6i
Houbaer. Weduwe Waardenburg.
de verordening. Het is te begrijpen, dat wij er anders
over oordeelen dan de Raad.
De Raad bestuurt de Gemeente, maar wij. die
het Dagelijksch Bestuur uitmaken, komen met den dage-
lijkschen gang van zaken in aanraking en weten
allemaal hoe gevaarlijk het is. af te wijken van den
regel. Nu m>>et u niet zeggen, dat dit niet geregeld
is. Er is een Werklieden-reglement, waarin een regeling
bij ziekte, overlijden, enz. Bij de vaststelling van het
Werklieden-reglement is dit punt ni behandeldmaar
er is toch wel degelijk een regeling.
De heer l.einweber heeft gesproken van terugwer
kende kracht. Ja, mijne hceren. denkt u nu eens even
de bcteekenis van die woorden in. Als wij nu buiten
den regel om dit verzoek toestaan, kunt u dan met
de hand op het hart op een verzoek betreffende een
vroeger geval >neen< zeggen?
Mijn hart en zeker ook het hart van ons allen
is goed genoeg; U kunt trouwens tusschcn de regels
door lezen, hoezeer B. W. wenschen, dat zij aan
het verzoek konden voldoen. Wij moeten hier echter,
bij het besturen van de Gemeente, rekening houden
tnet de bestaande regeling.
Ken van dc andere heeren het woord
De heer Stadig. M. de V., ik zou nog graag
iets willen opmerken na hetgeen is gezegd door tien
heer Hofland.
Mijnbeer Hofland, het spijt mij inderdaad erg, «lat
ik niet meeval, maar dat zal toch wel niet zoo erg
wezen, ais «Ie lieer Hofland denk:, want ik geloof, dat
ik zuiverder sta in deze dan tie heer Hoflaiul. 1 lc-t
gaat hier om «Ic rechtvaardigheid tegenover degenen,
die in dienst van de Gemeente zijn geweest. Nimmer
hebben wij ccn dergelijke niikeoruig aan nabestaanden
gedaan en zouden wij thans, in afwijking van tien tot
nu toe gevolgden regel, plotseling gaan uilkecren,
omdat iemand rcqueatreerl Dat lijkt mij absoluut
onbillijk. Ik geloof. Out ik zuiverder sta tegenover de
betrokkenen dan de heer Hofland. Hun rechten moeten
immers niet afhangen van het al of niet inwilligen van
een verzoek.
Dc heer Houbaer: M. de V„ ik zou willen vra
gen welk is het bedrag iiat gevraagd wordt.
De Voorzitter: Dat zou ik u op dit oogeublik
niet kunnen zeggen.
Dc heer Houbaer: Ook niet ongeveer?
De Voorzitter: De betrokken Wethouder meent,
dat het salaris f 1200 bedroog en bet zou dus een
bedrag van f 300 betreffen. Maar ik geloof, dat wij
met de hoegrootheid van het bedrag allerminst rekening
moeten houden. Daarom ben ik wat huiverig, hierop
in te gaan.
De heer Houbaer: Juist vraag ik naar het bedrag,
want ik voel wat voor het bezwaar, naar voren gebradn
van uw kant en door den heer Stadigmaar toch zou
ik zeggen in verband met dc bijzondere omstandig
heden, welke wij nu beleven en die de weduwen van
vroeger overleden ambtenaren toen niet hadden door
te maken, is het niet zoo onbillijk, wanneer wc nu
afwijken van den regel. Nu zou ik echter niet willen
uitbetalen 3 maanden salaris, maar de betrokkene
willen geven een gratificatie, een tegemoetkoming of
hoe men dat noemen wil, met het oog op de benarde
tijdsomstandigheden, waarin die weduwe op het oogeu
blik verkeert. Ik heb gezegd.
De heer Hofland: M. de V., het spijt mij werke
lijk, dat de heer Stadig nog niet de juiste beteekenis
heeft begrepen van hetgeen ik hem toevoegde, namelijk,
dat hij mij zoo tegenviel. Dat zit hierin; de heer
Van Nijnatten. Weduwe Waardenburg.
