Dinsdag 9 Juni 1914. No. 8425. 63e Jaargang. kosteloos- Uitgave van de Naamlooze Vennootschap „De Amersfoortsche Courant, voorheen Firma A. H. van Cleeff". HOOFD REDACTEUR F. J. FR2SDSRIKS. AMERSFOORT. Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. Abonnement per 3 maanden fi. franco per post f 1.15. Advertentien 1—6 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bijregel- abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieële- en onteigenlngs- advertentiën per regel 15 cent Reclames 1—5 regels f 1.25. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent. Bij advertentiën van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht. BUREAU: ZORTEGRACHT 9. Postbus 9. Telefoon 19. Wie zich met ingang van 1 .Juli doet in schrijven als abound, ontvangt de tot dien datum verschijnende nummers K E N N IS G E V 1 N O. JACHT. De Commissaris der Koningin in de Provincie Utrecht, Gelezen het besluit van heeron Gedeputeerde Staten dier Provincie, d.d. 25 Mei 1914, ie af- deeling no. 100/13, Gelet op artikel 11 der Jnglwet. Brengt bij deze ter kennis van belanghebben den, dat <le opening der jachtbedrijven, vermeld onder lilt. d, f en h van art. 15 der voormelde Wet (het schieten van waterwild, het vangen van waterwild met slagnetten en het vangen van eendvogels in een eendenkooi nf daarmede gelijkstaand toestel) voor de Provincie Utrecht is bepaald op Woensdag 15 Juli aanstaande met zonsopgang, ter plaatse, bij art. 1 van liet Regle ment op (Ie uitoefening der jacht en visscherij en de afpaling der eendenkooien in die Provin cie nnngeduiii. Utrecht, 2 Juni 1914. De Commissaris der Koningin voornoemd, bij nfwezen, Het lid van Gedeputeerde Staten, W. II. J. ROIJAARDS. Groeten, slechts een vorm van beleefdheid Zoover de geschiedenis ons een blik gunt op de gewoonten en gebruiken der mensch- heid, zoover blijkt, dat de groet minstens even oud is als de geschreven historie. Uit de literatuur der oudste volkeren blijkt, dat het woord «groeten* hun bekend was. Zoo dra er van een volksliteratuur bestaat, be sluiten wij reeds tot een vrij hoogen trap van beschaving en niet onmogelijk is het dus, dat de groet een uiting, een verschijn sel is der beschaving. Zeer waarschijnlijk is dit echter niet, want ook bij de tegenwoor dige wilde volksstammen is het groeten een gewoonte en zou het niet waar zijn, dat deze stammen ons althans een beeld geven van de menschheid, die leefde in de tijdperken, voorafgaande aan hetgeen wij beschaving noemen Het is onze bedoeling niet, den groet te onderwerpen aan een critische beschouwing, te onderzoeken, op welke wijze men in be schaafde kringen behoort te groeten, na te gaan wie eerst behoort te groeten, aan te geven of men met mindere of meerdere buiging, met hand- en hoofdbeweging, met blikken of gebaren, met luide, harde woor den of in zangerige taal behoort te groeten. Dit alles, hoe nuttig het wellicht ook moge wezen uit het oogpunt van wellevendheid en moderne beschaving, zullen wij onbespro ken laten het lijkt ons hier niet de geschikte plaats en wij achten ons zeiven niet den geschikten persoon voor een dergelijke be handeling van dit onderwerp. Wij merken alleen nog op, dat onze groet veel eenvoudiger is dan die der oosterlingen, welke met zóo veel ceremoniën gepaard gaat, dat het haast niet mogelijk is, voor een paar goede kennissen of vrienden elkaar te ont moeten, zonder een vrij groot oponthoud. De groet op het platteland is eenvoudiger, gemoedelijker, minder vormelijk dan in de stadop het land volgt na het «goeden morgenmiddag of avond, een klein ge sprekje over weer en wind, dat ven wel willend beantwoord wordt. In de stad bepaalt zich het groeten tot een hand-, hoed- of hoofdbeweging; al