AMERSF00E7SCIB COURANT.
Dinsdag 21
November 1916.
No- 8802
67e Jaargang
Ti
Uitgave vin de Naamlooze Vennootschap „l)e Amersfoortache Courant, voorheen Firma A. H. van Cleeflf"
HOOFD-REDACTEUR
F. J. FREDEIlXKê
AMERSFOORT.
Verschijnt Dinsdag-, Donderdag- en Zaterdagavond. Abonnement per 3 maanden/1.—
franco per post/1.15. Advorteutiën 1—6 regels 60 cent; elke regel meer 10 cent. Bijregel
abonnement reductie, waarvan tarief op aanvraag kosteloos. Legale, ofücleelc- en onteigening*-
advertentien per regel 15 cent. Reclames 1 5 regels/f.25 Bewijsnummers naar buiten
worden in rekening gebracht en kosten, evenals afzonderlijke nummers, 10 cent. Postbus o
Bij advertentien van buiten de stad worden de lncasseerkosten in rekening gebracht.
KORT1GP AOBT 9.
KENNIS UK VING EN.
LANDSTORM.
Inschrijving in de registers voor den
Landstorm.
Ds Burgemesster der Gemeente Amers
foort
brengt bij deze ter kennis van de in
onderstaanden staat genoemde personen, dat
zij ingevolge de Landstormwet in deze
Gemeente voor den dienst bij den Land
storm zijn Ingeschreven op 1 November
1916 in het register no. 1 voor de jaar-
kiess* 1908 en onder bet vognummer,
achter ieders naam aangegeven.
Geslacbts- en
Datum van
Voornamen.
geborte.
i|
Eek, Johannes van
zo Nov. 1Ö38
'9
Fontein, Marius Jaco
bus
7 Juni 188S
20
Hulters, Hendrikus
Ludovicus
20 Juli 1888
3»
Keiser, Everbard Cor
nelia Martlnui
17 Nov. 1888
4'
Wakka, Nicolaas Cor
nells
16 Sept. 1888
96a
De personen, in bovenstaande» ataat ver
meld, kunnen ter Secretarie dezer Gemeente
bekomen eene persoonlijke kennisgeving,
waarin hunne verplichtingen ten aanzien
van den landetorm zijn vermeld.
Amersfoort, 18 November 1916.
De Burgemeester voornoemd,
VAN RANDWIJCK.
De Burgemeester van Amersfoort
brengt ter kennis van belanghebbenden,
dat in de Gemeente Houten een geval
van rotkreupel bij schapen is voorgekomen.
Amersfoort, 17 November 1916.
De Burgemeester voornoemd,
Van RANDWIJCK.
Niet aan de stormzijde.
Mannen en vrouwen zijn hoo
rnen van gelijke groottemaar hij
moet staan aan de windzijde.
Gustav Frenssen's «Jörn UhW.
Het gebeurt niet dikwijls, dat we in den
kring onzer landsafgevaardigden «temmen
beluisteren, die getuigenis geven van de
uiterste teerheid des harten. Wij ontdekken
in onze Tweede Kamer slechta zelden hoog
ideteien zin; nog minder dikwijls hooren
we de leden zich tot tolk maken van
lyrisch-poëtische ontboezemingen.
Toch hebben we op zulk een geval te
wijzen en het zou ondankbaar zijn, het
zwijgend voorbij te gaan, al zullen we
tot one leedwezen juiet op dit geval
nogal wat hebben aan te merken. Gelukkig
zijn nóch onze Kamer nóch onze Neder-
landsche afgevaardigden onfeilbaar, zelfs
bij hun beste bedoelingen, zoodat we alle
■crupules om ronduit onze meenlag te zeg
gen, op zijde kunnen schuiven.
De Kamerzitting van Donderdag, wa?rin
«en lid der vrij-liberalen zich zóo ongepast
uitliet, dat hij scheen vergeten te hebben,
hoezeer de vrij-llberale Kamerfractie na
bet moffen» -geval van den heer Ter Spill
voorzichtig moet zijn met haar prestige -
die Kamerzitting zou op zichzelf voldoende
zijn om one alle vrijheid van epreken te
geven, zelfs over den bij-volkswll-afgevaar-
digde.
