Dinsdag 13
Juli 1915.
No. 8593.
64e Jaargang.
Op reis.
l!i1a:avo van do Naamloozo Vomiootscliap „De Aniersfoortscho Courant, voorheen Firma V. tl van Cloeff
HOOFD REDACTEUR
p. j. raxssKiss.
AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. Abonnement per 3 maanden 1.
franco per post ƒ1.15. Advertentie!! 1 6 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bijregel-
abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieêle- en ontéigenings-
aavertentiën per regel 15 cent Reclames 15 regels ƒ1.25. Bewijsnummersnaar buiten
worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent.
Bij advërtentien van buiten de stad worden de incasseerkosten in rekening gebracht.
BUREAU:
KOHTEGRACHT 9.
Postbus 9.
Telefoon 19.
Aan onze abonné'S die lijdelijk elders
vertoeven, wordt, op aanvrage en met
duidelijke opgave van adres, de cou
rant. eiken verschijndag tegen vergoeding
van porto toegezonden.
Ook niet-geabonnuerden kunnen op de
zelfde wjjze de geregelde toezending van
de Amersi'oortsche Courant" tijdeus hun
uitstedigheid zich verzekeren.
KENNISGEVIN (J.
De Burgemeeeter en Wethouders van Auters-
foort,
Gelet op art. 264 der Gemeentewet,
Doen te weten, dat het fls gedeelte primitief
kohier der
Inkomstenbelasting
over het dienstjaar 1015, goedgekeurd door Ge-
deputeerde Staten vim Utrecht, in afschrift j
gedurende vijf maanden op de Seeretarie der
Gemeente voor een ieder t- r lezing ligt.
Amersfoort., 1.1 Juli 1915.
Burgemeester en Wet houders
voornoemd.
De Burgemeester.
Van RANDWIJOK.
De Secretaris,
A. 11. VHKNSTltA.
Herinneringen.
Een rouwbrief; wiens dood zou hij melden?
Och, dien van een goeden ouden vriend, een
man van hoogen leeftijd, dien ik jaren lang
heb gekend, toen ik nog in zijn woonplaats
mijn thuis had. Zijn oudste dochter was een
mijner vriendinnen en zijn goede vrouw had
in haar lief, moederlijk hart een plaatsje voor
mij ingeruimd. Het was zulk een lief, prettig
huis; ouders en dochters waren zoo nauw en
innig saamverbonden door wederzijdsche
liefde, dat ik me steeds tot dat ge'in voelde
aangetrokken.
Jaren waren verloopen na mijn vertrek
uit mijn oude woonplaats. Eerst kwam ik er
nu en dan nog wel, doch door omstandig
heden hielden die bezoeken op. Maar toen
'ik, geheel onverwacht, het vriendelijk stadje
zou passeeren, bekroop mij de lust om er
een uurtje over te blijven en onzen kleinen
baas het huis te wijzen, waar moesje vroeger
had gewoond; misschien kwam de gelegen
heid nooit terug en dus maakte ik er graag
gebruik van.
liet stille plaatsje doorwandelend, kwam
ik ook langs het huis mijner goede vrienden.
Beide oude luidjes zaten voor hun raam en
herkenden me oogenblikkelijk. Ik wilde hen
nog even groeten, maar behoefde niet aan
te bellende deur ging reeds open en zoo
wel door de dochter als door de ouders werd
ik daar verwelkomd met een hartelijkheid,
die me toer< goed deed, en zelfs nu nog,
nu er al heel wat jaren na dat bezoek zijn
voorbij gegaan. En niettegenstaande al mijn
veranderde omstandigheden, hoewel ik daar
nooit als vrouw, als moeder geweest was,
voelde ik me voor oen oogenblik weer het
jongemeisje van vroeger, dat zoo menig aan
genaam uur in dien lieven, gezclligan kring
had gesleten.
Dat ik de prettigste herinneringen aan dit
bezoek meenam, behoef ik niet te zeggen,
als ik er bij voeg, dat beiden, manen vrouw,
met de grootste belangstelling vroegen naar
al hetgeen mij en de mijnen betrof. Wat
heeft dat bezoek mij goed gedaan, vooral
toen ik kort daarna ontving het doodsbericht
van de lieve vrouw.