of niet met een meer of minder smakelijk bon jour of bonsoir. Wanneer wij nu nog meegedeeld hebben, dat in den regel de jongere den oudere eerst groet, de mindere den meerdere en dat onder gelijken geen prioriteit bestaat, dan laten wij het vormelijke varen en wenschen wij te wijzen op zijn zedelijken inhoud. Als antwoord op bovenstaande vraag be ginnen wij met te zeggen, dat wij het groe ten volstrekt niet beschouwen als een vorm van beleefdheid, ten minste vooral niet uit sluitend. We gaan zelfs zóo ver, te beweren, dat, wie zegt, dat het groeten louter een vorm is, het glad mis heeft. In dit schijnbaar luchtige en vluchtige ge baar en woord ligt veel meer opgesloten. In den groet toch leggen wij iets van ons tem perament, en niet minder van ons karakter en onze gezindheid. En vooral dit laatste treedt zóo zeer op den voorgrond, dat wij zonder uitzondering den groet beschouwen als den waardemeter van iemands gezindheid te onzen opzichte. »Of hij het mij kwalijk ge nomen heeft, of hij er over vertoornd is, daaraan valt niet 't minst te twijfelend, werd ons dezer dagen nog gezegd »liij groet mij zelfs niet meer*. liet weglaten van den groet is dus een uiting van hoogen toorn. Is het geen spontane uiting van ons inner lijk leven, als wij hem, van wien wij houden, blij en hartelijk begroetenals wij hem, die ons niet sympathiek is, met een dof, gevoel loos «bonjour* voorbijstappen als wij den leermeester, dien wij hoogachten, den kunste naar, dien wij bewonderen, het genie, dat wij vereeren, groeten op geprononceerd eer biedige wijze. En denkt gij, dat er niets in ons is ver anderd, in ons binnenste, in onze gesteldheid of in onze gezindheid te hunnen opzichte, als wij morgen dien zelfden vriend, dien zelfden goeden kennis, koeltjes groetend voorbijgaanals wij hem, dien wij niet ge negen waren, in 't oog vallend beleefd groe ten, als wij den leermeester, den kunstenaar, het genie alleen den groet der burgerlijke beleefdheid brengen en niets meer dan dat? Gij ziet het, gij voelt het, dat hierin juist de groote beteekenis van den groet ligt, dat hij in de hand van wie ook een staf der ze gening dan wel een geducht wapen wordt om er onbarmhartig, onverbiddelijk en ook onfeilbaar mee te slaan en gevoelig te treffen. Nog meer dan dat. Omdat wij weten, dat onze groet beschouwd wordt als de maatstaf van onze gezindheid, ons oordeel, zijn we ook overtuigd, dat wij het geluk onzer medemenschen gedeeltelijk in onze macht hebben, gedeeltelijk hun zielegeluk en ziele- vrede beheerschen. Gijnoemt dit overdreven, te sterk uitge drukt Meent gij, trotsche dame, die heden een minder voorname kennis te nauwer nood en zeer uit de hoogte groet, meent gij, dat gij daarmee niet kwetst, ja tot bloedens toe, het argelooze hart van haar, die zich uw gelijke voelt? Herinnert gij u niet meer, hoe vriendelijk, hoe lief, hoe gezellig gij u betoonde nog kort geleden, toen gij haar hulp, haar voorlichting noodig hadt? Gelooft gij. nurksche mijnheer, die uw boos humeur zoo weinig weet te beheerschen, gelooft gij, dat uw groet, minder hartelijk en blij dan gewoonlijk, voor hem of haar geen raadsel zal zijn om uw veranderde ge zindheid te verklaren Of vermoedt gij niet, dat dezen, thuis gekomen, met zekere ont roering tot hun huisgenooten zullen zeggen «Wat X bezielt, of wat hij tegen mij heeft, kan ik mij niet verklarenmaar zijn groet was zóo mat, zóo onverschillig*. En bevroedt gij dan niet, dat gij daardoor wellicht een onaangenamen dag bezorgt, dat iemands op gewektheid daardoor vleugellam is geslagen, dat de gedachte hem voortdurend pijnigt hoe zal de volgende ontmoeting wezen Maar aan den anderen kant, vooral gij die ondergeschikten hebt, gij beseft