Het was in de namiddag-zitting van
Donderdag 9 November. Het woord werd
gevoerd door den heer Van Nispen tot
Sevenaer ter toelichting van een amende
ment, door hem met den heer Beumer in
gediend. Dat amendement beoogde niets
meer of minder dan het hekje, waarachter
hot vrouwenkiesrecht staat te wachten om
onze Staatsinrichting binnen te treden, dicht
te houden. De Regcering was bezig, den
grendel open te schuiven, doch de heeren
Van Nispen en Bcumcr schoten toe en
trachtten de hand van den Minister tegen
te houden met een gebaar van Dicht laten I
Dicht laten!
Het is hun, zooals Donderdag is gebleken,
gelukkig niet gelukt. Maar In die toelichting
uitvoerig, en over het algemeen keurig
van vorm zeide de heer Van Nispen
woorden, die een teerheid verraden in zijn
beschouwing van »de vrouw», welke zijn
gevoelens eer aandoen. Wel ontsnapte hem
een enkelen keer iets. dat klonk als een
»sneer«,een stekelig gezegde - bijvoorbeeld
toen hij de bewering, dat de vrouw steeds
geneigd is, partij te kiezen voor den zwakke,
beantwoordde met «kakelen, is nog geen
eieren leggen» maar we zijn nu een
maal In Nederland nog niet heelemaal ge
wend om met volkomen objectiviteit de be
geerte der vrouw om kiesrecht te hebben
te bespreken >sinc Ira et studio», zonder haat
of voorliefde. Doch er kwam in zijn aanval
op passief en actief vrouwenkiesrecht toch
te veel eerbied voor de positie der vrouw
in het maatschappelijk leven te voorschijn
om niet te vermoeden, dat daarachter ook
een groote eerbied voor de vrouw zelve te
vinden zou zijn.
Edoch zijn rede bevatte ook een uit
lating, die we lyrisch, poGtisch, idealistisch
mogen noemen, doch niet practisch in
tegendeel zelfs als volkomen in strijd met
de we-rkelijkheid. E11 aangezien dergelijke
uitlatingen nog voortdurend worden gehoord
bij de bestrijding van het vrouwenkiesrecht,
wenschen we er hier tegenop te komen.
De heer Van Nispen gewaagde van den
fijnen spot, waarmede Minister Cort van
der Linden naar aanleiding van een aan
haling uit «De Schepping» in het Voorloopig
verslag had gevraagd »of er zooveel eiken
zijn, waar zich klimop om slingert».
We vermoeden, dat de aanhaling betrof
de dichterlijke ontboezeming in het zesde
tafereel van Ten Kate's gedicht:
Tweeling is de mensch geboren,
Maar toch is zijn tweeheid éen.
In dit fragment van »Dc Schepping» irekt
Ten Kate een vergelijking tusschen den
man, in zijn kracht, en de vrouw, in haar
behoefte om steun.
Hij zingt:
Hij zelfstandig als de ceder,
die op eigen wortel eteunt;
Zij afhanklijk als de klimop,
Die zich aan zijn takken leunt.
De heer Van Nispen vond die vraag van
den Minister wel «heel aardig»maar hij
herinnerde aan een paar andere versregels
uit het zelfde fragment
Hij Gode glorie; zij de zijne;
Zij het oor; en hij de stem,
Dus de afhankelijkheid, de tweede rol voor
de vrouw, de houding van gewilligheid en
volgzaam luisterende aandachtigheid van de
vrouw achtte hij blijkbaar de juiste en de
verkieslijke, Althans, zoo zelde hij volgens
het Kamerverslag
«Wil men dat liever ln moderne taal
geschreven zien, dan doe ik een beroep
op Gustav Frenssen's »JOrn Ubl» ik
heb het Dultsche citaat niet bij de hand -
«Mannen en vrouwen zijn boomen van
gelijke grootte, maar hij moet aan de
windzijde staan».
Dat is mooi gezegd door den sympathieken
Dultscherdat was óok mooi gezegd door
Ten Kate; dichterlijk, heel dichterlijk!
