Donderdag 17 No. 8288. 62e Jaargang. Op reis. AMERSFOORTSCHE Uitgave van de Naamlooze Vennootschap „De Amersfoortsche Conrant, voorheen Firma A. H. van Cleeff". HOOFDREDACTEUR P. J. 7HSDSRZSS. AMERSFOORT. Verschijnt Dtnsdag-, Donderdagen Zaterdagavond. Abonnement per 3 maanden f 1. franco per post ƒ1.15. Advertentien 16 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bijregel abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieële- en ontelgenlngs- advertentiën per regel 15 cent Reclames 13 regels ƒ1.25. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent. Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht. Postbus 9. BUREAU: ZORT2GRAOHT 9. Telefoon 19. Aan onze abonné's die tydeljjk elders, binnen- dan wel buitenlands, vertoeven, wordt op aanvrage, en met duidelijke opgave van adres, de courant eiken ver schijndag tegen vergoeding van porto toegezonden. Ook niet-geabonneerden kunnen op de zelfde wijze de geregelde toezending van de Amersfoortsche Courant" tydens hun uitstedigheid zich verzekeren. KENNISGEVING. De Burgemeester en Wethouders van Amers foort, Gelet op artt. 6 en 7 der Hinderwet, brengen ter kennis van het pnbliek, dat een door de CONTINENTAL PETROLEUM COM PANY S. A., gevestigd te Rotterdam, ingediend verzoek, met bijlagen, om vergunning tot het oprichten van een ondergrondsche petroleum- vergaarbak met aftapinrichting op net terrein der H. IJ. 8. M., bij het Kadaster bekend onder- Sectie D. no. 3177, op de Secretarie der Ge meente ter visie ligt, en dat op Dinsdag den 29 Juli aanstaande, des voormiddags te half elf uren, gelegenheid ten Raadhuize wordt ge geven om, ten overstaan vaD het Gemeente bestuur of éen of moer zijner leden, bezwaren tegen het oprichten van de inrichting in te Tot het beroep, bedoeld in art. 15, le lid der Hinderwet, zijn volgens de bestaande jurispru dentie, alleen zij gerechtigd, die overeenkomstig artikel 7 der Hinderwet voor het Gemeentebe stuur of éen of meer zijner leden zijn verschenen, teneinde hunne bezwaren mondeling toe te lichten. Amersfoort, 15 Juli 1913. Burgemeester eri Wethouders voornoemd, De Burgemeester, Van RANDWIJCK. De Secretaris, A. R. VEENSTRA, loco-Secr. Ergernis. Het komt dagelijks voor, dat wij menschen ontmoeten, die anderen ergernis veroorzaken, of zich aan anderen ergeren. Misschien, schrijft Peregrinus in het «Nieuws van den dag*, zijn er door de zware atmosfeer van beide soorten in Noordelijk Europa meer dan ergens elders. Want de zaak is niet, dat zij die moedwillig of zonder nadenken ergernis geven, bijzondere slechtaards zijnzij zijn melancholisch van aard of slecht geluimd, en nemen in anderen een opgewektheid waar, die hun ergert, omdat zij niet in overeen stemming is met hun innerlijke bevinding. Zij trachten dezen het leven dus een beetje moeilijker te maken, opdat ook zij dra er kennen, dat het geen hoogtijd is. Misschien meenen zij het op hun manier zeer goedzij verbeelden zich, door ergernis te geven, die anderen te harden of misschien te verfijnen, te verbeteren, althans meer geschikt voor hun omgang te maken. Het is geen bemin nelijke wijze van bekeering, maar zij hechten er niet aan, voor beminnelijk te worden ge houden. Zij zijn nu eenmaal zoo, beweren zij men moet hen maar nemen zooals zij zijn. Waarschijnlijk zullen de meesten onzer deze Nurksen liever niet «nemen*maar men kiest niet steeds hen, tot wie men, van verre of nabij, in betrekking staat, en velen heb ben rekening te houden met anderer zwart galligheid of kwaden wil. Ongelukkig dan hij of zij, die zelf zwaartillend van aard is. Er is nóg een volksgebrek bij ons, dat het veroorzaken van ergernis aanmoedigt; de meesten onzer zijn niet fijngevoelig. Onze buren, de