Zaterdaq 27 December 1913. No. 8356. 63e Jaargang. rust van de Naamlooze Vennootschap „De Amersfoortsche Courant, voorheen Firma A. H. van Cleeff". HOOFD-REDACTEUR J. raiDiaina AMERSFOORT. en Zaterdagavond. Abonnement per 3 maanden f 1. 16 regels 60 centelke regel meer 10 cent. Bij regel- Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- franco per post f 1.13. Advertentiën abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale,"officieSle- en ontelgenings- advertentiên per regel 15 cent Reclames 1—5 regels f 1.25. Bewijsnummers naar buiten worden In rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent. Bij advertentien van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht. BUREAU: ZOHTSGRAOHT 9. Postbus 9. Telefoon 19. Sandrina Christina Johanna het rijtuig voorbijkwam met haar vrijer, die zienswijze »omdat het eenmaal zoo is, zal In vollen vrede is zij Woensdagavond henengegM" de trouwe vrienden, die haar tot t laatst zoo liefdevol nabij bleven, hebben eveneens vrede met dat nog niet zóo spoe dig verwachte einde, omdat haar daa-door langer lijden bespaard mocht worden, waar toe de kwaal, die in haar woedde, zoo menigeen doemt. Ze was volstrekt geen »hervorragende« vrouw, niet eene, die haar naam onafscheidbaar gehecht heeft aan werken, welke, tot in 't verre nageslacht getuigend van haar ruste- loozen arbeid, den stoot gaven tot verbetering van sociale toestanden. Neen, zoo'n boven de menigte uitstekende persoonlijkheid was ze niet. Maar ze was voor velen onzer meer. Ze gaf ons het voorbeeld, hoe ook 'n eenvoudige taak, je in 't leven gesteld, dient volbracht, zal ze anderen ten nutte komen. Och, toen ik met nog heel wat tijdge- nootjes avond aan avond van haar privaatles kreeg voor het examen in nuttige hand werken, toen besefte ik, evenmin als een der anderen, hoeveel plichtsgevoel, hoeveel energie en tact er noodig zijn om dag na dag, jaar na jaar, altijd met de zelfde kalmte, met den zelfden Ausdauer, nu eens een aantal dartele bakvischjes, dan weer een troepje onverschillige leerlingen, de noodige kundigheden bij te brengen. Thans, nu elk onzer een taak aanvaard heeft, nu we zelf op onze beurt meer of minder hebben op te tornen tegen onver schilligheid, tegen zooveel, dat ons moeilijk heden in den weg legt bij ons werk, nu b e g r ij p e n we eerst, welk 'n groote inner lijke kracht, welk 'n ijzeren wil 'n eenvoudige als Santje moest bezitten om te volharden, altijd maar door, nauw de een gebracht hebbend tot het einddoel, dat haar lessen beoogden, of al gereed om weer van voren af een ander zoover te brengen Zelfs ons, zieltjes zonder zorg en juffertjes Luchthart als we waren, viel het dikwijls op, dat Santje nooit knorrig, nooit slecht gehumeurd was, dat ze altijd een schertsend, opgewekt woord wist te vinden om ons tot werken, tot goéd werken aan te manen. Of het regende, dan wel de zon scheen, Santje stapte er altijd flink en energiek door heen een vrouw, die je nooit jong gezien hadt, een, die je niet zag verouderen, een, van wie je dacht, dat alle emoties baar voorbij gingen, haar nauw aanraakten, een, die slechts de beteekenis kende van dat éene levenswoord, van dat ook van haar zooveel vragende woordje Plicht 1« Eens maar, eens heb ik haar driftig ge zien, kwam er temperament gluren tusschen dat gelijkmatige humeur en die gestadige O, ik herinner het mij nog zoo goed 't Was gewoonte, dat om beurten de ge dienstige van een onzer heel het vroolijke gezelschapje na afloop van de les kwam halen; een maatregel, die niet precies onze goedkeuring wegdroeg. Op 'n avond, toen we weer bijeen waren in dat voorkamertje op den Weverssingel, zei er een van ons: »Zeg, is het niet de beurt van die brom merige Ka van jului om straks weer schild- wachtje over ons te spelen »Ja, maar ze komt ons toch niet halenc, antwoordde het meisje, dat het twijfelachtige voorrecht genoot om onder éen dak met de bewuste gedienstige te wonen. »Ze is geluk kig ziek*. Dolletjes*, juichten we, »dan gaan we lekkertjes alleen naar huis. Wat mankeert die brombeer?