Zaterdag 10
April 1915.
No. 8554
64e Jaargang
BIJBLAD.
Uitgave van de Naamlooze Vennootschap „De Amersfoortscho Courant, voorheen Firma A. H
HOOFD-RKDACTF.ilR
P. J. 7ESSSRZES.
AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. Abonnement per j maanden j.-
franco per post /1.15. Adverfenti n i6 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bij regel -
abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officleöle- en ontelgenings-
advertentiGn per regel 15 cent Reclames 1—5 regels /1.25. Bewijsnummers naar bulten
worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bij advërtentien van buiten de stad worden de lncasseerkosten in rekening gebracht
KOBTZQBAOBT 8
Postbus 9.
Telefoon 19.
Bi] dit nummer behoort een
KENNISGEVING.
SCHOUW.
Burgemeester en Wethouders van Amers
foort,
Gezien art. 22 van het Reglement op het
onderhoud en gebruik der wegen in de Pro
vincie Utrecht d.d. 8 November 1853 (Pro
vinciaalblad 110. 102), alsmede art. 1 der Ver
ordening op de wegen en waterleidingen
Doen te weten, dat de bij voormeld arti
kel bedoelde voorjaars-schouvv over wegen,
slooten en waterleidingen, aan hun toezicht
of beheer onderworpen, zal gehouden worden
op Dinsdag den 4 Mei aanstaande en vol
gende dagen.
Wordende bij deze de bepalingen van
bovengemelde reglementen aan de belang
hebbenden in herinnering gebracht.
Amersfoort 10 April 1915.
Burgemeester en Wethouders
voornoemd,
De Burgemeester
Van RANDWIJCK.
De Secretaris,
A. R. VEENSTRA.
l)e rol van het geld.
De heer J. M. T h i e 1, leeraar aan de
Hoogere Burgerschool, sprak Donderdag
avond over bovenstaand vooral in deze
tijden zoo belangrijk onderwerp in een
vergadering, belegd door de beide midden-
stands-vereenigingen ter plaatse en waartoe
ieder belangstellende kosteloos toegang had.
Toch was er slechts een 30-tal personen in
de groote zaal van »De Arend*, De soirees
in >Amicitia< en »De Keizerskroon* mogen
ditmaal gelden als verontschuldiging voor
hen, die de leerzame en dikwijls humoris
tische rede i-bben gemist.
De heer I.. J. Krook sprak als Voor
zitter van »Handel en Nijverheid* een kort
welkomstwoord, ook namens de Hanze-af-
deeling, en dankte den heer Thiel, dat deze
aanstonds bereid was, een spreker van den
Middenstands-voorlichtingsdienst te vervan
gen.
Ook de heer Thiel drukte er zijn teleur
stelling over uit, zulk een klein gehoor te
hebben. De Voorzitter had hem intusschen
gezegd, dat de qualiteit opwoog tegen de
afwezige quauiiteit.
Spr. wilde bekijken een voor de samen
leving hoogst gewichtige zaak. die door de
geweldige gebeurtenissen van de laatste acht
maanden met zooveel anders geheel en al
uit den koers is geraakt.
Als er in de wereld geen ruiling bestond,
behoefde er ook geen geld te bestaan. In
overoude tijden ruilde iemand hetgeen hij
teveel had tegen hetgeen hij tekort kwam
doch als in onzen tijd een boer meer graan
verbouwt dan hij noodig heeft en een smid
kent, die meer ploegen maakt dan hij kan
gebruiken, dan komt die brave landman er
nog niet roe, een zak graan te r.uilen tegen
een ploegschaar.
Maar toch, naarmate we meer beschaafd
worden, keeren we terug naar deze ruil-
methode.
Wie nog niet zóo ver is gevorderd, bedient
zich van het universeel ruilmiddel geld.
Aan zulk een ruilmiddel is te meer behoefte
omdat niet alleen roerende goederen, als
koopmanswaren, enz. worden geruild, doch
ook andere zaken, als diensten. Een grond
eigenaar die bouwland, een huiseigenaar die
huizen verhuurt, bewijst zulke diensten,
evenals iemand die werk voor u doet.
Het ruilmiddel nu moet iets wezen, dat
ieder gaarne wil hebben. Aan den zoom der
Saharah, waar het zout niet voor het op
scheppen ligt, doen blokjes zout dienst al6
ruilmiddelhier te lande geeft men de voor
keur aan iets anders.
