Dinsdag 20 Juli 1915. No. 8596. 64e Jaargang. Op reis_ Uitgave van do Piaamlooze Vennootschap „De Amersfoortsche Courant, voorheen Firma V. li van Cloeff HOOFD-REDACTEUR P. J. FBSBEHZZS. AMERSFOORT. Verschijnt DinsdagDonderdag- en Zaterdagavond. Abonnement per 3 maanden 1. franco per post /T.15. Adver'oati n 1- 6 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bijregel- abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, officieële- en ontelgenings- advertentién per regel 15 ceut Reclame^ 15 regels /T.25. Bewijsnummers naar buiten worden in rekening gebracht en kosten evenals afzonderlijke nummers 10 cent. Bij advörtentien van buiten de stad worden de incasseerkosten In rekening gebracht. EORTSGRACST 9. Postbus 9. Telefoon 19. Aan onze abonué's die tijdelijk elders vertoeven, wordt, op aanvrage en niet duidelijke opgave van adres, de cou rant eiken verschijudag tegen vergoeding van porto toegezonden. Ook niet-geabonneerden kunnen op de zelfde wijze de geregelde toezending van de „Amersfoortsche Courant" tijdens hun uitstedigheid zich verzekeren. K K N N 1 S G E V I N G. De Burgemeester en Wethouders van Ainera- foort, I Gelet op art. 264 der Gemeentewet, Doen te weten, dat de 2e suppletoire kohieren der 1 SCHOOLGELDEN voor de scholen A, B. C en D over het dienst- jaar 1915, goedgekeurd door Gedeputeerde Staten i van Utrecht, in afschrift gedurende vijf maanden I op de Secretarie der Gemeente voor een ieder ter lezing ligt. Amersfoort, 19 Juli 1915. Burgemeester en Wethouders voornoemd. De Burgemeester, Van RANDWIJCK. De Secretaris, A. R. VKENSTKA. De positie van Nederland. Onder dagteekening van 5 Juli schreef de I.ondensche correspondent van de »Nieuwe Rotterd. Crt.« den volgenden brief aan zijn blad, welke brief eerst den ïjden te Rot terdam aankwam Het is bijna twee weken geleden, dat Minister Churchill zoo vriendelijk is geweest om mij een onderhoud toe te staan. Ik had bij het aanvragen een bijzonder oogmerk gehad, n.l. om van een verantwoordelijk per soon te vernemen, hoe hij dacht over het denkbeeld, dat men wel hoort opperen en dat in den laatsten tijd in Holland opnieuw een paar maal is ter sprake gekomendat in geval van een overwinning der bondge- nooten de vredemakers, op de wijze waarop dat een eeuw geleden placht te geschieden, een stuk Nederlandsch grondgebied zouden meenen noodig te hebben om de Schelde- kwestie als men van een «kwestie* spreken mag op te lossen. Het is wel waar (en het spreekt trouwens vanzelf) dat van offi- cieele zijde nooit op de mogelijkheid daarvan is gezinspeeld. Men zal zich zelfs herinneren, hoe het Engelsche Ministerie van Buiten- landsche Zaken maanden geleden een con servatief Etigelsch weekblad heeft berispt, dat niet stalen gezicht van den afstand van Zeeland had gesproken. Toch kwam het mij voor, dat het de atmosfeer zou zuiveren, in dien een lid van het Engelsche Kabinet van de persoonlijke belangrijkheid van den heer Churchill er zich eens vrij over uitsprak. Maar dit was niet het eenigedoel van mijn aanvraag om een onderhoud. De meeningen van een man als Churchill zijn op zichzelf belangrijk. Het is nauwelijks noodig om als inleiding een schets van zijn perscon te geven. Men kan zeggen, dat hij, Kanselier van het hertogdom Lancaster, na den grooten oorlog als Eerste Lord van de Admiraliteit te zijn begonnen, een crisis in zijn loopbaan door maakt. Maar zijn aanblijven als lid van het Kabinet is al een bewijs voor zijn politiek weerstandsvermogen en in elk geval, nie mand die de Engelsche politiek kent, twijfelt, of er ligt voor Churchill, jongen man van veertig jaar, nog een groote toekomst. Hij is een van die mannen, die door tegenspoed niet overwonnen kunnen worden, omdat zij hun toekomst in zich dragen. Nooit zal Churchill den rang verliezen van een der belangrijkste liberale Staatslieden van dit land. Hij is een Staatsman