekhandelaar gevestigd is, kan men zich direct per post abonneeren tegen toezending van postwissel van f3.75 voor de gewone en f5.75 voor de luxe-editie, aan den Uitgever N. J. BOON, Anisteldyk 13, Amsterdam. Men ontvangt daarvoor een prachtige illustratie van 20 groote bladzijden op mooi papier met 40 a 45 platen per week. 14.) V6or de eerste „bolée" hield een der leden van „Ligue bretonne" een toespraak in het laag-Bre- tonsch tot de kinderen van het oude Armorica, die door hen prachtig werd gevonden, ofschoon xy er niet alles van begrepen. Daarna werd cider geschonken, terwijl de pannekoeken van boek- weitenmeel in de pannen sisten en de tongen meer en meer loskwamen. „Ma Doué" kirden de Trouwen; „ah dame oui, dame" riepen de Doch reedB was de beurt gekomen aan de „guert" en de „sones". Le Tontnrier kwam op met witte „bragon-brax", op het hoofd den zon derlingen driekantigen hoed van de bewoners uit de moerassen van Batr. Tn dit fantastische costuum, dat bij echter met de meeste gemak kelijkheid droeg, kwam zijn knap, eigenzinnig gelaat op zijn voordeeligst uit. Toen onder het dichte lommer der groote kastaDjeboomen zyn welluidende stem de lie deren begon te zingen, waarmee de arme bal lingen eertjjds in hun wieg in slaap waren r>ogen, werden alle oogen vochtig. Dicht bij hertogin en meTronw De Frévenan was een plaats gereserveerd voor JoBseline, die lettelijk in tranen zwom, ten deele vergoten om het on geluk, dat haar land had getroffeD en ten deele uit dankbaarheid, dat zy zulk een meester mocht dienen. De dame, die naast Josseline zat, maakte al een heel sterke tegenstelling met de oude dienst bode. Het was een jong meisje, zeer elegant ge kleed. De aandacht van Jacques werd o> gen- blikkelük getrokken door bet prachtige goad- blonde naar, dat los neerhing op haar schouder, doch dese nauwelijks scheen aan te raken, zóo ragfijn was deze hoofdtooi. Van haar kant scheen bel jongemeisje de zoet klinkende woorden van het Bretonech dialect met wellust in te drinken, soodat Jacques onderstelde, dat xyzelf ook uit Brelagoe kwam. Onder het zingen, volgde bij een dartele sonneetraal, die als 't ware verstop pertje scheen te spelen in dien overvloed van gouden haren. Nu eens deed hij deze schitteren als een wolk, gekleurd door het morgenrood, dan weer liet hij hen in de schaduw, al naar mate de takken van den ouden kastanje door een licht koeltje werden bewogen. Ten slotte zong Jacques alleen vooi haar, evenals sommige groote kanstenaars doen, die onder het talrijke publiek een gelaat zoeken, dat hun sympathiek is, om daarop den indruk na te gaan, dien de zang maakt. Wanneer hij nu eens haar droeve oogen in de zijne zag blikken, dan weer ben droomerig in bet verschiet zag staren, trok Jacques daar uit de gevolgtrekking, dat hij goed zong. Trou wens lang behoefde hij daarover niet in het onzekere te verkeeren. De hertogin De Guéhénuo overlaadde hem met loftuitingen, terwijl mar kiezin De Préveuan hem in het oor fluisterde, dat zij werkelijk had genoten. Zelfs Paul de Gefl'rain, die behoorde tot de tamelijk talrijke groep „betalende genoodigden", klopte hem op de schouders en voegde hem met warmte toe „Allemachtig, beste jongen, dat was mooi dat was werkelijk mooi!" Marie de Flaiguac mompelde iets dergelijks, alsof zij geen betere woorden kon vinden om aan haar bewondering uiting te geven. Om haar oud-tante een genoegen te doen, droeg zij een toilet, dat haar heel aardig stond. Haar donkere baren, meer gefriseerd dan 't voor een echte Bretonsche past, gluurden aan alle kanten onder het kanten mutsje nit, waarvan de linten op haar rug fladderden. De gesteven borstdoek was over do schouders geplooid, zonder hiervan ech ter den vorm weg te nemen. Het zwart fluwee- Ion lyfje, met zilverbordanrsel, bad korte, wijde mouwen, waaruit de blanke handen, die zij gevouwen hield op het keurige zijden schortje, op het voordeeligst te voorschijn kwamen. In haar oogen lag een droomerige blikhaar mondje was een openbaring voor een schilder, die de eene of andere „méditation" wilde schil deren, maar toch beter geschikt voor een jonge edelvrouw, die zich tijdens het gebed door haar gedachten laat afleiden dan voor een nonnetje, dat in haar cel voor het zwarte kruisbeeld ligt geknield. Na zijn