Verordening betreffende het
Woningbedrijf te Amersfoort.
Artikel i.
De aan de Gemeente loebehoorende gronden en wo
ningen, welke daartoe bij een besluit van den Gemeen
teraad in verhand met de verbetering der volkshuis
vesting worden aangewezen, worden afzonderlijk beheerd
onder tien naam van «Woningbedrijf'.
Art. i.
De gronden en woningen worden ingebracht tegen
het bedrag, dat door de Gemeente voor aankoop is
hester. 1 verhoogd met de kosten vat) aankoop en dat
eventueel aan bouwkosten is uitgegeven.
iegelijk met het besluit van den Gemeenteraad,
waarbij tot inbreng wordt besloten, wordt tevens vast
gesteld het bedrag van tie schuld, welke op het oogen-
bllk van den inbreng op de Gemeente ter zake van
don grond of de woningen rust.
De waarde wordt verhoogd met de bedragen, besteed
aan werken ten behoeve van het in gereedheid bren
gen van den grond tot bouwterrein, waaronder zijn
begrepen de kosten van straataanleg en rioleering.
Bij den aanleg van straten of wegen wordt de waarde
van den daarvoor te gebteiken grond, berekend naar
de boekwaarde, gevoegd bij de aangrenzende percee-
len. telkens nader door den Raad te bepalen en aan
te wijzen.
De voor den aanleg van strat 1 of wegen bestemde
gronden worden daarna uit het bedtijf genomen.
De ingebrachte gronden en woningen kunnen krach
tens een besluit van den Raad worden teruggenomen
tegen de alsdan door den Raad, onder goedkeuring
van Gedeputeerde Staten te bepalen waarde.
Art. 3.
Ter zake van de gronden en woningen, welke bij
het in werking treden dezer verordening worden inge
bracht. mogen slechts als schuld ten laste van het
bedrijf worden gebracht de voor deze gronden en
woningen of ten behoeve van daarvoor uitgevoerde
werken aangegane leeningen, voor zoover op dat
oogenblfk nog niet afgelost.
Art. 4.
De dagelijksche leiding van het bedtijf, met uitzon
dering van het financieel beheer, wordt, onder toezicht
van deimmissie van bijstand voor Maatschappelijk werk
en onder oppertoezicht van Burgemeester en Wethouders,
opgedragen aan den Directeur van het Bureau voor
Maatschappelijk werk.
Voor het doen van aankoopen, het bedrag van vijf
tig gulden te boven gaande, behoeft hij de goedkeuring
van ile Commissie van bijstand.
Voor het doen van aankoopen of bestellingen, het
bedrag van vijfhonderd gulden te boven gaande, wordt
de toestemming van Burgemeester en Wethouders
vereisoht.
De Directeur biedt jaarlijks vóór 1 April aan de
Commissie van bijstand in tweevoud aan een verslag
over den gang van het bedtijf over het afgeloopen jaar.
Art. 6.
De Directeur houdt de noodige hoeken tot aanteeke-
ning van de technische zaken en de magazijn voor raden
en verleent hiervan inzage aan Burgemeester en Wet
houders en aan de door hen aan te wijzen ambtenaren
en deskundigen, alsmede aan de Commissie van bijstand,
zoo dikwijls zij zulks vorderen.
Art. 7.
Jaarlijks zal ten laste van de winst- en verliesreke-
ning op de woningen van het bedrijf ten minste éen
procent worden afgeschreven van de oorspronkelijke
boekwaarde
Art. 8.
Jaarlijks zal tenminste éen procent van de bouwkosten
der woningen worden gestort in een Inderhoudsfonds,
waaruit de kosten van het onderhoud der woningen
zullen worden bestreden de betrekkelijke gelden zullen
worden belegd op de wijze, bedoeld sub d van art. 18
der «Verordening betreffende het financieel beheer van
de Gemeente-bedrijven der Gemeente Amersfoort, krach
tens art. 114bis der Gemeentewet".
De gekweekte rente komt het fonds ten goede.
Art. 0.
Omtrent het huren en bewonen van woningen kun
nen door den Raad. zoo noodig. nadere voorschriften
worden gegeven.
De Raad kan een overeenkomst aangaan met eene
vereeniging, uitsluitend in het belang van verbetering
der volkshuisvesting werkzaam en als zoodanig bij
Koninklijk Besluit toegelaten, waarbij deze vereeniging.
zoo noodig, in afwijking van het bepae'de in art. 4,
met betrekking tot een aan te wijzen complex wonin
gen, wordt belast met het afsluiten van huurovereen
komsten en al hetgeen daarmede onmiddellijk verband
houdt; zulks met inachtneming van de daaromtrent
nader vast tc stellen bepalingen.