Maar de practijk. de strenge practijk, de
ruwe werkelijkheid van het leven Het Is
heel mooi, zittend In een goed verwarmde
etudeerkamer te flloseeren over toestanden,
zooals ze behoorden te zijn; maar dc
werkelijkheid stoort zich daaraan nietzij
geeft an dere toestanden te zien n et
toestanden, die voorgespiegeld worden, doch
toestanden, die er zijn.
En dan zouden we willen vragen, of het
wel waar Is, dat de man aan de windzijde
staat In het leven.
Men wil toch niet zeggen dat hij het
daarom doet, omdat hij wel buitenshuis
arbeid heeft te verrichten De geestelijke
windzijde en de geestelijk luwte van het
leven zijn er óok nog. Én we zouden zoo
denken, dat de natuur aan do vrouw, niet
aan den man, de standplaats aan dc wind
zijde heeft aangewezen. De natuur is voor
haar ln vele opzichten gestreng. E11 dan bel
leven, het maatschappelijk leven, dat wij,
mannen, gemaakt hebben naar onze be
geerte en uaar onze Inzichten, dat maat
schappelijke leven, plaats dat den man aan
de windzijde
Voor hoeveel werk van groote vermoeic
nis, van zorgen en xorgjes, van oogenblik
tot oogenblik, dat de vrouw geduldig en
met liefde op zich neemt, voor hoeveel werk
zouden wij, mannen feestelijk bedanken
omdat het te veel toewijding en vermoelc-
■is vergt?
Zeker, het is mogelijk, dat een uiterst
klein percentage der vrouwen haar levontjo
doorbrengt, In watten gekoesterd doch daar
tegenover ia etelllg ecu veel grooter porten
tage meunen aan le wijzen, wier leven voor
bijgaat in volkomen zorgloosheid, werkloos
heid en geestelijke bewusteloosheid.
Maar de tienduizenden vrouwen, die lotter-
lijk en zedelijk aan de windzijde van het
leven staan, wat maakt de beer van Nispeu
daarvan
O, het is in onze kringen van maat
schappelijk welzijn zoo gemakkelijk om te
zeggen «de vrouw behoort aan het gezin
de vrouw moet de afoankelijke, zich aan den
man vasthechtende klimop zijn». Maar dat
is getheoretiseer van bij de studeerlamp of
van den afterdlnner-slgaar. De werkelijkheid
vraagt van tienduizenden vrouwen, dat zij
vechten voor hun bestaan, dat zij niet alleen
den eigen levensstrijd uitstrijden, doch dien
óok voeren voor hun kinderen en voor
hun man. Want het bed der stoffelijke rust
van veel mannen wordt dikwlls opgemaakt
door arbeidzame handen der vrouw.
Laat de heer Van Nispen zich eens her
inneren, dat tienduizenden vrouwen hun
levensbrood moeten verdienen met lange
werkdagen, met arbeid buitenshuis, en dan
nog even denken, aan dat mooie letterkundige
frasetje van Frenssen mooi maar tóch
een frasetje dat de man aan de windzijde
moet staan.
Onze boerenvrouwen, onze schippersvrou
wen, onze arbeidersvrouwen, onze werk
vrouwen en al die duizenden moedors van
kleine en groote gezinnen, die alleen door
voortdurend te arbeiden het spook van het
gebrek bulten de deur van de schamele
woning kunnen houden, al die vrouwen van
Nederland, staan die soms niet aan de
windzijde van het leven
En omdat wij, mannen, meer kracht heb
ben, sterker van lichaam schijnen (we zeggen
schijnen, omdat dan toch de vrouw heel
wat physleke kracht kan prestoeren In dc
ernstigste oogenblikken van haar leven) om
dat wij, mannen, «het sterkere geslacht»
heeten en «In het vijandige loven» eropuit
moeten, zouden wij aan dc windzijde staan 1
Och kom I Men vergelijke eens het leven
van don man en dat der vrouw, die belden
hun plicht doen. Van wie van de twee is
de plaats bet meest blootgesteld aan den
storm
Het zou zoo goed zijn wanneer wij, man
nen, die voor het openbaar welzijn zorgen
althans spreken eens afdaalden In die
groote volkskringen, waartoe wij niet be-
boorec, opdat wc cr konden leerer, wie
staat in de luwte, wie aan de stormzijde.