Stadig stelt de zaak zóo voor, alsof, wanneer een werk
man zich bij dezen of genen patroon aanmeldt, hij zelf
de arbeidsvoorwaarden in de hand heeft. Dat is niet
waar, of het is maar heel zelden waar en alleen, als hij
een zeer sterke vakvereeniging heeft, die voor hem,
met zijn voorkennis en onder zijn goedkeuring, de
arbeidsvoorwaarden voor zijn vakgenooten kan regelen.
Daarom gaat het niet op, te zeggen»de arbeider
wist dit en dat zijn de voorwaarden daaraan heb ik
mij moeten onderwerpen». De arbeiders zijn in dienst
gekomen, omdat zij economisch zwakker waren, zonder
dat zij eeuige pretenties ten opzichte van de arbeids
voorwaarden konden stellen. Nu komt de Bond, die
er nu gelukkig is, en die zegt >neeu, dat zijn geen
voorwaarden, waaraan de ambtenaren zich voortaan
kunnen onderwerpen». Maar de afdeeiing van dien
Bond voelt óok heel goed; »dat kunnen wij niet da
delijk veranderen. Daartoe ontbreekt ons de noodige
invloed". Nu komen ze bij den Raad en ze zeggen
vroeger waren dat de voorwaarden, waaraan men zich
als zwakste partij moest onderwerpen nu hebben we
echter een Bond gevormd en komen wij tot den Raad
tnet de vraag voel je zelf niet de onbillijkheid, dat
de weduwen onverzorgd achterblijven'
Ja, zeggen B. en W., dat voelen wij. Nu is een
wijziging aanstaande en daarbij willen wij U tegemoet
komen door rekening te houden met gevallen als deze.
Er ligt dus zekere letterknechterij iu. óok van de
zijde van It, it \V„ wanneer men desondanks dit ver
zoek niet inwilligt, omdat het nog niet in de regeling
is neergelegd. Als voorbereidenden maatregel zouden
wij juist nu kunnen beginnen met dergelijke verzoeken
in te willigen. Dan heeft de Raad aanstonds een punt.
waaraan hij zich kan vasthouden. Wij loopen dus min
of meer vooruit op de beslissing, die wij hopelijk aan
stonds zullen nemen. Dat is liet eenige, dat wij doen.
ren slotte moet ik nu nog even terugkomen op
hetgeen door U in antwoord aan den heer l.einweber
i- gezegd in verband met die terugwerkende kracht.
Ik heb dat óok gevoeld: dat is een bezwaar. Maar in
de allereerste plaats is bet niet bekend, tlal dergelijke
wallen zich in den tijd. die niet te ver achter ons
iigi. hebben voorgedaan. En zoo pas heb ik al gezegd,
da*, we ieder geval op zichzelf moeten beoardcelen,
nadat we kennis hebben genomen van de maatschap
pelijke omstandigheden van «ie betrokkenen. Hier heb
ben wij een concreet gevalhier weten wij, dat het
noodzakelijk is en hier zouden wij dus aan den Raad
willen vragen aan ie nemen het voorstel, dat is inge
diend door mij en is gesteund geworden door enkele
andere leden, hier aanwezig.
De Voorzitter: Het woord is aan den heer Van
Nijnatten.
De heer Van Nijnatten: M. tie V.. ik ben het
v-1maakt met u eens, dat wij in dit geval onze be
slissing niet moeten laten afhangen van het bedrag,
dat met de inwilliging van dit verzoek is gemoeid.
In «ie twteile plaats zou ik er mr. Stadig op willen
wijzen, dat wanneer een onbillijkheid zou worden be
gaan ten opzichte van nagelatenen van vroegere werk
lieden. dat nog geen reden mag zijn, er een nieuwe
onbillijkheid aan 10c te voegen. De groote kwestie,
M. de V.. is voor mij. dat B. W„ bij de aanstaande
herziening van dc arbeidsvoorwaarden, het noodzakelijk
achten, met gevullen als dit rekening te houden, dat
wil dus zeggen, dat deze materie zal moeten worden
geregeld, met andere woorden, dat wij op het ©ogen
blik, hij het maken van arbeidsvoorwaarden, anders, of
beter anders sociaal, voelen dan vroeger. Wij gevoelen
nu, dat gevallen als deze moeten worden geregeld.
Waar het nu in de naaste toekomst in het voornemen
ligt, deze materie te regelen, zie ik er mijnerzijds geen
bezwaar in, waar het geval zich nu enkele maanden
vroeger voordoet, met deze regeling vast een begin te