Art. 10.
Eventueele batige saldi van de exploitatie der wo
ningen komen ten goede aan een in te stellen reserve
fonds. waaruit eventueel nadeelige saldi van het bedrijf
mogen worden gekweten.
De Raad behoudt zich echter de bevoegdheid voor,
over ecnig jaar het batig saldo niet of gedeeltelijk
niet aan hei fonds ten goede te laten komen, doch
daaraan een andere bestemming in het belang der
volkshuisvesting tc geven.
Art. 11.
Deze verordening treedt in werking den 1 Januari 191S,
Bij besluit van 20 December 1916 no. 656 werd
brpaald, dat in verband met de voorgenomen verbete
ring van de binnenstad eene kasgeldleering zal worden
aangegaan, groot f 500.000, op te nemen in 10 jaar,
met bepaling verder, dat na afloop der werkzaamheden
een definitieve leening zal worden aangegaan en dat de
aflossing daarvan een aanvang zal nemen nadat het
geheele bedrag zal zijn verwerkt.
Gedeputeerde Staten hebben hun beslissing hierover
bij hun besluit van 22 Januari 1917, 5e afd. no.
3Q17/'255 verdaagd.
Uit een schrijven van genoemd college, gedagteekenil
5 Februari 1917, 3eafd. 3917,330 en uit dalvan3ijuli
1916, 3e afd. no. 1955/1503 blijkt, dat bij Gedeputeerde
Staten een formeel en een ptlncipieel bezwaar bestaat
tegen het bewuste besluit.
Voorgesteld werd, telken jare een bedrag aan kas
geld op te nemen en bij het sluiten van den dienst,
het opgenomen bedrag een lijdelijke leening aan
te gaan. Gedeputeerde Staten zijn van oordeel, dat
een k a sgeldleening slechts mag worden aangegaan om
in de behoefte aan kasmiddelen te voorzien. Én aan
gezien in het onderhavige geval niet moet worden
voorzien in de behoefte aan kasmiddelen maar in de
behoefte aan middelen om buitengewone uitgaven te
kunnen dekken, dient te worden aangegaan een tijde
lijke leening.
Ons college heeft hiertegen geen bezwaar, waarom
n gewijzigd besluit wordt aangeboden.
Principieel bezwaar heeft meergenoemd college tegen
de wijze van aflossing welke, volgen» het genomen
besluit, pas zal aanvangen, bij het aangaan van de
definitieve leening, dus na 10 jaar.
Uit het ter zake dienend schrijven van 31 Juli 1916,
3e afd. no. 1955/1503 te voren genoemd, blijkt, dat
Gedeputeerde Staten uit een oogpunt van een regel
matig finantieel beheer der gemeente het «in het alge
meen niet wenschelijk achten, dat de aflossingen van
geldleeningen worden verschoven tot in de latere jaren
waarover de leeningen loopen.
In het algemeen is deze stelling zeker zeer juist,
maar door het bezigen der aangehaalde woorden wordt
erkend, dat uitzonderingen daarop toelaatbaar zijn. E11
met de voorgenomen leening is dat, meenen wij, het
geval.
Het geldt bier de systematische verbetering van de
geheele binnenstad, een werk alzoo, waarvan het nage
slacht tot in een verre toekomst zal profiteeren. Dit
feit op zich zelf, zo» een cenigszins langen aflossings-
lermijn volkomen wettigen. Maar in het belang van een
regelmatig finantieel beheer, komt ons een lange termijn
niet geraden voor, indien een vroegere delging van
de aan te gane schuld mogelijk moet worden geacht,
Omgekeerd, schijnt het ons volkomen geoorloofd, de
aflossing zoodanig te regelen, dat de druk wordt gelegd
op die jaren waarin de draagkracht het grootst is.
Mits en hierop wenschen wij den nadruk te leggen
de termijn waarbinnen de geheele schuld moet zijn gedelgd,
daardoor niet wordt verlengd. Aldus handelende, zal,
naar ons college meent, de meeste waarborg voor een
regelmatig finantieel beheer, ook voor de naaste toe
komst, worden verkregen.
Nu kan stellig niet worden beweerd, dat een ter
mijn van 40 jaar. voor de aan te gane leening, lang
is. Het tegendeel is eerder waar. Daartegen wordt dan
ook geen bezwaar gemaakt. Alleen het aanvangen van
de aflossing na 10 jaar ontmeet bedenking.