Duitschers, noemen ons «rijcksichtlos*, en zij hebben niet geheel ongelijk. Wij Happen het er maar uit, onna denkend, zonder eenige achting voor bet gevoel van hen tot wie wij spreken. Wij zijn zelfs een ietsje tevreden met deze na tionale karakterfout en noemen haar open hartigheid, en verbeelden ons, dat zij iets gemeen heelt met oprechtheid. Ongelukkig staat de openhartigheid tot de oprechtheid als een slecht gemaakte kunstbloem tot een met zorg gekweekte roos. Neen, oprechtheid is niét een onzer deug den. Het mocht wat! In onzen aard, die zich, gelukkig, door zoovele voortreflijke andere hoedanigheden kenmerkt, ontbreekt niet een zekere mate van sluwheid. Wij zijn openhartig en tevens sluw, dat wil zeggen geboren diplomaten in den trant van Bis marck Bismarckjes in miniatuur dus hetgeen ten slotte nog niet zoo'n heel kwaad compliment is. Mensch, erger je niet, vriend, bezit je ziel in lijdzaamheid. Het leven leert ons, veel te dulden, en wat het ons haast eiken dag eert, is: onze ergernis te verkroppen. Dit is niet geheel profijtelijk aan onze gezondheid. Ergernis heeft niet alleen in overdrachte lijken zin iets bitters; zij laat soms een bit teren smaak na. Er zijn galachtige men schen, die er geel van worden. Het schijnt, dat hevige ergernis een schadelijke werking heeft op ons bloed. »Ne te fais pasmauvais sang*, geven de Franschen iemand tot raad, die zich ergert of om andere reden verdrie tig is. Zeldzaam, gelukkig. Gewoonlijk is de ergernis niet zoo hevig, de oorzaak niet zoo ernstig. Dit hangt ook af van het tempera ment van hen in wie ergernis wordt opge wekt. Want hier hebben wij een ander onzer nationale gebreken wij zijn gewoonlijk licht geraakt, maar meestal dringt onze geraakt heid niet dieper dan onze huid. Terwijl velen in hun geringschatting van anderer gevoel maar aannemen, dat dezen alles van hen verdragen en dulden, doen zij dit op hun beurt heel weinig. Een onacht zaam gesproken woord, een onbedachte daad, een misplaatste grap geeft hun ergernis hun goed humeur is bedorven voor langen tijd. Maar waarom zulke dingen zoo zwaar op te vatten Zijn zij waard, dat wij er een onzer levensdagen om bederven? Het is gemakkelijk, filosofie te prediken én tevens als beren te brommen in de bos- schen. De natuur gaat boven de leer, altijd. Indien het onze aard is, zwaartillend te zijn, dan zullen wij door den in de lucht zweven- den herfstdraad gehinderd worden, dan zijn wij geprikt door een doorn eer wij den geur der roos genietenmaar dan ook te méér goed zal het ons doen, elkaar nu en dan toe te roepen«Broeders en zusters, betrachten wij in ons leven een klein beetje filosofie o, een schijntje maar is genoeg*. Ik ga niet zoover om aanmerking te willen maken op den Prediker, wijl hij in plaats vanheb geen zorg voor den dag van morgen, iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad*, niet gezegd heeft; «iedere dag heeft goeds genoeg*, want het is verstandig, voor het kwade niet de oogen te sluiten en met opzet enkel het goede te zien. Maar indien wij onze groote, vooral onze kleine erger nissen wél beschouwen, ach de meeste zijn dan zóo gering, dat wij ons eigenlijk heb ben te schamen, een oogenblik door hen overstuur te zijn gebracht. De kleine zijn de moeite niet waard, de groote verdwij nen allicht door een inspanning onzer wils kracht, houden geen stand tegen ons goed humeur. De oude wijsgeer, die het mooie weer betreurde, wijl er zeker slecht weer op zou volgen, maar zich over het slechte weer verheugde, omdat hij zeker was van mooi weer daarna, bewandelde den goeden levens weg slechts ten halve. Men kan zich gerust overgeven aan de vreugde van het mooie weer, wijl het dwaasheid is, zich een oogen blik van