Het algemeene ruilmiddel bestaat dan ook
hoofdzakelijk uit het eene of andere edele
metaal, in de laatste 25 of 30 jaar vrij al
gemeen uit goud, dat het zilver langzamer
hand heeft verdrongen.
Het is van groot internationaal belang
dat de verschillende landen een zelfde keuze
doen voor het ruilmiddel, opdat, vooral bij
handels-transacties, niet te groot verlies wordt
geleden bij het omzetten der munt van het
eene in die van het andere land
Engeland heeft een 50 jaar geleden een
helderzienden blik vooruitgeworpen en den
J zoogenaamden gouden standaard ingevoerd,
waaraan het zijn groote welvaart dankt.
I Wij hebben thans óok, of liever weer,
goudgeld bet gouden tientje, het eenige
handelsartikel, dat een constante waarde heeft
en niet onderhevig is aan de wet van vraag
en aanbod en wel een waarde van precies
tien gulden'. Veronderstel eens, dat het goud
van een gouden tientje slechts f 9 waarde
had dan zou ieder zooveel goud aankoopen
als hem maar mogelijk was voor f 1648
krijgt men een heel Kilo en daarvan
tientjes laten munten, waarvan het muntloon
bedraagt f 5. De Staten maken de munten
óok voor particulieren, die vrijelijk munten
kunnen laten aanmaken als ze het maar op
dragen aan de Rijks-munt. Veronderstel, dat
een tientje f 11 waard was, dan zou ieder
j zooveel mogelijk gouden tientjes verzamelen,
ze laten omsmelten en daarmee een aardige
daghuur verdienen.
Evenzoo is het in andere landen, die
I meestal óok den gouden standaard hebben.
I Daaraan is verbonden dit enorme voordeel,
i dat, als een Nederlander een betaling heeft
te doen in Duitschland, bijvoorbeeld tot een
bedrag van 1000 Rei^hsmark, hij dit op heel
eenvoudige wijze kan doen. Op 't oogenblik
zou hij buitengewoon voordeelig uit zijn
doch hierover later.
Maar neem nu eens aan, dat iemand hier,
in plaats van geld, een koe schuldig is aan
iemand te Berlijn en dal een ander Berlijner
toevallig ook een koe schuldig is aan iemand
te Amersfoort en dat de vier menschen dit
van elkaar weten dan zullen ze het toch niet
in 't hoofd krijgen, de koeien over en weer
te doen vervoeren. Zij zullen dan deze zaak
afdoen per brief, waarvan de transportkosten
tevens heel wat geringer zijn.
Zoo gaat het ook met een geld-schuld, die
eveneens wordt vereffend door middel van
een brief, meer bekend als: een wissel. Men
heeft slechts te vragen voor hoeveel in
gewone tijden, altijd de ander den wissel
koopt. Vraag ik voor 1000 Mark 630 gulden
dan zegt hij: dank u, want met f 59.34 kan
men 100 M. schuld delgen en het is dan
beter het bedrag over te maken in gouden
tientjes.
Dit is het groote voordeel voor alle eco
nomisch ontwikkelde landen, die goudgeld
hebben, dat, als de wisselkoers te veel om-
hoog gaat, men goud kan zenden.
Dit goud kan men zich steeds verschaffen
bij de Nederlandsche Bank, waar het beschik
baar wordt gehouden voor ieder, die betalingen
heeft te doen in het buitenland en men het
kan koopen voor f 1653 per Kilo. Slechts in
1883 is de goudvoorraad geslonken tot 5
millioen, doch sedert is er een ware goud
regen geweest en tbans ligt voor 286 millioen
aan goud in de kelders der Nederlandsche
Bank.
Laat ik 100 Reichsmark uit Duitschland
naar hier zenden dan kost dit met de
vracht en in gewone tijden f 59.16.
Die cijfers f 59.34 en f 59.16 noemt men
de goudpunten.
Thans, in deze zeer ongewone tijden, is
het heel anders, omdat de Duitsche Rijks
bank geen goud aflevert. De mark staat
daardoor op f.51.87.
Door den oorlog zijn dus ook de econo
mische grenzen ontwricht.
Gelijk gezegd, heeft Engeland het eerst den
gouden stano tard ingevoerd en wel in 1816,
ten gevolge waarvan daar bijna geen zilver
geld is, dat daar alleen dienst doet als pas
munt en slechts wordt aangenomen tot een
bedrag van 2 pond sterling (f 24). In ons
land mag nog elk bedrag worden betaald
met zilver.