niet half hoe goed het doet, wanneer gij hun brengt uw welbekenden, jovialen groet; gij voelt niet, dat het een prikkel is om hun arbeid met opgewektheid aan tc vangen, dat het een zegen is voor hun humeur, een zedelijke steun om den ganscheti dag een goed mensch te zijn. Wanneer dit zoo is en welk met rede en verstand begaafd mensch zal er aan twij felen dan zal men ook begrijpen, dat het meer dan een gemoedelijk praatje is, wan neer wij zeggen weest bedachtzaam met uw groet. Wanneer gjj uw groet laat beheerschen door de toevallige afwisseling van uw hu meur, geeft gij opzettelijk aanleiding tot veel misverstandwant wie uw groet ont vangt, oeschouwt hem maar al te vaak als de openbaring van uw oordeel, van uw waar deering. Daarom kunt gij met uw groet niet te voorzichtig zijn. In het groeten ligt iets van het spelen met vuurwie weet hoe dikwijls uw roekeloos spel reeds een ernstigen brand heeft veroorzaakt op den akker van uws naasten zieleleven en hoeveel bloemen daarbij zijn verzengd. Waak er daarom voor, dat aan uw groet niets ontbreekt, evenmin als aan uw handel, uw arbeid, uw gesproken en geschreven woord. Juist de schijnbaar zoo onbeduidende groet moet de betrekkingen met onze mede menschen zóo onderhouden, dat wij ons- zelven daaromtrent nooit iets te verwijten hebben. Wees zelfs voorzichtig tegenover hem, die u onsympathiek isleg in uw groet geen achteloosheid, geen onverschilligheidwant staks kan blijken, dat bij uw genegenheid wel degelijk verdient en ook waard is. Hebt gij wel eens een mensch ontmoet, wiens groet u weldadig was als de koeste ring van een zonnestraal in den winter Dan hebt ge ook de beteekenis van den groet gevoeld. Zoo wordt uw groet óok beoor deeld. C. KOENRAAD. De opvoeding in huis. Wij zijn gewend, de opvoeding van het kind als het ware in twee deelen te splitsen die op school en die in huis. De huiselijke opvoeding behoorde verreweg de voornaam ste te wezen; maar 't is een algemeen be kend feit, dat in duizenden gezinnen helaas geen sprake is van opvoeding, zooals wij dat begrijpen, zoodat het een zegen mag heeten, dat de onderwijzer een deel van het ontwik- kelings- en beschavingswerk overneemt. On derwijs en opvoeding staan trouwens in het nauwste verband. Tot op zekere hoogte zijn wij allen opvoe ders in den eenen of anderen zin. Ieder heeft zijn eigen methode van opvoeding of, beter gezegd, zijn eigen gedachten er over. Dat wij niet schrijven voor hen, die de zaak geen nadenken waard achten of die «opvoeden* en «opfokken* als woorden van de zelfde be teekenis beschouwen, zal ieder duidelijk we zen. De lezers van dit blad zullen wij vermoe delijk wel mogen rangschikken onder de we zenlijke opvoeders, althans zeker onder hen, die het wenschen te zijn; want dit is een zaak van studie en oefening. Daarom ver trouwen wij, dat zij gaarne onze gedachten eens willen lezen. Misschien, dat zij er nu en dan een treffende overeenkomst in vinden met hun eigen ervaringen. Een aantal knappe menschen hebben dik ke boeken geschreven over de opvoeding. Wij zijn vast overtuigd, dat zij, dit doende, heel wat paarlen voor de zwijnen hebben ge worpen. Theorie en practijk moeten hier ge heel samengaan en op dc practijk vooral komt het aan. Indien wij veroordeeld waren om een dik boek over opvoeding te schrijven, wij zouden het doen onder het motto: «Laat dekinder- kens tot mij komen; verhinder ze niet*. Dit is de ware wijsheid en daarin ligt misschien het gehcele geheim der opvoeding besloten. 