louter levensgeluk te laten ver somberen door de vraag wat de volgende dag ons kan brengen. En men mag tevens glimlachen over slecht weet in de gedachte, dat het niet eeuwig duren kan. Dit is de filosofie van den zonneschijn. Weg met ergernis! Indien wij niet kun nen beletten, dat menschen in eigen mis troostigheid beklagenswaardigen, die ze zijnof in boos opzet, of in onachtzaam heid voor anderer gevoel, ons ergernis ver oorzaken, wij kunnen veel doen om te voor komen, dat zij vat op ons krijgen. Een wei nig nadenken is vaak reeds voldoende, een oogenblik van wikken en wegen over de vraag of de ergernis, welke zij ons aandoen misschien ook onwillekeurig ten eerste niet veroorzaakt wordt door ons-zelf. Immers het leven is een onafgebroken geven en ontvangenmaar dan of de ergernis waar lijk wel zoo zwaar is, als wij haar op den eersten indruk hebben gevoeld Een geringe inspanning onzerzijds en de uitwerking der ergernis is verdwenen een weinig goeden wil, een begin van tegemoet koming, en wij verhinderen den anderen, ons opnieuw te ergeren. De helft van ons levensleed wordt ver oorzaakt door misverstand over en weer een norsch zwijgen is het ergste, dat daarop kan volgen. Integendeel, wanneer wij met zelfbeheer- sching en zacht gestemd verklaren wat ons geleid heeft tot zekere kwalijk-opgenomen woorden of een ander bewegen dit te doen, blijkt het vaak, dat de kern van het mis verstand overeenstemming is. Zoo is het ook met de ergernis, welke ons raakt. Indien wij ons pantseren met geduld en nadenken, verliest zij spoedig haar giftigen prikkel. Wij schokschouderen over haar, en indien wij het geluk hebben, slechts een weinig optimist te zijn aange legd, is er geen ergernis ter wereld, welke langer dan enkele uren ons kan deren. De filosofie van den zonneschijn doodt de ergernis, zooals de zonneschijn zelf schade lijke microben doodt. Toen de rozen bloeiden. Mevrouw Amy Grothe—Twiss, te Hilver- sum, heeft ook dit jaar weer een spel gege ven in haar openlucht-theater. Thans speelde het stuk in den tijd van Marie Antoinette, de geestige Koningin, wier leven zoo tragisch eindigde, die 't meest in haar sterven bleek een heldin te zijn. De tuin, waarin het theater is gebouwd, was thans de tuin, aangelegd door Marie Antoinette op een boerderij die haar toebe hoorde en waar zij een man en vrouw als bestuurders had aangesteld, wier kind door haar rijtuig was verminkt voor 't leven. De Koningin zal een rustig uurtje met een vriendin in den tuin een rozenhof doorbrengen en de boer met vrouw en kin deren komen een tafeltje gereed zetten met gebak, vruchten en melk. Wij hooren uit hun gesprek en uit dat van een paar edellieden, die daar toevallig elkan der ontmoeten, van al den laster en de kui perijen in de Hofkringen, van de ontevreden heid onder het volk over de verkwistingen van het Hof. De twee edellieden geven zelf nog een staaltje van de wijze waarop alles wat de Koningin doet, verkeerd wordt uitgelegd door te veronderstellen, dat het voor twee gedekte tafeltje wel zal dienen voor een amoureus apartje en wel met den nobelen graaf Fersen, die Marie Antoinette een eer lijke vriendschap toedraagt en van plan is, binnen weinige dagen naar Amerika te gaan. Nadat de boerenfamilie en ten slotte ook de hovelingen vertrokken zijn, komt Marie Antoinette met haar vriendin in den tuin, waar een schat van heerlijke rozen bloeien. Hier op dit rustig, lieflijk plekje spreekt de Koningin van al de zorgen, die haar kwellen, van de verdachtmakingen, die haar het leven en ook haar genoegens vergallen. Wij krijgen groote sympathie voor haar, vooral daar wij onder alle gesprekken voelen hoe de zwarte wolk steeds nader komt. De vriendin der Koningin wordt