162 hebben voorgesteld. Maar ik verkeer ook hierom in een eigenaardige positie, omdat ik, parlementair gesproken, over dit voorstel geen woord zou behoeven té zeggen, wanneer de mede-onderteekenaren van dit voorstel dit gedaan hadden, omdat zij het er mee eens waren. Maar waar ik mij alleen aan kan vast houden, wat mijn mede-onderteekenaren be treft, is een stroohalm. De' heer Gerritsen heeft destijds dat voor stel van mij wel willen steunen uit een soort van vriendschappelijkheid en de heer Jorissen, omdat hij óok meende, dat het niet aanging een dergelijk voorstel zoo maar ter zijde te stellen. En ik heb dan nog een derde stroo halm in mijn collega Oosterveen, die onge veer het zelfde betoogde als het lid Jorissen. Deze drie plus mijn persoon vormen te zamen drie of vier zwakke stroohalmpjes, waaraan ik vasthoud, in de hoop, dat de andereleden van den Raad het met mij eens zullen zijn, dat van de zijde van B. W. zooveel eer bied voor den Raad mag worden opgeëischt, dat wanneer een besluit is genomen, dit ook zal worden uitgevoerd. Dat is de positie, waarin ik verkeer. Nu heb ik bij het doorbladeren van de verschillende papieren op blz. 36 van het stenografisch verslag van de vergadering van 4 Mei gevonden, dat door de Voorzitter ge zegd werd »het is beter, dat er niets gedaan wordt, dan dat allerlei verwachtingen worden opgewekt, die bij slot van zaken niet kunnen worden verwezenlijkt». Dat ging, M. de V., niet over het voorstel in zake de cokes, maar over een andere zaak. En als er nu éen moment is geweest in de verschillende besluiten van dezen Raad, dat verwachtingen heeft opgewekt -- ik zeg niet, dat het mijn sterkste argument is dan is dat gebeurd door het besluit van 7 September. Immers, wij kregen eerst een antwoord op hetgeen door mij, en ook bij wijze van adbaesie- betuiging, zij het dan op andere gronden, door den Christelijken Bestuurders Bond werd ge vraagd, terwijl we even daarna dat antwoord, dien brief, zooals men dat noemt die missive, verbeterd ontvingen. Men ging daarna onmiddellijk de noodige maatregelen nemen om gedrukte kaarten be schikbaar te stellen, waarop moest worden ingevuld of men bebdbrde tot de categorie, die een lager, althans niet hooger, belastbaar inkomen had dan 600 gulden. Men heeft dus inderdaad verwachtingen opgewekt, waarvan de Voorzitter sprak in de vergadering van t Mei; verwachtingen opge wekt. die men, in weerwil van de besluiten van den Raad. niet in vervulling heeft doen gaan. Dat is m. i. éen van de fouten geweest. Nu weet ik wel, M. dc V., dat bij de uit voering van dit Raadsbesluit hoofdzakelijk de moeilijkheid zat in de grensbepaling. U hadt nu eenmaal zelf voorgesteld f600 en, ik beb al eerder gezegd in dezen Raad. toen vond ik het op mijn weg liggen, een minder gunstig oorstel te noen. Maar had ik de verant woordelijke positie van U, ingenomen, dan geloof ik niet. dat ik de vrijheid gehad zou hebben, tot dat bedrag te gaan, n.l. tot een belastbaar inkomen van f 600. Ik had naderhand wel de vrijheid in de krant het besluit van den Raad te verduide lijken, althans zoo duidelijk mogelijk te maken immers er volgde uit, dat iemand met een inkomen van f tzoo van dien maatregel kon profiteeren, zal ik maar zeggen. En die grens lijkt mij werkelijk te hoog te gaan. Niet om dat ik vind, dat die menschen met hun f 1200 gulden zoo'n schitterend inkomen hebben en er zoo heerlijk van kunnen leven integen deel. Maar ik had die grens hierom lager willen stellen, omdat ik wil vast houden aan deze grens: waarmee konden de menschen behoorlijk rondkomen vóór de mobilisatie en wat is het financieele gevolg geweest voor die menschen. Die twee sommen zou ik bij elkander hebben willen voegen en dan, zou ik gezegd hebben, moeten wij tot die grens gaan, Nu had ik voor mijzelf uitgemaakt, dat iemand van 14 a 15 gulden, nu ja, niet schit terend kan leven dat weten wij allemaal wel, die overtuiging hebben wij allemaal wel maar in elk geval toch kan rondkomen. Nu hebben wij weer gelezen in de stukken, die wij pas hebben aangehoord, een adres van den Bond van technici, om de opzichters en teekenaars een verhooging van salaris toe te kennen. En daaruit hadden wij kunnen leeren, als ik bet den Raad nog niet duidelijk had gemaakt, dat de levensstandaard minstens 30 pet. hooger is geworden. Wanneer wij nu van die maatstaf van f 14 uitgaan, komen wij tot een inkomen van ongeveer f 900. Die grens zou ik hebben willen stellen. Ik geef dus toe. dat de uitvoering van het Raadsbesluit moeilijk werd voor B. W., omdat zij zich van te voren niet voldoende rekenschap hadden gegeven van het effect van dat besluit. Men had dat kunnen doen ik heb dat in een vorige vergadering betoogd, maar ik zal dat een oogenblik herhalen men had dat kunnen doen, mits men zich van te voren van had vergewist hoeveel belast bare inkomens tot f 600 er te Amersfoort waren. En dit had men kunnen doen door de kohieren te raadplegen. Indien men een dag of 2 dagen een ambtenaar of wat aan het werk had gesteld zouden alle bezwaren terzijde gesteld, zijn. Zóo had ik