Bel dan op No. 42.
geestelijkheid, dat de menschel) eiken dag voor het
altaar moeten knielen.
Hoe komt het, dat al die feestdagen rijn afgeschaft
(Spr. moet er dadelijk bijvoegen dat er veel te veel zijn
afgeschaft). Dat komt alweer hierdoor, dat de nieuwe
klasse het werk van die dagen noodlg had bij de op
komst van de nieuwe productiewijze. Ze zeidenhet
is een schande, dat die menschen maar steeds naar de
kerk loopen, terwijl wij hun arbeid zoo goed kunnen
gebruiken. Het was eenvoudig een strijd cm de arbeids
kracht van de massauit de kerk naar de werkplaats.
Wel niet heelemaal uit de kerk, maar dan toch voor
zoover noodig was om de nieuwe opkomende klasse
de beschikking te geven over de arbeidrkracht van
de massa, noodig voor de productie.
Na de Fransche revolutie, toen de bourgeoisie op
op het toppunt van baar macht kwam, probeerde zij
zelfs om de arbeiders ook nog een Zondag per maand
af te nemen en de Zondag te doen houden eens in
tien dagen.
We kunnen terugzien op een tijd, dat er een strijd
gevoerd is op alle mogelijke gebied tusschen de kath.
kerk en de bourgeoisie.
Dat alles kan verklaard worden uit het groote maat
schappelijke feit, dat er aan 't eind van de middel
eeuwen een nieuwe maatschappelijke klasse opkomt.
Tegelijk met de opkomst van de bourgeoisie onstaat
en een groote verandering in het Ka'h. geloof en ook
in de eeredienst van de kerk.
Spr. meende met dit voorbeeld, de gedachten van
de hoorders in Historisch materialistische richting te
ktitanen doen leiden, de menschen vertrouwd te maken
met de kern van de zaak n.l., dat ook het godienslig
denken uit maatschappelijke oorzaken is te verklaren.
We hebben er nu een practisch voorbeeld van gehad.
Inturschen hebben we hier nog maar te maken met
een verandering in het godsdienstig geloof, 't Is al
veel gewonnen, dat wij inzien, dat een verandering
in het godsd. gel. niet is te begrijpen wanneer we
niet letten op den maatschappelijken ondergrond. Maar
daarmee in de vraag nog niet beantwoordhoe is
men in 'l algemeen gekomen tot godsdienst? Dat be
treft dus de opvattingen «ver het ontstaan en over
het wezen van die zaak.
Dat zal spr. de volgende keer behandelen.
Eerst nog, als slot van dezen avond dithoe is nu
eigenlijk de redeneering van het Hist. Mat.?: Als volgt:
we hebben gezien, dat de verandering in bet deuken
voort komt uit een verandering in de machtsverhoudin
gen der klassen. Zoolang de kerk heerschte, stond ze
er op, dat haar leerstellingen werden ontzien, dat
niemand er van afweek. Ook stond zo er op, dat haar
voorschriften i.z. de eeredienst zoo slipt mogelijk werden
gehandhaafd. Daarin heeft de bourgeoisie, die geheel
andere belangen had, verandering gebracht. We komen
dus tot deze algemeene uitkomst: Wat zoo op gees
telijk gebied zich vertoont, dat verandert door een
verandering in den maatschappelijken ondergrond. Er
is geweest een regeerende macht van de Kath. Kerk.
overwonnen door de burgerij. Dat is nog niet alles.
We hebben gezien, dat die veranderingen in de machts
verhoudingen veroorzaakt werden door veranderingen
van economischen aardde opkomst van handel en
industrie beteekende de opkomst van een grooie wijzi
ging iu het economisch leven. Die wijziging bestoud
hierin dat bet boeren- en handwerk overging in een
meer kapitalistische productiewijze. De diepste, do aller
laatste oorzaak is dus een verandering van den arbeid.
De arbeid blijkt dus de groote kracht te zijn, die de
maatschappij beheerscht, geheel en al. Het is de arbeid
die beslist.
Verandering in de arbeidswijze bracht een nieuwe
klasse.
Dat >oudekapitalisme bracht voort de bourgeoisie,
zooals het nieuwe kapitalisme het proletariaat voortbracht.
De opkomst van de bourgeoisie beteekende een neder
laag voor de Kath. Kerk.
Er zijn dus 3 verschillende >lagen<:
1. we zien verandering in het gedachtenleven. Daarbij
aansluitend zien we
2. een verandering in de maatschappelijke verhou
dingen, in de machtsverhouding der klassen. En dan
zien we tenslotte,
3. dat alles berust op wijziging in de productie-wijze.
De arbeid beheerscht de maatschappij. Verandert
de wijze van arbeiden, dan veranderen de maatschap
pelijke verhoudingen. En veranderen deze, dan ver
andert het geestelijk leven.
Een volgende keer nog iets over het ontstaan en
over het wezen van den godsdienst.