* »Och, dat weet ik niet. Ze treurt om haar vrijer, die vandaag met een ander meisje is getrouwd. Verbeeld je; ze stond van ochtend net stoelen te kloppen in de voorkamer, toen met z'n meisje naar het stadhuis reed. Ka kreeg het op haar zenuwen de tweede meid stond er bij moeder stuurde haar maar dadelijk naar bed*. »Es ist eine al te Geschichte, Doch bleibt sie immer neu, Und wem sie just passiret, Dem bricht das Herz entzwei*, spotte ik, blij om m'n geleerdheid te kun nen luchten, zoo kersversch opgedaan uit Schorer's Fanlilienblatt, waarin Heine's ge dichtje als motto boven 'n novelletje stond. »Je moest je schamen om te spotten met een anders leed*, viel Santje op zóo onge woon heftigen toon uit, dat we haar allen verschrikt aankeken. »'t Is leelijk, 't is slecht van jelui om grappen te maken over zoo iets treurigs. God beware je er voor, kinderen, om ooit te ondervinden, hoeveel waars, hoe veel droevig waars dat versje bevat Santje imponeerde ons zóo op dien oogen- blik, al wisten we niet waardoor, dat geen onzer iets durfden zeggenwe zaten als muisjes zoo stil; we voelden onbewust, dat we even geraakt hadden aan iets teers, aan iets dat heel, heel diep lag, iets, dat haar ons toén niet, maar eenige jaren later nog sympathieker maakte, omdat het ons de overtuiging schonk, dat ze gevoel had voor zachtere aandoeningen, voor nog iets anders dan het strenge »je plicht doen*. En een seconde later schreven wij in onze cahiers, heelemaal overbluft, het haakpatroon- tje, dat ze ons, weer op haar gewoon-rustigen toon, dicteerde. Maar op haar wang brandde een vuur- roode plek. Funken unter der Asche? Wie zal 't klappen? Zij, die haar meer dan ik nabij hebben kunnen gadeslaan in haar betrekkingen als onderwijzeres in de handwerken aan de Huisvlijtschool, Normaalschool, Openbare school en Huishoudschool, die velen weten beter nog dan ik met hoe groote toewijding ze al de op haar rustende plichten vervulde. Hoewel zij zich schier geen moment rust gunde, kregen noch de schoolhoofden, noch haar leerlingen ooit het gevoel, dat die vrouw eigenlijk te veel van haar kracht vergde zóo stipt, zoo consciëntieus nam zij, zelfs het geringste onderdeel, van haar taak op. Heel haar leven bewoog zich om haar ouders en haar leerlingen. Ze bezat de gave om beiden ten volle te geven wat hun toe kwam. In het eenvoudige huisje aan den Wevers- singel was Santje de zorgzaamste dochter, die men zich denken kon. Schoon in elk opzicht de steun harer ouders, liet zij vader en moeder volkomen de plaats innemen, die ouders destijds meer autocratisch bekleedden dan tegenwoordig veelal. Vader liet moeder als de trouwe ver zorgster van het huishouden in haar volle waarde. Zij op haar beurt respecteerde hem als het hoofd van het gezin den kostwin ner hij was n.l. onderwijzer aan de Diaconieschool. Zondags alleen verliet moeder haar huis om met vader ter kerke te gaan; vader in de koolzwarte gekleede jas, door moeder zorg vuldig Maandag uitgeborsteld en weggebor gen tot den volgenden rustdag, tenzij vader tusschentijds plechtig aankondigde morgen de Zondagsche, moeder*. Ze wist dan, het bedrijvige vrouwtje, dat hoog bezoek werd verwacht de arrondissements-schoolopzie- ner. Niets stoorde de harmonie in dat voorbeel dige gezin. Al begonnen in Santje, door