Eun land heeft een gouden standaard als
het een gouden ruilmiddel heeft, dat iederen
bij den Staat kan doen aanmunten.
In vorige eeuwen was overal zilver het
ruilmiddel, al had men ook toen reeds goud
stukken, welke echter evenmin een wettig
betaalmiddel waren als thans de ducaat en
de dubbele ducaat, welke in Nederlandsch
Oost-Indië en een deel van Afrika zeer gre
tig worden aanvaard.
Oorspronkelijk werd het ruilmiddel ge
maakt naar gewicht (vandaar de naam >pond<
voor de Engelsche munteenheid en ook het
Hollandsche pond van 372 Gram zilver) een
stukje metaal met een stempel er op, iets als
de bekende kluiten boter, aan wier stempel
men óok kan zien hoeveel ze wegen, ten
minste behooren te wegen.
Men moest die stukjes gestempeld metaal
niet nawegen. De Vorsten hadden het recht
van de munt en deden wel eens als bakkers
natuurlijk geen bakkers te Amersfoort
die het deeg een beetje erg hard knijpen.
Ia pa* laad waj de eerste munt de Caro-
lus-gulden van 1542, wegende 19 Grain; in
1694 maakten de Staten-generaal een gul
den van 200 azen of 9.61 Gram een ge
weldige muntverzwakking.
De eerste gulden, het Dortsche schild van
1388, was werkelijk van goud en bevatte
ruim 4 Gram goud; in 1520 bevatte de Ca
rol us-gulden slechts 1.77 Gram goud en was
zóo klein, dat hij toen maar werd gemaakt
bevattend 19 Gram zilver, welke gulden in
1694 werd vervangen door den Staten-gul-
den van 961 Gram zilver, die bleef tot 1839-
Van 1816 bad ons land de zilveren stan
daard, ofschoon er ook gouden munt, van
6.0569 Gram, in omloop was, doch niet als
wettig betaalmiddel. In 1839 kreeg het den
dubbelen standaard, zoodat ieder particulier
zoowel zilver als goud kon doen aanmunten.
In 1847 heeft de wetgever het goud afge
schaft en is toen alom geprezen om zijn zeer
wijs beleid, dat verband hield met de reus
achtige goud-productie, welke, door de goud
vondsten in Californië en Australië, plotse
ling steeg van 30 tot 300 en zelfs 450 mil
lioen per jaar en onze Staatslieden overpro
ductie vreesden. Zij zagen over 't hoofd, dat
een groote tobbe vol water wel een stevige
slok is, doch in een vijver gestort den water
stand nauwelijks doet stijgen. Dat die vijver
er werkelijk is, blijkt wel hieruit, dat er
9000 millioen goud in omloop is, waarnaast
5000 millioen aan zilver als goud-hulpmiddel.
In 1850 is zelfs al het Nederlandsch goud
geld ontmunt. Toen kwam de groote zilver-
overproductie, omdat Duitschland en Frankrijk
hun zilver ontmuntten en op de markt wier
pen en zoo moest in 1873 een stokje ge
stoken voor de aanmunting van zilver, die
tot 1 Mei 1874 werd stop gezet, omdat men
ook van het goede te veel kan krijgen en
omdat er sprake was van het invoeren van
den gouden standaard.
Van 20 December 1874 tot 6 Juni 1875
hebben we geen standaard gehad. Thans
hebben we den hinkenden, doch feitelijk
den gouden standaard.
Het zilver in een muntstuk vertegenwoor
digt natuurlijk niet de waarde daarvan. Zoo
is de waarde van het zilver in een gulden
thans 39.15 cent. De wereldmarkt van goud
en zilver is te Londen; bij een gewicht van
31.1035 Gram, een gehalte van 0.925 en
een prijs van 60.15 pence zouden 40 rijks
daalders juist f 100 aan zilver waard zijn,
doch de zilverprijs is thans slechts 23 6 pence.
In 1884 werd in ons land voor 25 millioen
aan zilverstukken ontmunt en de prijs van
het zilver gesteld op 39.25, zoodat, als er
eens gebrek zou komen aan goud - waarop
met den goudvoorraad van 226 millioen nog
niet heel veel kans bestaat men zilver-
baren kan koopen.