Intusschen blijkt, dat de totaal aflossing op schuld
der gemeente daalt van rond f42000 in 1917 tot rond
f31000 in 1927 en tot nog geen f25000 in 193S.
Voorts valt te constateeren, dat, met uitzondering van
vijf jaarlijksche aflossingen van fiooo, in 1938 alle schuld
zoowel van de Gemeente als van de bedrijven zal zijn
gedelgd, welke vóór 1913 is aangegaan.
De oudste leening zal in dat jaar (behoudens de
zooeven genoemde uitzondering) 25 jaar oud zijn.
Het wil ons voorkomen, dat deze toestand gunstig
kan worden genoemd en alle aanleiding geeft om in dit
speciale geval, de eerstkomende jaren niet zwaarder te
belasten dan noodig is.
Wij wenschen, tot verdediging van ons standpunt,
op nog een andere omstandigheid te wijzen.
Het valt zeker te loven, dat de overheid in dezen
crisistijd, zooveel mogelijk werk aan de markt brengt.
Maar dan dient er eenigc clementie te worden betracht in j
de regeling van de dekking der lasten. En dit kan
hier te gemakkelijker, nu steeds de politiek is gevolgd,
de crisis-kosten zooveel mogelijk uit gewoon tc dekken
sn niet is geschroomd de inkomsten-belasting te ver- j
hoogen, om die politiek te kunnen voeren.
En ook mag niet worden voorbijgezien, dat met vrij j
groote zekerheid mag worden aangenomen, dat de ko-
mende jaren belangrijke finantieftie e:schen aan de
gemeente zullen stellen.
Waar nu duidelijk is aangetoond, dat de finantieele
positie door het verschuiven van den aanvang der
aflossing, allerminst in gevaar wordt gebracht en vooral j
de tegenwoordige omstandigheden en die der naaste
toekomst zwa^e lasten op de gemeente zullen leggen,
komt het ons voor, dat aanneming van het voorstel in
het belang der gemeente en tevens in het algemeen
belang moet worden geacht.
I Iet daarbij behoorend besluit luidt als volgt
1. in te trekken, zijn besluit van 20 December
191(1, no. 656;
i. 11. aan te gaan eene tijdelijke geldleeniog
van ten hoogste f 500 000, op te nemen naar behoefte, j
maar per jaar niet meer dan f 50 000, tegen een rente, J
berekend naar teil hoogste 6 pet. per jaar en ultslui- 1
tend dienende voor werken, ter uitvoering van het
plan tot verbetering van de binnenstad, welke werken
telken jare op de begrooting zullen moeten worden j
aangegeven met eeue raming der kosten.
b. zoodra het geheele bedrag van f500000 zal zijn
opgenomen, daarvoor aan te gaan een definitieve lee
ning, behoudens het be)>aa!dc onder naar een plan,
I dat nader zal worden vastgesteld en aan de goedkeu-
ring van Gedeputeerde Staten zal zijn onderworpen.
c. te bepalen, dat de definitieve leening zal moeten
worden afgelost binnen 40 jaar, nadat de eerste ter
mijn va'11 de onder <1 bedoelde tijdelijke leening zal
zijn opgenomen, en dat de aflossing zal aanvangen
met den dienst vair 1927 en telkens za' bedragen onge
veer f 17 000.
d. dat de rente en aflossing uit de gewone en bui
tengewone middelen der Gemeente zullen worden
bestreden.
Wij hebben de eer Uwe vergadering voor te stellen
evenals vorige jaren tc besluiten, dat dit jaar aan het
Gymnasium geen overgangsexamens zullen worden ge
houden cn dat de regeling van de bevordering dei-
leerlingen en het staken der lessen, in afwijking van
de attikeien 4 en 9 van het Reglement, aan het Col
lege van Curatoren zal worden overgelaten.
Bij Uw besluit van 1 Juni jl. werd om advies in
onze handen gesteld een verzoek van het Bestuur der
Vereeniging «Het Groene Kruis» albier, om het voor
1917 aan die Vereeniging verleende subsidie groot
f300.te willen vorhoogen met f750.— cn alzo» te
brengen op f 1050.
Deze meerdere subsidie wordt gevraagd voor do
uitbreiding van den werkkring der Vereeniging, speciaal
wat betreft de zuigelingen-verzorging.