haar komen in allerlei kringen, door haar omgang met verschillende menschen, de nieuwere denkbeelden zich baan te breken, al ving het aan in haar te dagen, haar karak ter was niet militant genoeg om zich in de voorste gelederen der stijdsters te stellen. En in den huiselijken kring roerde zij, gedreven door kinderlijke liefde en ontzag, geen enkel punt aan, dat de traditie en de ouderlijke het wel goed zijn*, kon aantasten. En juist die tact, dat tijne gevoel dwong ons zooveel achting voor Santje af. Zelfs ons, jonge dingen, trof de vrede, die er steeds in dat gezin heerschte. »Mees- ter* Verwey in zijn leuningstoel, moeder Ver- wey in het gladde, donkergrijze lustren ja ponnetje met het zwart-zijden schortje voor, met het wollen kapje op, welks slippen ge kruist, altijd op dezelfde plaats hingen, ze behoorden in dat milieu van oude meubel tjes, van zelf gekweekte planten, van de mooie poes, geliefd en verzorgd als een familielid, 'n Milieu, waar je, moe van 's levens rennen en jagen, een wijle zoudt wil len komen uitrusten, genietend van vader Verwey's kalme opyattingen, van moeders vriendelijke, stille zorgen voor je gemak, van haar eigengebakken zandkoekjes, van de kraakzindelijkheid, die je overal tegen lachte en last not least van de heerlijke, rustige rust en de harmonie, welke er van allen en alles in dat bescheiden woninkje uitgingen. 't Was dan ook een groot leed, dat Santje trof, toen ze eerst haar vader en daarna haar moeder moest missen, de haar zoo dierbare moeder, die ze tijdens haar langdurige ziekte met voorbeeldige liefde oppaste. Maar hoe verlaten, hoe eenzaam het haar ook te moede was, Santje bezat te veel energie om bij de pakken neer te zitten. Meer dan ooit gaf zij zich aan haar werk, aan haar leerlingen, en wie haar zoo rustig en zoo welgemoed zag arbeiden, begreep, dat ze daarin al haar voldoening zocht en vond. Er. daarom was het een harde, bittere teleurstelling voor haar, toen zij onafwijsbaar vastgesteld zag, dat ze haar liefsten wensch niet verwezenlijkt zou zien, namelijk te mogen werken, zoolang het dag was. Om na te gaan of de heer Vos recht had tot deze bewering, hebben wij het in 1911 verschenen rapport van den Centralen Ge zondheidsraad geraadpleegd en opgeteld hoe groot het aantal gediplomeerden plus de helft der leerlingen uit de ziekenhuizen bedraagt. Dit getal was 1700. Rekenen wij, dat er on geveer 800 particuliere verpleegsters en ver plegers in ons land zich be.-chikbaar zouden stellen, dan geeft dit reeds een bedrag van 2500. In een stuk van dr. Quanjer, onlangs gepubliceerd, wordt berekend, dat er 1400 verpleegsters(gers) voor de verpleging van zieken en gewonden in den oorlog beschik baar zullen moeten zijn. Volgens onze boven staande berekening zouden er dus reeds 1000 boven dit getal zijn. Slechts dan zou er reden bestaan voor de aanstelling van helpsters, wanneer alle dis ponibel zijnde volledig opgeleide verpleeg sters in functie waren, en er dan nog hulp te kort kwam. De helpster zou dan met alle waar deering voor haar goeden wil toch be schouwd moeten worden als een noodzake lijk kwaad, omdat zij primo werk verricht waarvoor zij niet bekwaam is en secundo een moeilijke positie voor de verpleegster in oorlogstijd schept, die onder zich krijgt iemand van wie zij niet weet wat zij kent, wat zij haar kan opdragen. En zou deze helpster altijd de onderge schikte rol met blijmoedigheid en zonder morren spelen? In dit opzicht zijn wij niet zoo optimis tisch als de Bestuursleden van het Roode Kruis. Dat er uit deze toestanden moeilijk heden onder het ambulance-personeel zullen voortkomen, die zeer storend voor den dienst zullen zijn en onaangenaam