Duitschland had den zilveren standaard
tot 1870. De Noord-Duitsche Staten hadden
den Thaler van 16.66 Gram zilver, de Zuid-
Duitsche den Gulden van 9.52 Gram. In
1887 werd een afspraak gemaakt tusschen
de Noord-Duiteche-, de Zuid-Duitsche Staten
en Oostenrijk om bij het over en weer wis
selen der munteenheid niet a.1 te veel schade
te lijden. Toen in 1870 hei Duitsche Rijk
was gesticht, werd bij Rijks-wet van 1871
de gouden standaard ingevoerd, de Mark
ingesi°ld en 300 millioen aan zilver ontmunt
meer niet, omdat men een te groot verlies
vreesde. Duitschland had het ideaal voor
oogen van Engelandthans zijn er in Duitsch
land nog oude Tbalers, enz. in omloop.
In Frankrijk en de zes landen der I-atijn-
sche munt-unie, evenals in de drie der Scan
dinavische munt-unie, ging het op soortgelijke
wijze. In 't geheel hebben 19 Rijken thrns
den gouden standaard.
Er is vooral groote behoefte aan ruilmid
delen sedert industrie en internationaal han
delsverkeer zoo geweldig toenamen en die
behoefte steeg zelfs zóo, dat men zijn toe
vlucht nam tot Bankbiljetten, welke hier te
lande worden uitgegeven door de Neder
landsche Bank, die gelukkig niet is een
Staatsbank. Gelukkig niet, omdat niet als
bijvoorbeeld in Rusland eeïl Nederlandsch
Minister van Fiuancien aan (ft Bank kan
zeggen: maak nog eens voor een millioen
of wat bankbiljetten. In Rusland is dat wel
gedaan daar werden de leveranciers betaald
met bankbiljetten, die echter niet werden
aangenomen door de Rijks-ontvangers. Wat
goud-rente, zilver-rente of papier-rente is,
weet iedereen, die door deze handelwijze
schade heeft geleden. De Nederlandsche Bank
daarentegen is verplicht, een vijfde van haar
bankbiljetten in munt aanwezig te hebben.
De Bank voldoet daaraan volkomen. In April
1914 was er voor 254 millioen aan bank
papier in omloop; in de kelders der Neder
landsche Bank moest dus 51 millioen aan
gemunt geld wezen, doch er was zelfs een
beschikbaar metaal-saldo van 180 millioen.
De goudvoorraad neemt steeds toe. Ons land
verkeert dus te dezen opzichte in hoogst
gunstige conditie.
Als A aan B f 3000 moet betalen en B
aan C ook f 3000 dan is daarmee gemoeid
f 6000. Indien B nu aan A verzoekt, de
f 3000 rechtstreeks aan C te zenden, wordt
daarmee f 3000 aan ruilmiddelen bespaard.
Men noemt dit gireeren en als werkelijk de
Nederlandsche posterijen worden belast met
het giro-verkeer dan zullen er ook hier te
lande minder ruilmiddelen noodig zijn.
Oók hier te lande, want in veel Rijken in
en buiten Europa bloeit het giro-wezen.
In ons land circuleert 470 millioen aan
bankpapier, in Engeland, met een tienmaal
grootere bevolking, heeft men voldoende
aan 420 millioen, in de Vereenigde Staten
van Noord-Amerika aan 95 millioen aan
bankpapier en dit komt door het giro- en
clearing-wezen, waarbij men als 't ware el
kaar betaald met gesloten beurzen, althans
niet met goud of zilver en dus veel minder
behoefte heeft aan ruilmiddelen.
De loop der dingen is dus deze
1. men ruilde waar tegen waar,
2. zilver of goud,
3. zilver, goud of
bankpapier,
4. zal ruilen door giro.
Er zal een tijd komen, waarin Nederland
het eenige land, dat sinds de conference te
Parijs van 1SÖ7 den zilveren standaard be
hield, zijn zilveren ruilmiddelen met eenige
schade op de markt zal moeten brengen.
Il-t ideaal zou wezen als alle landen
van Europa voldoende gezond verstand had
den om te begrijpen, dat in het algemeen
belang een Europeesche munt-unie moet
gevormd, van welke de Latijnsche en de
Scandinavische reeds voorloopsters zijn.
Van welk belang al deze dingen zijn, zal
ieder begrijpen, die bedenkt hoe de handel