Gelukkig zijn niet alle Kamerleden zoo
bang geweest om do vrouw aan de wind
zijde van het Staatsleven te plsatsen. Het
is een van de goede ovcrwlnningen.de vorige
week in ons I'arlemcnt behaald, dat de
beletselen zijn weggenomen, die de vrouw
verhinderen om hun invloed op het Staats
bestuur rcchtsstreeks te doen gevoelen.
We vertrouwen, dat zij, die zooveel storm-
zijden van het leven keunon en daarin dap
per op haar plaats zijn gebleven, ook deze
windzijde niet boven ,hun krachten zullen
vinden.
Zuinijr zijn!
De oorlog blijft aanhouden en daardoor
worden de economische toestanden eteeds
ongunstiger. Niot, wanneer we letten op
het nationaal vermogen, want dat Is kolos
saal vergroot; ile oorlogstoestand heeft aan
velen zulke ontzettend groote winsten ge
bracht, dat men ln sommige streken van
ons vaderland met het geld schier geen
raad weet. Bij lange na kan alles niet
worden gebruikt of rentegevend worden
belegd.
Maar daartegenover staat, dat bij een
groot gedeelte van ons volk alles hoe lan
ger zoo meer gaat nijpen.
De levensmiddelen zijn scbrlkbsrend in
prijs gestegen en het inkomen van velen
is niet noemenwaard vergroot. Daarbij komt
dan nog, dat kleeding en dekking, brand-
stoffen, huishuur en nog verschillende an
dere benoodigdheden óok al belangrijk in
prijs zijn verhoogd, zoodat het werkelijk
een kunststuk van huishoudelijk beleid Is,
dat tal van huismoeders vertoonen, door
rond te komen met do weinig of heel niet
vermeerderde inkomsten, die haar worden
ter hand gesteld.
(ielukkig, dat van Regeerlngswege op
verschillend gebied wordt tegemoet geko
men, door maatregelen, die den opslag In
prijs ten minste eonlgermato beperken.
Helaas, dat door allerlei bijomstandigheden
do bedoelde maatregelen nog niet genoeg
te hun recht komen en te weinig resultaat
geven.
Een dier bijomstandigheden is zeker het 1
gebrek aan voorraden, Trots alle moeite Is
vaak niet te verkrijgen, hetgeen we noodtg 1
hebben. Grondstoffen voor onze industrie
zijn dikwijls niet te bekomen of met zeer
kleine gedeelten, en de allernoodzakelijkste
voedingsmiddelen voor mensch en dier
kunnen meermalen slechts bij mondjesmaat
worden toebedeeld.
Om deze reden is «zuinig zijn» het parool,
dat overal wordt uitgegeven. Spaarzaam gaat
men in de Industrie om met de te verwerken
artikelen en op het terrein van het publieke,
zoowel als van bet huiselijke leven moet
voor verschillende verhrulksartlkelen de
grootste spaarzaamheid worden betracht.
Van deze noodzakelijkheid Is men over 't
algemeen nog te weinig doordrongen en
daarom wordt zoowel van Regeerlngswege
als langs anderen weg hierop telkens weer
de aandacht gevestigd.
Artikelen, die uit bet hultenhnd ons moeten
toekomen, zijn natuurlijk niet zoo rijkelijk
voorhanden. Van hetgeen ons over zee wordt
gezonden, gaat er veel verloren of wordt
tijden lang opgehouden, en hetgeen over
onze landsgrenzen moet binnenkomen, wordt
ons bij mondjesmaat toebedeeld. Niet meer
dan natuurlijk, dat we dus. bij het verbruik
van die dingen zuinig moeten wezen. Dit
geldt voor de grondstoffen, benoodlgd voor
onze Industrie, doch óok voor de bonoodlgd-
heden voor ons dagelijksch leven. Nog versch
ligt In het geheugen het gescharrel om een
kleine hoeveelheid suiker te bemachtigen en
hoe met onsjtj leder zijn deel werd toege
wezen. De bepalingen voor de brooddistri
butie kennen wevoor leder is een maximum
vastgesteld voor het gebruik per dag.