vriend aldus het verschuldigde com pliment te hebben gemaakt, nam Panl de Gef- frain opnieuw Marie de Flaignac in beBlag, om haar voor te stellen aan een dame, van wie Jacques alleen hel eleganto kapsel en de lenige gestalte kon onderscheiden. Naast deze dame stond het jongemeisje met de gouden haren, dat zich intasschen te midden van het gelach en vroolijk gesprek gruwelijk scheen te ver velen. Aan den anderen kant van het groote gras perk weerklonk echter IhanB het schelle geluid van een „biniou"; de jongemannen voerden de jongenieisjes ten dans en de „dèrobée" begon. Thans werd het tooneel geheel en al Bretonsch. Op een paar groote tonnen zat het orkest, be staande uit twee mannen, die expres waren overgekomen, en die met hun beiden leven ge noeg maakten om den meest veeleischende te vreden te stellen. De een hield een doedelzak tegen de borst gekneld, de andere blies de schelle tonen van zijn soort es-klarine'de lucht in. Zij waren gekleed in linnen broek met hooge slobkousen en op hun vesten zonder mouwen schitterden de medailleB, door hen in verschil lende wedstrijden gewonnen. Een opgewekte „farandole" was begonnen. Wanneer deze zon eindigen, wist niemand. Acht maton lang dansten de paren in rechte lijn langs de breede paden, aan beide kanten door een dubbele rij nieuwsgierigen afgezet. De volgende acht maten werden op de plaats zelve verschillende passen uitgevoerd. Dit is het oogen- blik, waarop de mannen onder de toeschouwers het recht hebben, zich meester te maken van ieder meisje, dat op dit oogenblik van haar danser verwijderd is. De bedrogen danser tracht echter zoo spoedig mogelijk een ander de zelfde poets te bakken en een der meisjes te rooven (derober). Indien deze dans werd ingevoegd in den cottillon op een onzer garden parties, zou ongetwijfeld de naam der gastvrouw, die dit gelukkige idee had, worden vereeuwigd. Weer jong geworden nu hij zich weer Breton voelde, kwam Jacques spoedig onder de beko ring der eigenaardige muziek. Zonder zich te bqjjenken, nam hij het meisje met de goud blonde haren bij de hand en trok*haar mee in de „dèrobée", die zich als een slang door de paden en over de grasperken slingerde. Ver baasd volgde het meisje hem, en zeide „Maar ik ken dien aans niet!" „Is u dan niet uit Bretagne Ik dacht het maar dat is niets. U zult spoedig zien, dat by in 't minst niet ingewikkeld is". Zooals de gewoonte is in Bretagne, bielden zij elkaar bij de pinken vast en volgden zij de lange rij dansende paren. Bij het tweede figuur wist een der mannen zich meester te maken van „het kleine juffis", dat hem denken deed aan een dsr elfen, die over het heidekruid ran zijn geboorteland zweven, zonder ook maar een sten geltje te knakken. Zoodra hij er kans toe zag, heroverde Jacques zyn aardige danseuse. „Vindt u het aardig?" „Niet zoo mooi als uw balladen. Wat was dat plechtig en weemoedig". „Maar u kunt ze niet verstaau, wanneer u geen Bretonsche is". „Muziek verstaat man altijd". Zy verlieten de rij. „Houdt u van weemoedige liederen?" vroeg Jacques. Het hoofd eenigszins op zij gebogen, de hel dere grijze oogen vrijmoedig in die van Jacqnes blikkende, antwoordde zij eenvoudig „Papa en mama zijn beiden dood". „Wie is dan die dame, die bij u i»?". „Mijn tante, mevrouw Trelowilsj". Op het zelfde oogenblik klonk de bevelende stem van de bewuste dame, die haar nicht bij zich riep. Deze haastte zich, aan het bevel te gehoorzamen en thans begreep Jacques, waaroir. het meisje hield van weemoedige liederen, ofschoon zij nauwelijks zestien jaar kon zyn. Met scherpe, eenigszins schorre stem voegde mevrouw Trelowitsj haar nichtje toe „Je weet toch wel, dat ik niet graag alleen ben in esn gewoel als dit". „Maar n was toch niet alleen", wierp üeil'rain haar tegen, die naast de jonge vrouw stond. Met een stem, waaruit duidelijk bleek, dat zij slecht gehumeurd was, antwoordde zij hem „Ik heb u al veel te lang in beslag genomen. Het wordt tijd, dat ik u aan uw bewonderende vriendinnen overlaat. Trouwens ik heb al meer dan genoeg van deze menigte, waarvan ik nie mand ken". „Waarom wilde u dan met alls geweld hier heen „Daar had ik mijn redenen voor. Wilt u mij even naar mijn rijtuig brengen?" (Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1913 | | pagina 4