door den ruimen blik waarmee hij politieke kwesties aanziet niet stuk voor stuk in onderdeelen, maar 1 in organisch verband en door de schep pende kracht van zijn verbeelding. Hij zal bij het volk altijd gehoor vinden, omdat hij spreekt uit naam van levende beginselen, waarmee het hem zonder twijfel diepe ernstis. En hoe spreekt hijHij is een van de pak- kendste, schilderachtigste redenaars van het huidig geslacht van Engelsche politici en hij weet zijn gehoor te boeien en met zich te voeren in weerwil van de ernstige belem mering van een spraakgebrek, dat hem eigen is. Ook zijn gesprek is boeiend. Het trof mij een paar maal, hoe hij met een enkel ge baar en een paar verbeeldingrijke woorden, door het onbestudeerde praten heen, een groot rhetorisch beeld opriep, zooals zijn rede- j voeringen er plegen te bevatten, die onmid dellijk treffen door de raakheid van hun visie en de scherpte van hun omlijning. Zoo, toen hij in afgebroken zinnen sprak van >het wilde 1 beest in zijn kooi* vlammen van alle kanten al nader» «woeste uitvallen links en rechts» Of toen hij de hand ophief j en wees naar »den getuchtigden misdadiger, het afschrikkend voorbeeld». En niet minder trof mij de onmiskenbare oprechtheid en I ontroering, waarmee hij gewaagde van de ontzettende offers, die Engeland al heeft ge- bracht aan het beginsel van het bestaans- recht der kleine naties. Fit» haar rk.,j«üll i te komen (en ik zal wat een gesprek was, zooveel mogelijk in monoloogvorm over brengen) verheelde mij zijn opvatting niet, dat, aardrijkskundig en strategisch beschouwd, de territoriale regeling aan den Schelde- mond hem onnatuurlijk voorkwam, en zij had de zaak der bondgenooten zonder twijfel j geschaad. Indien Antwerpen transporten'langs de Schelde had kunnen toegevoerd krijgen, 1 had het niet behoeven te vallenhet Bel- gische leger zou op de Nethe-linie hebben kunnen standhouden in plaats van op de Yser-linie. Ik zei, dat niet iedereen in Neder land er zoo over dacht en de Minister sprak mij niet tegen, toen ik te verstaan gaf, dat de nadeelen van onze heerschappij over de Schelde niet uitsluitend de éene partij troffen, aangezien zij op het oogenblik Antwerpen gesloten hield voor de Duitschers. Maar wat hiervan zij, «versta mij niet verkeerd», sprak hij: «ik bedoel geen verwijt. Indien Neder- land deze schending van zijn onzijdigheid I had toegestaan, zou het zijn aangevallen en misschien voor een groot deel zijn bezet door de Duitsche legers. Dit zou een offer zijn geweest, dat niemand het recht had. van Nederland te vragen of te verwachten. Nie mand heeft het recht om Nederland van zijn onzijdigheid een verwijt te maken. Als onaf- hankelijke Staat zag het zijn belang daar en het had het volste recht om in overeen stemming ermee te handelen. En hebben wij geen bewijs gegeven, dat wij dat recht meenen te erkennen.' Op het kritiekste oogenblik hebben wij het stipt ontzien. Wij hebben zelfs niet gevraagd, zelfs niet gezinspeeld op doortocht. Dat wij in het vervolg van den oorlog ons tot eenigen aanslag op Neder- land's onzijdigheid zouden laten verleiden, is onmogelijk, ondenkbaar. Wij gaan het be ginsel waarom wij strijden niet zelf vernielen, nadat we er zoo ontzettend veel voor hebben opgeofferd. Gij kunt er volkomen verzekerd van zijn, dat wij er onder geen omstandig heden aan zullen denken, op Nederland eeni gen druk te oefenen, ten einde het zijn on zijdigheid te doen verlaten. «Ik geloof wel, dat de Hollanders goed doen, zich gereed te houden, maar het gevaar dreigt nimmer van onzen kant. Ik behoef aan een Hollander wel niet uit te leggen, dat België in handen van de Duitschers het einde van Nederland's onafhankelijkheid zou beteekenen een vrij Nederland is onbestaan baar met een Duitsch Antwerpen. Maar dit zijn zaken, waarin uw eigen Staatslieden en uw eigen volk moeten beslissen. Er zijn in- tusschen