Hoewel het streven de: Vereeniging onze volle sym
pathie heeft, kunnen wij geen vrijheid vinden i' to
adviseeren het verzoek toe to staan.
Het tusschentijdsch toestaan van op het oogenhlik niet
noodzakelijke credieten ten laste van een loopend
dienstjaar, waarvan de financieele uitkomsten nog niet
kunnen worden vastgelegd, is met een goed financieel
beheer niet te vereenigen.
Verder merken wij nog op. dat het bezwaarlijk kan
worden goedgevonden, dat zonder eenig overleg met
de Gemeente wordt voorzien in de pensimineering van
de Zusters, terwijl de daarvoor noodige uitgaven bijna
geheel uit de subsidie moeten worden bestreden. Het
is niet ondenkbaar, dat op deze wijze de bijdragen
door belanghebbende te betalen geringer zijn dan de
Gemeente van haar eigen ambtenaren vordert.
Bovendien zou een inwilliging van hel verzoek voor
dit doel, ook baar gevolgen kunnen hebben voor an
dere gesubsidieerde instellingen, terwijl dit punt juist
een onderwerp van studie bij ons college uitmaakt.
Wij hebben derhalve de eer l" voor te stellen het
verzoek af te wijzen, doch bij de behandeling der
begrooting voor 1918 te overwegen of de voor dat
jaar te verleenen subsidie meer dan f ',oo. z.a' be
dragen,
in Juli 1917 in deze gemeente een demonstratie te
houden ter bevordering der Lichamelijke )p voeding,
houdende verzoek om het op de gemeentebegrootiiig
voor 1917 uitgetrokken bedrag ad. f500.-- voor
lichamelijke opvoeding geheel of gedeeltelijk ter
beschikking van het Comité te stellen, tot dekking van
de kosten der demonstratie, daar vermoedelijk tic ont
vangsten de uitgaven niet zullen dekken.
Gelet op het doel waarvoor de gelden worden ge
vraagd, stellen wij U voor te besluiten tot betaling
van het eventueele tekort der demonstratie lot een
maximum bedrag van f 450.—, zulks uit volgn. 219
der gemeentebegrooting voor 1917.
Antwoord van Burgemeester-
en Wethouders op de verslagen
van de afdeelingen, waarin op
25 en 27 April 1917 is behan
deld geworden het voorstel tot
wijziging van oe Verordening op
de inkomstenbelasting (Gedrukte
verzameling no. 2S6).
Met genoegen heeft het college geconstateerd, dat
de strekking van het voorstel de instemming heeft van
den Raad.
Slechts twee bedenkingen werden gemaakteen der
leden zou den aftrek voor noodzakelijk levensonder
houd voor ongehuwde» wenschen gesteld te zien op
het zelfde bedrag, dat voor gehuwden geldt, n.l,
f500; de wijze waarop de reclames volgens liet ont
werp zullen worden behandeld, kon niet de algemeen»
goedkeuring wegdragen.
In afwijking van de thans geldende verordening,
wordt voorgesteld de kinderaftrek ongelimiteerd toe te
passen. Verder wordt voorgesteld de aftrek voor nood
zakelijk levensonderhoud, voor gehuwden, te bepalen
op f 500 in plaats van op 400.
Hieruit kan blijken dat ons college het beginsel
«belasting naar draagkracht» verder heeft willen door
voeren. cn tevens, dat het rekening wenscht te zien
gehouden met de samenstelling van het gezin. Dit
voorstel is dus zuiver principieel en daarom heeft het
ons wel cenigszins verwonderd, dat louter ter wille
van fiscale redenen, wordt voorgesteld.de door-oering
van het beginsel te temperen.
Daarom alleen reeds zouden wij 011s met het voor
stel niet kunnen vereenigen.
Maar ook komt het ons onnoodig voor, de onge-
huwden, met een inkomen van minstens f450 geheel
vrii te stellen van het mode dragen van de lasten,
welke de algemecne huishouding veroorzaakt.
Het beginsel, dat zooveel mogelijk een ieder,
het zij dan nog zoo weinig, bijdraagt in de kosten
der huishouding, komt ons nog steeds juist voor,
En een overwegend bezwaar kan hiertegen niet
bestaan, nu het gaat om eert heffing van hoogstens
f 2.50 a f3. Mocht hiertegen worden aangevoerd, dat
dit bedrag door velen niet, althans bezwaarlijk kan
worden opgebracht, dan meenen wij er bij voorbaat
op te wijzen, dat bijna zonder uitzondering, dergelijke