't Is heel wat verheffender althans dan het niet altoos verheffende poëtische gebabbel over opvoeding van Vader Cats, die in vol len ernst meende, dat de jeugd wel goed zal wezen als de vader maar goede lessen geelt. Doet deze dat niet, dan verdient hij, volgens Cats, zelf de straf, die de jeugd krijgt. Neen, vadertje Cats, 't is heusch met les sen geven alléén niet te doen en wij zouden den vader of de moeder geen brevet van opvoedkunde uitreiken, die het kind met les sen wilde opvoeden niet echter omdat de lessen niet geholpen hebben, want niemand zal betwisten, dat zelfs het beste systeem kan falen. Er is geen ongelukkiger stelsel dan het altijd uitdeelen van lesjes, het houden van zedepreekjes. Veelal wordt dat gedaan met gebruik van spreekwoorden. Tot vervelens toe wordt dan herhaald «Met den hoed in de hand komt men door 't gansche land*, «Eerlijk duurt het langst*, «Den ouderdom moet men eeren*, enz. enz. Zou men nu werkelijk meenen, op die wijze bepaalde deugden aan te kweeken Onze meeste eigenschappen zijn aangebo ren en stel nu eens, dat eerbied niet de aan geboren eigenschap van zeker kind is, zou zulk een natuurlijk gebrek dan zóo gemak kelijk, door het gedurig herhalen van het zelfde spreekwoord zijn te herstellen Alle overdrijving schaadt, óok overdreven zorg. Zorg is natuurlijk noodig en goed maar bij overdreven zorg komen wij in strijd met de natuur, die vrije ontwikkeling wil. Vrije ontwikkeling boven alles Daarom moe ten de kinderen ook wat vrijheid genieten en niet altijd zuchten onder lessen en ver maningen. Een opvoeder moet steeds bedenken, dat hij nooit een volmaakt kind zal kweeken, en wanneer een kind met die overdreven zorg, tot in de kleinste bijzonderheden, naar lichaam en geest wordt behandeld, dan krijgt het er veel van of men de jonge wezentjes voor zijn genoegen houdt, zooals men, helaas wel eens dieren houdt voor zijn pleizier. Nog eens, vrije ontwikkeling mits onder behoorlijke leiding en toezicht boven alles. Straks moeten de kinderen de wereld in om daar, den leiband ontwassen, zelfstandig te staan. En zij moeten dan kunnen staan. Het broeikassysteem is misschien het aller slechtste en het is verbazend onverstandig, wanneer de opvoeders in 't geheel niet kunnen verdragen, dat de kinderen iets doen, dat niet goed is. Dan wordt bijvoorbeeld gezegd «Je houdt zeker niet van moe Dat is wel het toppunt van onverstand. Daarom handelt een kind niet verkeerd in den regel gebeurt het zelfs niet eens uit zucht om iets verkeerds te doen, maar uit den overweldigenden aandrang van het vrij heidsgevoel, dat een kind heelemaal in de macht heeft en er den lust in brengt om zijn zin door te drijven. Soms werken allerle-' oorzaken samen. Wanneer nu een dergelijk verwijt het kind treft, dan gevoelt het natuurlijk de on waarheid ervan. Maar dan kan de verkeerde werking ook niet uitblijven. Het is een feit, dat heel veel menschen niet in staat zijn om de zoo gewichtige taak der opvoeding naar eisch te volorengen. Er zijn onder hen, die geen geiegenheid heb ben, zich vat», de zaak een wezenlijke studie te maken anderen gevoelen zelf, dat hun ontbreekt aan de noodige capaciteit en be grijpen, dat ze er niet veel van terecht zul len brengen. Voor hen is het vooral aanbe velenswaardig, geen bepaald stelsel, geen opzettelijk gekozen gedragslijn tc volgen. Wanneer men dc zaak eenvoudig overlaat aan de natuur die anders wel gaarne wat geholpen wil worden dan zullen de goede en de kwade eigenschappen zich ten minste samen ontwikkelen. Pakt men de zaak ge heel verkeerd aan, dan bestaat er groot ge vaar, dat de goede eigenschappen niet eens tot hun recht komen en dat het goede zaad wordt verstikt, terwijl de minder goede eigenschappen nog wel een handje worden geholpen en welig tieren onder de zon van onhandigheid, bekrompenheid en wat niet al. Uit «De Huishoudgids".

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1914 | | pagina 1