mogelijkheden van wezenlijk gevaar. Duitschland kan er toe gedreven worden, Holland aan te vallen. Duitschland raakt in de positie van het wilde beest in zijn kooi, dat de vlammen nader en nader ziet komen en links en rechts zijn wanhopige uitvallen doet. Gelukkig, dat gij een goed en dapper leger hebt, en dan uw bewonderenswaardige waterlinie. «In elk geval zult gij begrijpen, dat wij, die ons hebben opgeworpen als de kampioen van een verdrukte kleine natie, zonder ons zelf onmogelijk te maken geen andere kleine natie in haar onbetwistbare rechten kunnen gaan krenken. En gij begrijpt ook, dat 11a dezen oorlog, wanneer wij hem tot een over winning hebben gebracht en dat zullen wij zeker! de positie der kleine Staten, sterker zal zijn dan ooit te voren. De mis dadiger, die zich aan het kleine België heeft vergrepen, zal daar staan, na zijn tuchtiging, als een afschrikwekkend voorbeeld. En wat gij nu zegt, dat sommigen in Holland be ducht zijn, dat op het vredescongres, wanneer de bondgenooten daar de lakens hebben uit te deelen, zou ter sprake komen, dat men Nederland zou voorstellen om Zeeuwsch- Vlaanderen af te staan tegen een stuk Duitscb grondgebied, Oost-Friesland of iets dergelijks wij zijn nog zoo ver van den vrede af; deze zaken zijn nog nauwelijks, zoo al, be sproken. Maar nog eens, het zou tegen het diepste wezen van onze zaak indruischen om een land als Nederland slecht te behandelen weid, hu of later, en onder wat voorwendsels of omstandigheden ook». Dat de bondgenooten gaan winnen, is voor den heer Churchill geen zaak van twijfel. «Wij moeten winnen», zei hij. >De wereld staat voor ons open. Wij kunnen ons her stellen en versterken zoo vaak het noodig is. De Russen trekken terug? Niet van 't jaar dus misschien; dan volgend jaar. Ons volk is taai en vasthoudend. Met iedere maand groeit onze vastberadenheid. En onze macht. De mannen stroomen nog toe. Wij hebben hen niet zoo snel kunnen wapenen als zij binnenkwamen. Nu worden 's lands indu- strieele hulpmiddelen grondig georganiseerd. De productie van munitie zal ontzagwekkend zijn. De vloot wordt al sterker. De Italianen zijn gaan meedoenzij zijn frisch. Meer zul len er volgen. En de Duitschers hebben zich misrekend in het Frankrijk waarmee zij te doen hebben. Zij hebben nooit begrepen wat dat Frankrijk in bondgenootschap met Enge land zou kunnen doen. Maar is net bevreem dend, dat wij niet van den eersten dag even sterk waren als de Duitschers Die tnenschen hebben zich veertig jaar lang voorbereid. Wij hadden onze militaire toebereidselen al vechtende weg uit te breiden, te improvi- seeren ten deele». Bij dit belangrijk interview teekent de Redactie van de «Nieuwe Rott. Crt.» aa<K Het brengt ons de bevestiging van het geen hier te lande werd aangenomendat Nederland's onzijdigheid in den oorlog ook van Engelsche zijde geen schending heeft te duchten. Reeds in het begin van den strijd is ten aanzien van dat gedeelte van ons land, waar zulk een schending in de eerste plaats zou hebben kunnen dreigen, en waarop Minister Churchill dan nu ook een 1 toespelling heeft gemaakt (de Schelde), een I dergelijke verklaring afgelegd en sedert heb ben zich geen verschijnselen voorgedaan, die op een veranderde opvatting van Enge land konden wijzen, i Toch geeft de geschiedenis van den brief van onzen correspondent aan den inhoud nog een bijzonder gewicht. De brief werd den 5den bij den Engelschen censor ingeleverd. Deze heeft hem wel heel lang onder zich gehouden, een aantal dagen, waaruit zou worden afgeleid, dat de brief niet al dien tijd uitsluitend z ij n aandacht zal hebben gehad. Merkwaardig is zeker, dat over dit interview reeds in het Parlement een vraag werd gedaan, nog vóór het in ons bezit was gekomen, en dat Minister Asquith toen niet alleen ervan op de hoogte bleek, doch ook heeft te kennen gegeven, dat de uitingen van