mij dien maatregel voorgesteld. Waarom? Hierom. Al wat ten gevolge van de mobilisatie is gebeurd, die. laten wij zeggen verminderde koopkracht, heeft ten gevolge allerlei moeilijk heden voor het huisgezin men kan niet meur rond komen. Dat drukt op de gezinnen, bet drukt op de kinderen, het drukt op de voe ding en het drukt vooral ook op de vrouw. En men kan bet gevaar niet groot genoeg achten, wanneer in een gezin is een physieke en dien tengevolge moreele inzinking van het gezin, vooral van de vrouw. En nu moet het een kunststuk geacht wor den, M. de V., om met zoo n gering inkomen te kunnen rondkomen, in weerwil van de ver mindering der koopkracht. »Moet nu ae gemeenschap zich verant woordelijk stellen voor dien toestand?» Dat is natuurlijk de vraag, die wij ons allen ge steld zullen hebben. En dan zeg ik dadelijk Ja, zeker. De oorzaak van die inzinking ligt in de organisatie van de maatschappij zelve, iu de kapitalistische organisatie van de maatschappij. Die oorzaak dienen wij als orgaan van de gemeenschap zooveel mogelijk, de ge volgen althans, trachten te voorkomen. Niet omdat wij daar te doen hebben met de indi viduen, ook niet, in de allereerste plaats al thans niet, omdat wij hier te doen hebben met de gezinnen, hoe treurig dat dan ook is, maar uit het welbegrepen eigenbelang van de ge meenschap zelve. Als er aanstonds is een physieke en mo reele inzinking van de menschen ten gevolge van ondervoeding komt dan zal alles daarop in de naaste toekomst inwerken en zullen wij onze volkskracht niet kunnen behouden, waarover wij beschikten voor de mobilisatie. Als gij mij nu zegt, die theorie klinkt heei mooi, maar dat is je reinste socialisme, dan zeg ik. M. de V., ik aanvaard dat volkomen. En of dat nu een beschuldiging of een com pliment moet wezen doet weinig ter zake, maar het is mijn vaste overtuiging. Ik heb mijn geheele leven verpand aan datgene, wat ik mijn ideaal acht en voor alles wat die in vervulling kan doen gaan, zal ik werken. Maar het vertolkt toch óok, M. de V., nog wel iets anders! Als ik hier alleen zou pleiten als sociaal democraat voor de uitvoering van dien maat regel, zou ik tegelijkertijd weten, dat het doel door mij niet zou worden bereikt. Maar het vertolkt óok nog iets anders, heb ik gezegd. Het vertolkt ook nog Iets anders, heb ik gezegd. Het vertolkt dat heerlijke, waarvan wij zoo weinig hebben begrepen, zoo weinig hebben begrepen. Als je je nog een oogenblik wilt indenken, wat wij geleerd hebben, toen wij nog op de school banken of op de catechisatie gehoord hebben, wanneer U dan ook een oogenblik in uw gedachten wilt raadplegen Mattheus VI 33, dan ben ik er vast van overtuigd, dat, al staat ge niet op sociaal-democratisch standpunt, gij toch uw plicht zoudt verzaken als Christen, indien U niet dezen maatregel trachtte te nemen in het belang der gemeenschap. En als je dat niet voldoende is, herinner je dan een oogenblik, wat Paulus zegt in Hoofdstuk VI. ze vers. Dat gelezen hebbende, nl.. dat gij dusdoende Christus' wil zult ver vullen. heb ik de vaste overtuiging, dat gij niet alleen met mij zult medegaan. omdat gij U een oogenblik hebt laten vervoeren door medelijden met datgene, wat eigenlijk geen medelijden is, of medelijden behoeft, maar dat gij het moet doen uit zuiver belang van de gemeenschap, en dan ben ik er tevens van overtuigd, dat gij de vervulling van uw Chris tenplicht, uw Christenplicht, niet zult er- zaken. Mag ik een oogenblik, M. de V., een oogen blik nog, uw aandacht voor de geschiedenis van die cokes-historie? Ik heb op den isren Juli geïnterpelleerd en toen heeft men gezegd wij kunnen er nog geen antwoord op geven, want wij weten niet, hoe het met onzen voorraad staat en in elk geval moeten de Commissie der Bedrijven daarover nog vergadereu en in een volgende vergadering is het misschien mogelijk een afgerond antwoord te geven. Dat antwoord is niet gekomen, althans niet zooals ik had mogen verwachten. Dat ant woord is gekomen in de courant. Op 27 Juli, nietwaar, heb ik dus weer ge ïnterpelleerd aan den Wethouder der Bedrij ven, óf en op welke wijze in den komenden winter de cokes beschikbaar gesteld zou worden. Toen is gezegdneen, wij hebben eenmaal de prijzen vastgesteld, misschien dat er nog wat aan te doen is, maar op het oogenblik weten wij nog niet, hoe wij de zaken voor elkander zullen zetten. Ik heb toen weer aangedrongen en 2 7 Juli heb ik een motie voorgesteld. Gij kunt die allen vinden onder no. 320 van de agenda- lijst, blz. 73>De Raad, overwegende, dat het is de taak der gemeenschap, te voor komen, dat. ten gevolge der buitengewone tijdsomstandigheden, een zeker gedeelte der inwoners armlastig zoude kunnen worden wegens hun sterk verminderde koopkracht, besluit naar een te ontwerpen verordening eon hoeveelheid cokes beneden kostprijs be schikbaar te stellen». In de volgende vergadering is die motie aangenomen en daarna hebben wij gekregen, den 7den September de considerans, bege leidende het voorstel van B. W. En -

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1915 | | pagina 5