En nu is de oude heer óok heengegaan
en beiden lieten in huis en woonplaats een
leegte achter, die zich diep deed gevoelen;
het meest echter voor de oudste dochter, die
jarenlang Moeder's steun en ader's hulp
was geweest en nu ineens zonder bezigheid,
zonder levensdoel daar stond. Zij beeft de
voldoening gehad, haar plicht jegens haar
ouders te hebben volbracht, doch stond
daarna geheel alleen. De jongste was sedert
jaren getrouwd en in de zelfde plaats blijven
wonen, maar daar geen jong volkje haar
zorgen thuis vroeg, bleef ook zij als het ware
tot het ouderlijk gezin behooren, al wist zij
haar eigen dak ook tot een echt eigen thuis
voor man en vrouw te maken.
Dikwijls gingen mijn gedachten uit naar
de oudste dochter; wat had zij een goede,
flinke vrouw en moeder kunnen zijn, die niet
had behoeven te klagen over gemis aan
levensdoel; welke bezigheden zullen nu de
leegte in haar leven vullen?
Jaren daarna heb ik haar weder bezocht;
de jongste was toen weduwe geworden en
zoo vond ik de beide zusters bij elkaar, het
zelfde huis bewonend, twee oude dames, die,
voor zoover het kleine stadje daartoe gelegen
heid bood, zich bezig hielden mei helpen
en steunen, met raad niet alleen, maar tege
lijk met daden, wie hulp en steun behoef
den, en daarmee veel goeds stichtten en
deden aan anderen. Maar had haar leven
niet nog veel nuttiger kunnen zijn, wanneer
het anders besteed was
Zou bij mijn vriendin nooit de gedachte
opgekomen zijn: »waarom kon ik ook niet
de vleugels uitslaan waarom mocht ik op
mijn wijze niet gelukkig worden?® Ik weet
het, zoo vraagt men tegenwoordig, nu de
rechten der kinderen in de eerste plaats in
aanmerking komen, nu de plichten der
ouders vóór hun rechten gaan,
Wij voeden onze kinderen niet op voor
ons zeiven, maar voor hun geluk; wij be
ijveren ons die opvoeding zóo te leiden, dat
wij hen tot brave, edele, flinke mannen en
vrouwen vormen, menschen van en met
karakter, menschen met verstand, menschen
met hart, menschen, die met eere en met
recht een behoorlijke plaats in de maatschappij
kunnen en mogen innemen, die men ver
trouwen en op wie men rekenen kan. Het
is onze plicht, onze kinderen zóo op te voeden,
dat zij gelukkig worden, al verschilt het
idéé, dat zij zich van geluk maken ook
hemelsbreed van hetgeen wij ons voorstellen
als geluk.
Als uw jongen overtuigd is, dat hij verre
van zijn geboorteplaats de gelegenheid kan
vinden om een man te worden, zich daar
een eervolle positie te veroveren, houdt hem
niet tegen, wanneer gij in hem de kracht
en den ernstigen wil ziet om zijn doel te
bereiken.
Als uw meisje haar hart heeft geschonken
aan iemand, die in verwijderde streken haar
een gelukkige toekomst kan aanbieden, ver
hindert haar niet, dat gelul, aan te nemen.
Wilt gij de verantwoordelijkheid dragen, uit
egoïsme of groote zwaartillendheid, oorzaak
te zijn van het verstoren van hun geluk
wilt gij hen doen twijfelen aan uw liefde?
Ik weet hoe hard het valt, onze kinderen
naar een vreemd oord te laten gaan, waar
ons oog hen niet kan zien, ons hart niet
anders tot hen kan spreken dan door ge
schreven woordenmaar toch, niet waar, al
dringt dc klank van onze stem niet in hun
ooren, die woorden klinken in hun hart en
vinden er weerklank, omdat de liefde ze
heeft ingegeven, omdat wij getracht hebben,
de jeugd onzer kinderen zóo gelukkig te
maken, dat de herinnering aan die jaren en
aan het ouderlijk huis een heilige herinnering
voor hen blijft.
En die heilige herinnering is de grootste
zegen, dien wij onze kinderen kunnen mee
geven op hun weg in het leven. Daarom
mogen wij ons egoïsme niet laten spreken,
waar het gaat om het geluk van onze kin
deren. Dat geluk te bevorderen, is het doel
van de opvoeding, die wij hun geven; daarin
vinden wij zeiven ons hoogste geluk.
