Dinsdag 20
Januari 1914.
No. 8366.
63e Jaargang.
Stadsnieuws.
AMEESFOORTSGHE COURANT.
Uitgave van de Naamlooze Vennootschap „De Amersfoortsche Courant, voorheen Firma A. H. van Cleeff".
HOOFDREDACTEUR
F. J. FH3DERZZS.
AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. Abonnement per 3 maanden f 1.
franco per post ƒ1.15. Advertentien 16 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bijregel
abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieële- en onteigenlngs-
advertentiën per regel 15 cent Reclames 15 regels ƒ1.25. Bewijsnummers naar buiten
worden in rekening gebracht en kosten ivenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bij advertentiën van buiten de stad worden de Incasseerkostenvin rekening gebracht.
BUREAU:
K0RT2GR40ST 9.
Postbus 9. Telefoon 19.
KENNISGEVING.
Burgemeester en Wethouders der Gemeente
Amersfoort
brengen ter algemeene kennis, dat gedu
rende 8 dagen, te rekenen vanaf heden, ter
Secretarie ter inzage ligt een plan tot het
vaststellen van een rooilijn op den hoek van
de Stationsstraat en den Soesterweg.
Amersfoort, 17 Januari 1914.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd,
De Burgemeester,
VAN RANDWIJCK.
De Secretaris,
A. R. VEENSTRA.
Weldoen en dankbaarheid.
Zou men het huwelijk dezer twee niet in
den hemel gesloten wanen, zóo, dat tusschen
Weldoen en Dankbaarheid nooit het geringste
geschil, de minste verwijdering bestaat, aldus
vroeg een poos geleden Peregrinus in het
»Nieuws van den Dag* en hij vervolgde
Maar reeds een oppervlakkige ervaring
des levens is voldoende om te weten, dat de
werkelijkheid er minder hemelsblauw uitziet.
Een juiste vermenging van optimisme voor
het een en pessimisme voor de ander geeft
zelfs recht tot de bewering, dat zij tot elkaar
in vrij koele verhouding staan, om niet te
zeggen onverschillig jegens elkaar zijn. Want
niet waar de weldoener, die waarlijk
dezen naam mag dragen, rekent niet op dank
baarheid hij doet wel, zooals hij ademt, in
de opwelling van zijn hart, onmiddellijk. Het
weldoen is hem een genoegen, zoo niet een
levensnoodzakelijkheid. Waarom zou hij dan
nog dankbaarheid willen oogsten, wijl ij hem
haast overbodig is? Ach, zeker, de ondank
baarheid doet hem leed, maar verwondert
hem eer dan dat zij hem verontwaardigt. Zij
zal hem niet verhinderen, straks opnieuw wèl
te doen, zoo niet den ondankbare maar
misschien ook dezen dan toch anderen.
Voor hem is het zulk een heerlijk genoegen,
zich met zijn geestelijke en stoffelijke mid
delen in dienst te stellen van zjjn medemensch.
Zooals de vogel zijn lied zingt, de bloem geurt,
de zon verwarmt, de menschheid naar ver
betering streeft, doet hij welhet is zijn
levensbehoefte, zijn levensdoel.
Gelukkig zijn dezulken talrijker dan men
denkt Om waarlijk een weldoener te wezen,
is het uiet noodig, rijk te zijnwant in den
rijkdom ligt het gevaar, dat men allengs gaat
meenen, dat er geen hoogere vorm van wel
doen bestaat dan die tot kern bezit een hand
vol rijksdaalders of goudgeld. Ongetwijfeld
kan men daarmede menigmaal diensten be
wijzen, welke over het leven beslissen
hen, die haar ondergingen. Maar indien de
dankbaarheid een dartele vogel is, die het
schoonste fluit in het bosch der vrijheid, men
moet niet gelooven, dat men hem door geld
alleen lijmt. Integendeel, de helft der dien
sten, door geld bewezen, vinden de ondank
baarheid tot loon.
A. C. Wertheim, een der edelste burgers,
die Amsterdam in de lratste halve eeuw heeft
bezeten, was waarlijk menigeen en aller
eerst der stad zijner inwoning een weldoener
van de edelste soorthij schonk steeds nog
iets meer, nog iets beters dan zijn geld; hij
voegde er aan toe zijn belangstelling, zijn
ijver, zijn hart. Kort vóór zijn dood verscheen
er een roman, waarvan een der figuren, zei
men, »A. C.< voorstelde; maar dan zeker
eer als karikatuur dan als eerlijke wedergave.