Minister Churchill niet met de opvattin gen der Regeering in strijd waren. Daardoor heeft het interview een zoo goed als offi cieel karaktci verkregen. Wat het onderhoud zelf aangaat, daaruit treft bovenal de nadruk, dien minister Chur chill heeft gelegd op het beginsel, waar voor Engeland strijdt, Engeland, dat, naar hij zeide, zich heeft opgeworpen „als kam pioen van een verdrukte kleine natie", en daarvoor „ontzettend veel" heeft opgeofferd. Niet altijd heeft Churchill aldus gesproken. In een rede te Liverpool, einde September gehouden, gaf hij te kennen, dat het, wat hem betrof, niet om de schending van België's neutraliteit was, dat Engeland ten oorlog was getrokken. „Voor zoover mij betrof" zoo sprak hij te Liverpool „ik heb mij in den oorlog begeven om te verhoeden, dat Frankrijk werd verpleuerci". Minister Chur chill schijnt zich dus thans te wenden tot de opvatting van den oorlog, die langen tijd o.m, door de „Times" is verdedigd, doch nu onlangs door dat blad juist naar den achter grond is geschoven. Wij vestigen hierop de aandacht, natuur- lijk geenszins om op eenigerlei wijze ook maar zachte critiek te oefenen, maar omdat, bij de huidige opvatting van Minister Chur chill, waarbij de volle nadruk komt te vallen op de ontzettende opofferingen van Engeland dreigt te worden verloren, dat die kleine natie van haar kant zich meer dan ontzet tende opofferingen ten bate van eenige groote Mogendheden getroost. Het lijkt ons ten aanzien van België daarom niet anders dan billijk, zoo Engeland «het beginsel» van den oorlog niet al te altruïstisch wil schilderen. Om tot ons eigen land terug te koeren, uit het interview blijkt en dit moet hier te lande voldoening verwekken dat Chur chill zich van den aard ei. de beteekenis onzer neutraliteit een juiste voorstelling maakt. Onze neutraliteit is een «onbetwistbaar recht» dat ons verplichtingen oplegt, zeer zeker doch dat wij hebben te handhaven in ons eigen belang, zonder te onderzoeken, of misschien op zeker oogenblik onze neutrali teit aan deze of gene der strijdende Mogend heden voordeelig zal zijn. Er is een tijd geweest, waarin Nederland's onzijdigheid, volgens Churchill, voor Engeland nadeelig geweest is thans schijnt Churchill onze on zijdigheid een voordeel te achten. Voor DuitschUuJ is het, in Churchill's gedachtengang, juist anu. -som. Eer de oorlog ten einde is, kan het mogelijk weer anders worden; misschien kan zelfs onze onzijdig heid onder beide groepen van strijdenden nog wel meer dan eens in een ander licht komen te staan. Onze Regeering heeft zich met die overwegingen niet onledig te houden. YVij kunnen slechts dan op voortdurende eerbie- diging van ons «onbetwistbaar recht» door beide partijen staat maken, indien op gee nerlei wijze de strekking van ODze neutraliteit in verdenking zal worden gebracht. «Niemand heeft het recht, Nederland van zijn onzijdig heid een verwijt te maken», erkende Chur chill ronduit. Dat is hetgeen wij verlangen. Zoodra een der oorlogvoerende mogendheden in een zekeren stand van den oorlog de op rechtheid van onze houding in twijfel zou gaan trekken, en achter onze onzijdigheid bijgedachten zoeken, ware het met onze neutraliteit in den oorlog spoedig gedaan. Onze Regeering is er tot nu toe op ge lukkige wijze in geslaagd, de zuiverheid van haar bedoelingen naar beide zijden te doen uitkomen, en het is de plicht van ons allen, haar daarin te blijven steunen. Het vertrouwen, dat onze Regeering bij alle strijdenden ge niet, zou worden ontwricht, wanneer men hetzij in het Oosten hetzij in het Westen zou gaan gelooven, dat het standpunt, dat door onze Regeering wordt ingenomen, niet langer wortelde in de volle, eerlijke over tuiging der Nederlandsche bevolking. Met dat al, laat ons, den vrede nastrevend, ons kruit droog houden.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1915 | | pagina 1