Wij willen onze kinderen niet alleen een
gelukkige jeugd verschaffen, wij willen ook
hun verder leven gelukkig maken. Dat kost
ons dikwijls veel moeite, veel strijd, maar
we vinden daartoe kracht in ons geloof en
hoop en vertrouwen op den goeden uitslag
onzer opvoeding. Zoo wij een goed fondament
gelegd en daarop niet zorg, verstand en liefde
voortgebouwd hebben, welnu, dan maakten
wij onze jongelieden ook geschikt om op
eigen beenen te staan, om zeiven hun geluk
verder op te bouwen, waarvoor wij den grond
hebben gelegd.
Meer dan eens heb ik het van nabij mee
geleefd, dat een oppassend jongmensch van
een goede betrekking in den vreemde afzag
om zijn ouders niet te verlaten, die er niet
overheen konden, hem te missen. Hoe gaarne
had hij de roepstem gevolgd, die hem met
alle macht trok en hem de verwezenlijking 1
beloofde van zijn liefste ideaal.
Hoe menig meisje moest afstand doen van
haar groot geluk, den man harer keuze te
volgen naar verre streken, waar haar een i
gelukkige eigen haard wachtte, alleen omdat
het vader en moeder te moeilijk viel, haar
van zich te laten gaan, daar zij meenden
het niet buiten haar te kunnen stellen.
Hebben zulke ouders er wel eens aan ge- I
dacht, welke de gevolgen zijn van hun han- j
delvvijze. Hebben zij wel overwogen, dat zij j
van den jongen man de idealen van een
gelukkige toekomst verwoestten, dat zij zijn
vleugels lam sloegen dat zij hun dochter
veroordeelden tot een leven van enkel plicht
en daardoor het geluk vernietigden van twee
jonge menschen. die nog een lang leven
voor zich hadden en ondervonden, dat de
liefde der ouders grootendeels was egoïsme
en de oorzaak van hun grievende teleurstel
ling, van hun vernietigde hoop en van de
bitterheid, die hun hart vervulde.
In mijn jeugd heb ik een sympathiek ge
zin gekend, waar ik veel aan huis kwam.
Het bestond uit een broeder en drie zusters,
allen boven den middelbaren leeftijd; zij
hebben misschien wel meer dan vijftig jaar
met elkaar gewoond. Hur. vader kon er niet
overheen, dat een zijner kinderen een huwe
lijk deed; hij wilde ze allen maar't liefst bij
elkaar houden in het ouderlijk huis. Toch
hebben drie zijner zonen dat huis te ver
laten en hun eigen huis gebouwd, doch de
vader heeft die huwelijken niet bijgewoond.
Een der dochters had ook het geluk, van
eigen haard te kunnen genieten, doch zag
er van af om haar vader geen verdriet te
doen.
Maar toen ik langer en intiemer in dat
gezin had verkeerd en ouder was geworden
en daardoor meer in de gelegenheid was
gekomen om op te merken, ben ik tot de
overtuiging gekomen, dat die opoffering
van eigen haard, van levensgeluk de- oude
dame veel had gekost, dat haar leven een
zaam moest voorbijgaan en zij die eenzaam
heid tot het einde van haar leven heeft be
treurd; daarvan getuigden bij wijlen haar
harde en bittere opmerkingen, als zij haar
meening te kennen gaf.
Laten wij zorgen, dat onze kinderen ons
niet alleen voor een gelukkige jeugd, maar
ook voor een gelukkig later leven kunnen
danken. Wij zeiven winnen óok daarbij, niet
alleen omdat wij ons zelfverwijt besparen,
maar we koesteren ons in de stralen van
hun gelukszon en worden met liefde herdacht,
óok als we zijn heengegaan. En dat gebeurt
tóch eenmaal, en wat moet dan het lot zijn
van de jongelieden, die niet hun keus vol
gen, niet de vleugels uitslaan mochten, die
de groote waarde van eigen haard niet moch
ten leeren schatten en ondervinden.
Eenzaamheid en verbittering bewaart hen
daarvoor, bewaart hen voer het harde lot,
het geluk te moeten opgeven, dat zij in de
har.d hadden en moesten loslaten en dat nu
is verloren voor altijd.
Aldus schrijft mevrouw A. M. A. F. Idsin-
ga Scheffer in het sMaaandblad in het be
lang der opvoeding van weezen*.
Samenwerking.