A. C. Wertheim was niet enkel een groot
financier, hij was een vriend van letteren en
kunst, hij las véélzoo óok dien roman,
waarvan de schrijver, heette het, hem zoo
uitgemaakt zou hebben. Na het met talent
geschreven boek gelezen te hebben, zeide
hij met zijn groote levenskennis tot iemand
»Ik begrijp niet waarom de schrijver zóo
tegen mij is; ik heb hem toch nooit een
dienst bewezen*.
Er ligt, behalve veel fijnen humor, veel
ervaring van ondankbaarheid in dit gezegde
maar deze ervaring verhinderde zeker aller
minst A. C. Wertheim te helpen waar hij
helpen kon, en meestal deed hij dit èn met
zijn geld èn met zijn hart.
Er ligt in zijn woord ook geen klacht over
de ondankbaarheid der menschenwant daar
voor was bij te wijs. Men mag niet beweren,
dat ondankbaarheid der menschheid eigen
iszij is het niet meer of minder dan de
dankbaarheid. Ook in dit opzicht is het leven
onontleedbaar samengesteld en de zelfde
mensch zal nu eens ondankbaar, dan weer
dankbaar zich toonen. Het hangt af van den
aard en het hoe van den hem bewezen dienst
of weldaad, en ook van de gevolgen er van.
Het is niet zoo gemakkelijk, wel te doen
zelfs is dit met geld alleen zeer moeilijk, en
menigeen, die zichzelf van dezen of dien een
weldoener acht, bezit geen flauw vermoeden
hoezeer hij hem gegriefd of geschaad heeft.
Het is dan, natuurlijk, dat er over ondank
baarheid geklaagd wordt; maar de weldoener
ook waar hij het goed meende, verstond de
kunst niet van het weldoen.
Immers, om een weldoener te zijn in eigen
kleinen kring of, zelf door het leven bewel-
dadigd, voor vreemden, voor de maatschappij,
heeft men, bij veel verstand, veel hart noo
dig. Veel van de dankbaarheid of ondank
baarheid welke men later zal oogsten, kiemt
reeds in den dienst, welken men bewijst en
welke soms blijkt een ondienst geweest te
zijn.
Men doet verstandig, niet te veel over
ondervonden ondankbaarheid te spreken.
Zeker, er zijn ondankbare menschenmaar
zij zijn minder talrijk dan zij, die breed de
aan hun vrienden bewezen diensten uitmeten,
om over die «snoode ondankbaarheid* te
kunnen klagen. Om waarlijk recht te heb
ben over ondankbaarheid te spreken, moet
men, zooals A. C. Wertheim het was, in de
gelegenheid zijn, van het weldoen een dage-
lijksche gewoonte en genoegen te maken.
Dkn, in de oneindige afwisseling van dienst
of weldaad, welke men zoo velen bewijst,
kan het voorkomen, dat men die enkelingen
ontmoet, die beginnen met wrok te gevoe
len, dat zij genoodzaakt zijn een hulp te
vragen of te aanvaarden en in stilte iemand
niets kwader duiden dan den dienst, welken
hij hun bewezen heeft.
Zoo zijn er; maar ik vraag u: is van de
meerderheid der menschen ondankbaarheid
aanneemlijk Is het, integendeel, niet zeer
menschelijk, mede een eigenschap te bezit
ten, welke men bij uitstek den hond toe
kent Alleen, zooals de hond dankbaarheid
toont, zou deze deugd in den mensch een
karakterfout zijn. De hond overdrijft de
dankbaarheid »voor beentjes en wat brood*
en likt zelfs de hand, die hem pas onver
diend heeft geslagen.
Dit mag men van menschen niet verwach
ten. Dat zij déze dankbaarheid niet toonen,
ook daardoor bewijzen zij hun meerderheid
boven het dier. De mensch, die dienst, hulp,
weldaad van een ander ontvangt, ontvangen
moét meestal, verzocht heeft vaak, beoordeelt
in stilte het hoe der ondergane daad. Er
zijn menschen wier »weldaden* de ziel strie
men en het individu vernederen.