wegge roepen en de Koningin blijft alleen achter, ten prooi aan haar verdriet. Graaf Fersen neemt dit oogenblik waar om van Marie Antoinette afscheid te nemen. De schrijfster doet in dit tooneeltje vooral de oprechte vriendschap tusschen deze twee nobele figuren uitkomen. En als zij, als herinnering, een roos aan Fersen geeft, dan voelt men, dat in 't ver volg de ongelukkige Vorstin alleen in her innering geluk zal vinden, nog een droeve vreugde zal putten uit het terugroepen van den tijd «toen de rozen bloeiden*. Hier sluit als 't ware de eerste acte, doch een openlucht-theater is geen verandering van coulissen mogelijk en is men aangewe zen op een onmiddellijk aaneensluiten der verschillende tooneeltjes. De vriendin komt terug en even daarna nadert een groot gezelschap van Hofdames en paleisnobelen, die zich vermaken met een aapje, dat een der heeren heeft gevangen. 't Aapje behoort toe aan een knaapje, dat met een oude vrouw en een jongmeisje deel uitmaakt van een troep reizende muzikanten. Zij spelen voor de Koningin en haar ge zelschap en enkelen zingen. De liederen zijn kostelijk en de zangeres en beide zangers zingen verrukkelijk. Een herdersdans wordt uitgevoerd door een heer en een dame uit het gevolg en ten slotte dansen Koningin en Hofhouding een menuet en hierbij komen vooral de heerlijke, smaakvolle costumes tot hun recht. Nadat wij «de eerste acte* hebben door leefd, treft ons het zoeken naar vermaak in deze tweede acte te meer. Hebben deze groote kinderen dan geen oog voor de volksellende, te midden waar van zij leven Voelen zij niet den wrevel van het troepje speellieden en vooral van de oude vrouw Zij zegt het den hoogen dames en heeren oprecht en een oogenblik schrikken dezen voor de donkere voorspellingen. Ja zij worden meer beangst als zij een trom hooren roeren en er geweerschoten knallen om een oproertje met geweld te on derdrukken. Marie Antoinette voelt wel degelijk voor de nooden van haar volk, doch de feesten, de genoegens, de weelde, verdrijven schrik en angst en 't slot is, dat allen ondanks den dreigenden ernst der tijdennaar een tooneeluitvoering gaan, de Koningin aan de hand van graaf.Fersen. Daar gaat een zeer groote bekoring uit van dit openlucht spel. Ook dit behoort weer tot het verleden en ook voor allen, die het gezien hebben, zal er een groot genot liggen in de herinnering aan den korten tijd «toen de rozen bloeiden*. Zij zijn een herinnering rijker geworden aan tooneelen zóo exquis en lieflijk als wij maar zelden te aanschouwen kregen. De prachtige costumes uit den tijd van Marie Antoinette, gevoegd bij de gracielijke houdingen en dansen de spelers en de mach tige tragiek van den tijd waarin het stuk speelde, dat alles, in de afgeslotenheid van dezen rozenhof in het stille park, ontroerde en verdreef voor een wijle geheel de alle- daagschheid waarmee de meesten maar al te veel worden bedeeld. Voor mevrouw Grothe en de meespelen den waren de vier opvoeringen éen schit terend succes. Hoewel het weer niet in alle opzichten medewerkte voor de twee middagvoorstel lingen, konden die toch doorgaan en het bleek toen reeds, dat de schrijfster haar doel om weer iets werkelijk scboons te volbren gen, andermaal volkomen had bereikt. De avondvoorstellingen werden dit jaar mogelijk gemaakt door het aanbrengen van een verlichting, die uitstekend voldeed. Over de zachte kleuren der zijden costu mes lag een schittering van licht, die bij elke beweging der spelenden intenser werd en weer in plooien van schaduw verdween. De donkere boschachtergrond droeg niet weinig er toe bij, het geheel een fantasti- schen aanblik te geven. Het spel weid

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1913 | | pagina 1