voor de patiën ten, lijkt ons hoogst waarschijnlijk. Do heer Jorissen zegt verder: De bedoe ling is niet, dat zij verpleegster zullen wor den*. Hier willen wij even aanstippen, dat wij In de volle kracht van haar willen en I volkomen van de goede bedoeling van het moreel kunnen openbaarde zich de ziekte, Roode Kruis overtuicd ziinmaar een andere die, na een paar jaar van geduldig lijden, een einde maakte aan haar welbesteed, werk zaam leven. Niet vragend, waarom het einde zoo anders was dan ze gehoopt had, dan zij, volgens ons, kortzichtige menschen, ver diende, legde zij berustend en vredig het hoofd neer, in de vaste overtuiging, dat »zu neuen Ufern ruft ein neuer Tag*. Suze Frederiks Van Cleeff. Amersfoort, Kerstmis 1913. Helpsters vau het Roode Kruis. (INGEZONDEN.) Door den heer Jorissen, lid van het Hoofd comité van het Nederlandsche Roode Kruis, werd een stuk in uw blad geplaatst, naar aanleiding waarvan wij u beleefd plaatsing verzoeken voor het volgende. De heer Jorissen zegt allereerst, dat er in oorlogstijd gebrek zal zijn aan verplegend personeelm. a. w. er komen handen te kort voor het werk der verpleging. Maar in deze woorden ligt niet opgesloten, dat het personeel niet te vinden zou zijn onder de volledig opgeleide verpleegsters(gers). In de »N. Rott. Crt.« van 12 Augustus 1913 komt voor een ingezonden stuk van den heer K. Vos, waaruit wij het volgende overnemen »In de tweede plaats is het onwaar, dat er geen ervaren hoofden en verpleegsters te krijger zouden zijn. Zoowel bij den Trans- vaalschen oorlog als bij den Turkschen oor log hebben uit de groote ziekenhuizen de beste en meest ervaren verpleegsters zich om strijd aangeboden, zoodat het geen 'moeite zou hebben gekost om in korten tijd veel meer bekwame verpleegsters uit te zenden*. Roode Kruis overtuigd zijnmaar een andere vraag is, of de helpsters zich altijd bewust zullen zijn en willen blijven van de nederige taak, die zij in de verpleging zullen hebben te vervullen. En als de helpster zich ver pleegster* zou gaan voelen, zou het inder daad niet alleen zijn, omdat zij zichzelf over schatte, maar ook omdat het werk, dat haar in vredestijd wordt opgedragen, zeer beslist verpleegwerk is. Want wel zegt de heer Jorissen Evenmin is de bedoeling, dat zij, als het niet noodig is, de verpleging zullen beoefenen» maar hoe rijmt men dit inet hetgeen het Haagsche Vrouwen-comité in zijn tweede adres aan den Gemeenteraad zegt: »de helpster verleent geheel belang loos haar diensten en mocht zij van dezen regel afwijken, dan wordt zij onmiddellijk door het Vrouwen-comité ontslagender halve is oneerlijke concurrentie uitgesloten. Hierbij zij nog opgemerkt, dat de hulp der helpsters een categorie van personen ten goede komt, die geen gesalarieerd verplegend personeel kan bekostigen en toch ook geen gebruik wenscht te maken van wijkverple- ging*. Wat leest men anders uit dezen zin dan dat de helpster de verpleegster zal vervan gen daar waar geen geld is om geschoolde hulp aan te stellen Bovendien staan ons nog andere feiten ten dienste om te bewijzen, dat de helpster in vredestijd zich zal gaan bewegen op ver- pleegterrein. Bij de plannen ter reorganisatie van den Gemeentelijken geneeskundigen dienst te 's-Gravenhage zijn ontwerp-contracten ge maakt betreffende: 1. vestiging van een hulppost van den Gemeentelijken geneeskundigen dienst, tevens zittinglokaal voor geneeskundige hulp, van wege de Gemeente 2. beschikbaarstelling van verplegend per soneel aan huis vanwege de Gemeente 3. beschikbaarstelling van een inrichting voor dagverpleging vanwege de Gemeente.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1913 | | pagina 1