Welke onpartijdige zal daarop die dank
baarheid verwachten, welke is de vrijwillige
en liefdevolle erkenning van de hartsgoed-
heid van hem of haar, die dc weldaad ver
richtte Maar wanneer de dienst, hulp of
weldaad waarlijk bewezen is uit den rijkdom
van hart, nog meer dan uit rijkdom van goed
bijna als een opwelling; kiesch, met een
vriendelijk, bemoedigend, soms schertsend
woordzóo, dat de beweldadigde gevoelt,
dat zijn weldoener handelt gedreven door
die liefde Charitas welke Paulus, de
apostel, «de meeste* noemde en wanneer
het dan later blijkt, dat de goede daad de
vruchten heeft gedragen, welke beide partijen
er van hooplenwel, hoe zou dankbaar
heid in zulk een geval niet uit het mensche
lijk hart groeien, zooals het gras groeit uit
onze weiden?
De weldoener zal, de dankbaarheid ziende,
zich over haar verheugen. Zij zal hem wel
dadig zijn; maar noodig was zij hem niet.
Zelfs al ware het menschelijk hart vol van
»snoode ondankbaarheid* dan nóg zou het
zijne niet nalaten, zich in het weldoen geluk
kig te gevoelen. Hij zal dankbaarheid vin
den, zeker, zooals de boom vroeg of laat den
wind vindt, die zijn kroon doet zwieren en
ritselen. Maar de andere weldoener*, die
van zijn goede daad «dankbaarheid* eischt,
zooals de woekeraar procenten, zal eerder
dan hem lief is ervaren, dat Weldoen en
Dankbaarheid elkaar ontloopen, dat vooral
de Dankbaarheid zulk Weldoen liefst ver
mijdt.
Bij Kon. besluit van 7 Januari is aan de
Gemeente Amersfoort verleend een voorschot
uit 's Rijks kas tot een bedrag van ten
hoogste f 178 218.70, ten einde genoemde
Gemeente in staat te stellen, een voorschot
van gelijk bedrag te verleenen aan de R.K.
bouwvereeniging »St. Bonifacius* aldaar, ten
behoeve van den aankoop van grond voor
en den bouw van een 80-tal arbeiderswonin
gen.
De aanbesteding zal thans half Februari
worden gehouden.
De heer S. J. van Duinen, sedert 29 Octo
ber 1912 Wethouder van bedrijven (Gas- en
Waterleiding en Reiniging) heeft ontslag
genomen uit dat ambt.
De «Staatscourant* bevat de namen van
hen, die voor dit jaar zitting hebben in de
examen-commissiën voor de akten nuttige en
fraaie handwerken.
De examens in Utrecht vangen aan op
12 Februari.
De heer H. B. Hehenkamp, lid van de
firma Fortmann Hehenkamp en Penning
meester van de conferentie St. Martinusder
Vincentius-vereeniging, is hier Zondag op
4i-jarigen leeftijd overleden.
Het eeuwfeest van het 5e regiment
infanterie zal worden herdacht begin October
*9*5-
Kapiten. c.. W. J. Groen, van het 1 e regi
ment veld-artillerie, wordt van 16 tot 28
Maart gedetacheerd te 's-Gravenhage en van
4 Mei tot 11 Juni in de legerplaats bij
Oldebroek tot het volgen van een cursus tot
opleiding van instructeurs in de vuurleiding
bij de bereden artillerie.
Kapelaan P. J. van Schaik is benoemd tot
adviseur' van den R. K. Volksbond.
In de Zondag gehouden jaarvergadering
van het Kruisverbond St. Franciscus bleek
uit de jaarverslagen van Secretaris en Pen
ningmeester, dat het ledental bedraagt 110
en dat er een batig saldo is van f 139.
Tot Bestuurslid werd herkozen de heer J.
van 't Walderveen, terwijl in de vacature,
ontstaan door het bedanken door den heer
L. J. Hemels, werd gekozen de heer J.
Vermolen.
Men vraagt ons opneming van het vol
gende.
Kapitein J. Kooiman, Secretaris van den
P. V. B., heeft hier onlangs gesproken over
de Padvindersbeweging, die ieder, ten minste
van den buitenkant, ker.'. en waarover ieder
ook die er niets anders van weet dan dat
een Padvinder is een jongen in een khakl
broek en met bloote knieën zich een
oordeel heeft gevormd. In den regel is dat
oordeel ongunstig.