Allen, die hun werkkracht hebben gegeven
aan den bouw van een kathedraal, komt een
deel van de eer toe. Want elke arbeid is
eervol. In dit opzicht is er gelijkwaardigheid.
Alleen de bouwmeester die het plan ont
wierp, berekende en vaststelde, staat boven
de werklieden. Wat hij bepaalde, geeft leiding.
Het oog, waardoor de hand werd bestuurd,
die de lijnen der teekening trok of de ver
sieringen boetseerde, moet niet met minach
ting neerzien op een andere hand, die slechts
den mortel mengde of de steenen aandroeg.
Van weerszijden zijn zij elkander onmisbaar.
Ook hier geldt het gewijde woord, dat er is
verscheidenheid van gave, maar een zelfde
geest.
Er is reden om aan te nemen, dat wie
niet in staat is, werk te leveren van hoogere
orde dan wat weinig geestesontwikkeling
vergt en door geringe oefening kan worden
aangeleerd, gaarne gelegenheid zou hebben
gevonden om een paar sporten hooger te
gaan staan op die tredenreeks, waar elke
opwaartsche vordering zoo licht een oorzaak
wordt van zelfverheffing; en wanneer wij in
de samenleving allerwege het streven op
merken om daarheen op te stijgen, waar
meer helderheid van uitzicht, meer ruimte
voor geestesontplooiïng is te wachten, dan
hebben wij dat te begroeten als een welkom,
te aanvaarden als een onmisbaar maatschap
pelijk verschijnsel.
Nu moge het waar zijn, dat daarbij niet
op de eerste plaats wordt gedacht aan werk
van hooge kunstwaarde of verstandspeil,
wèl aan beter betaalden arbeid wij kun
nen r.iet voorbijzien, dat er een element van
veredeling in ligt. Zulks neemt niet weg,
dat hetgeen beschouwd kan worden als een
groei in de hoogte, geen recht geeft op mis
kenning van wie in de laagte blijft. Wij
kunnen oog hebben voor de schakeeringen
in het maatschappelijk tafereel, zonder welke
het een zeer eentonigen aanblik zou opleveren,
men moet er niet van willen maken een in
hokjes afgedeelde ruimte, over welker af
scheidingen het moeilijk is, heen te komen.
Hoogstens kan gesproken worden van onder
scheidingen, over welker noodzakelijkheid en
bestaansrecht de levenspractijk van alle
eeuwen reeds voldoende uitspraak heeft
Het wezen eener zoogenaamd gezonde
democratie wordt gezocht in gelijkmaking,
overeenkomstig de middelbaan van de een
maal in Frankrijk opgestoken republikeinsche
vlag. Gelijkheid van rechten ja misschien
ook wel gelijkheid van plichten maar
dit is van latere zorg.
Het zou een loonend onderzoek zijn, na
te gaan welke oorzaken de uitvoering dier
leus in den weg zijn getreden en daarbij
dan tevens de vraag te stellen, of het wel
ooit in de bedoeling kan hebben gelegen,
haar toe te passen op zoo menig gebied,
waar men af en toe meent haar te kunnen
verwezenlijken.
Er zijn rechten, aan welker veralgemeening
wordt gewerkt, met toenemend succes, omdat
zij den grondslag vormen eener ontwikkeling
in bepaalde richting en die voorwaarde zijn
voor een vruchtbare samenwerking, onmis
baar voor het onderhoud en de hoogerop-
voering van het maatschappelijk leven.
Natuurlijk zijn het de staatkundige rechten,
die wij hier in de gedachte hebben, aldus
geheeten omdat zij de plaats bepalen wdke
ieder inneemt in de Staatsgemeenschap.
De strijd hierover gevoerd, is niet van den
allerlaatsten tijd. Reeds in de werken der
Grieksche schrijvers uit de glorie-periode van
oud-Hellas zien wij hem scherp geteekend
in het oude Rome drukte hij zijn stempel op
den gang der classieke cultuur. En het zijn
altijd de zelfde tegenstellingen geweest, die
botsingen uitlokten en naar oplossingen deden
zoeken en waaromtrent nog heden ten
dage overeenstemming ontbreekt. Er is geen
enkel politiek vraagstuk, evenmin als er een
is van maatschappelijken aard, dat in zijn
wezen' nieuw mag heeten.
Zoo kan het heel lang duren eer wij op
een van beide terreinen op den bodem zullen
staan van een gelijkheid, die den wereldher-