Maar toch wordt er uit alle richtingen aan
de Padvinderij getrokken.
Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst en
zoo ziet de Tiicht-unie in de Padvindersbe
weging het middel om het optreden van
Publiek op straat wat meer in overeenstem
ming te brengen met de beschavingsbegrip
pen, die men meent, dat een Nederlander
van de 20ste eeuw moet bezittende
Vredesbeweging wil onder de Padvinders
haar beginselen van den oorlog tegen den
oorlog propageerenmilitairisten vinden de
Padvinderij een prachtig hulpmiddel om het
volk beter voor te bereiden voor zijn taak
in oorlogstijdvliegvereenigingen laten de
Padvinders komen om terrein af te zetten
en duivels-toejagers-diensten te verrichten
voetballers, die op Zondagmiddag .een match
spelen, laten hun handtasschen door khaki-
jongens naar het speelterrein dragen.
Die laatste uitwassen zijn zoc erg niet het
zijn de stuipen, waar ieder nieuw leven zich
doorheen moet werken, maar die men met
een goede verzorging ook te boven komt.
De Padvinderij zal er óok wel doorkomen
omdat haar grondslag goed isbuiten gods
dienst en politiek om, in vereeniging met
school en huisgezin, wil zij meewerken aan
de harmonische ontwikkeling van de jeugd.
Harmonisch, omdat aan het lichamelijke en
het intellectueele deel van de opvoeding een
plaats wordt aangewezen naast de karakter
vorming, of liever omdat de beide eerste
machtige factoren zijn om tot karaktervor
ming te komen.
Over de lichamelijke opvoeding zijn wij
bet al spoedig eens, want ieder welke
zijn godsdienstige of politieke overtuiging zij
heeft behoefte aan een gezond en krachtig
lichaam, en ook het intellectueele deel van
de opvoeding geeft geen aanleiding tot veel
verschil van inzicht. Op de school wordt de
kennis opgedaan maar wat zijn er niet velen
die veel boekenwijsheid hebben opgedaan
en schema's in zich hebben opgenomen en
wier handen toch verkeerd staan om hetgeen
ze leerden ook in toepassing te kunnen
brengen.
Er ligt een groote klove tusschen kennen
en kunnen en die moet overbrugd worden
door de intelligentie, het vermogen om te
kunnen uitvoeren en toepassen de kennis
die men heeft opgedaan, om met oogen te
zien en met ooren te hooren. Maar het
andere deel van de opvoeding, de karakter
vorming, de zedelijke opvoeding is lang zoo
eenvoudig niet om tot overeenstemming te
geraken.
Men moet zich daarbij op een ruim stand
punt stellen en niet alles trachten te omvat
ten. Er is geen universeel zedelijkheidsbe
ginsel, dus kan er ook geen grondslagvoor
zedelijke opvoeding wezen, die geschikt zou
zijn om er de opvoeding van de geheele
wereldbevolking op te doen steunen. Er kan
dientengevolge ook niet van een universeele
Padvinderij sprake zijn, die in alle landen
door de zelfde voorschriften wordt be-
heerscht en op een zelfden basis rust
En toch wordt vrijwel over de geheele
wereld gepadvinderd.
Ieder mensch heeft om zoo te zeggen zijn
eigen zedelijkheidsopvattingen;
de zedelijkheidsopvatting van de massa kan
daarom niets anders zijn dan de grootste
gemeene deeler van de punten waar
in de enkelingen van de massa overeen
stemmen.
Verdraagzaamheid en eerbeid
voor de meening van anderen
zullen het ons dus mogelijk maken om een
gezamenlijk begrip vast te stellen voor de
opvoeding van een volk, dat gelijkgevormde
eigenschappen van hoofd en gemoed bezit,
een natie waarvan de leden elkander kun
nen en ook willen begrijpen.
Alles wat in ons volk aanleiding tot ern
stig geschil van meening kan geven, moet
daarom ter zijde gesteld worden. Zoo is de
Nederlandscbe Padvinders Bond gekomen tot
zijn zedelijkheidsbegrip en maakt zich een
voorstelling van een ideaal mensch, welke
voorstelling is nedergelegd in de Padvin-
derswet.
Deze luidt: een Padvinder is gehoorzaam
zonder morren ordelijk, matig en spaarzaam