BEKENDMAKING HINDERWET.
Burgemeester en Wethouders van Amersoort.
brengen ter openbare kennis,
daf bij hun besluit van 14 Dec. 1920, aan
DE FIRMA B. HEMMENGA EN J. DE WILDE
en hare rechtverkrijgenden voorwaardelijk vergunning
is verleend tot het oprichten van een timmerfabriek,
te drijven door een electromotor van 4 P.K.,
in het perceel alhier gelegen aan de Groote Haag
Nos. 37 en 39, kadastraal bekend Gemeente A. lersfoort,
Sectie E No 5253.
Amersfoort, 15 December 1920.
De Burgemeester voornoemd,
v. RANDWIJCK
De Secretaris,
A. R. VEÏNSTRA.
De Burgemeester van Amersfoort
breugt ter kennis,
dat in de gemeente Hoogland gevallen van mond
en klauwzeer zijn voorgekomen.
Amersfoort, 15 December 1920.
Dè Burgemeester voornoemd,
v. RANDWIJCK.
Hebt oen
Taxi of auto noodig?
De volkstelling.
Weldra zal een nieuwe volkstelling plaa's vinden,
en waar deze maatregel van zoo overgroot belang
is om de ontwikkeling van ons volk in zijn geheel,
maar vooral van elke gemeente in het bizonder te
begrijpen, is het gewenscht hierover wat uitvoeriger
gegevens het licht te doen zien. Wij danken dit
materiaal aan den heer R. Groenveld, die a's chef
van dezen tijdelijken dienst den voor het tellen nood
zakelijken arbeid organiseert. Een arbeid, welke niet
gering moet worden geschat, wat begrijpelijk wordt
wanneer men weet dat onze stad er voor moet worden
verdeeld in 32 wijken. Daarbij moet het werk ge
schieden in zeer beperkte ruimte, want het Raadhuis
wordt te klein en het benoodigde papiermateriaal
neemt op zich zelf reeds een kolossale plaats in.
De voorbereidende werkzaamheden zijn begonnen
in September met het resultaat, dat thans al het
materiaal klaar ligt. Maar daarvoor is dan ook gewerkt
tot 's avonds 10 uurf Moge de burger9 der ijver dezer
ambtenaren tegemoet komen door het eigenlijke werk
van de te'ling zoo veel mogelijk iu de hand te werken I
Hier volge nog een beschouwing over de telling
in het algemeen
De eerste algemeene telling werd in ons land ge
houden van 31 December 1829 op 1 Januari 1830.
In het betrekkelijk Kon. Besluit van 1829 alsmede ia
de wet van 1879 was bepaald dat telkens om de 10
jaar eene algemeene telling zoude moeten worden
gehouden.
De 10e telling zou dus feitelijk gehouden moeten
zijn van 1919 op 1920. Aangezien echter de ons om
ringende landen telling houden van het tiende op het
elfde jaar, was het, teu einde vergelijkingen te kunnen
trekken omtrent de verkregen gegevens, wenschelijk
dat wij ook in het vervolg de telling houden van het
tiende op het elfde jaar.
In 1919 werd de wet van 1879 voor het houden
van volkstellingen dienovereenkomstig gewijzigd.
Ook voor de tiende telling is weer gekozen de toe
stand in den nacht van 31 Dec. 1920 op 1 Januari
1921. Da regeering meent, dat op dit tijdstip de meeste
menschen in hun werkelijke woonplaats aanwezig zijn.
Oorspronkelijk had de telling alleen ten doel het
bepalen van het aantal inwoners van het Rijk en het
aantal alhier tijdelijk verblijvende vreemdelingen.
Langzamerhand is het meer en meer het doel geworden
om statistische gegevens te verzamelen.
Bij Koninklijk Besluit van 13 April 1920 zijn vast
gesteld de gegevens welke ten aanzien van ieder
persoon moet worden gevraagd.
De opgaven hebben betrekking:
1. op de namen (vraag 1)
2 de sameuwoning (vragen 2 en 3)
3. de geboorteplaat (vraag 4)
4. den landaard (vraag 5)
5. den godsdienst (vraag 6)
6. blind- en doofheid (vraag 7)
7. het beroep (vragen 11 tot 13).
Oppervlakkig zou men zeggen dat het vragen van
opgaven omtrent naam, geboorteplaats, enz. overbodig
is omdat deze gegeveus toch reeds in het Bevolkings
register voorkomen.
Men moet echter niet vergeten, dat de tegenwoordige
wijze van boeking de- bevolking het maken van fouten
zeer gemakkelijk maakt. Vooral met personen, die
dikwijls van woonplaats veranderen, omdat bovenbe
doelde gegevens dan telkens moeten worden over
geschreven.
Krijgen wij dus juiste gegevens op de telkaarten,
dan biedt de telling een mooie gelegeuheid tot her
stelling van abuizen in het Bevolkingsregister. Daarom
is voorafgaande invulling uit de Bevolkingsregisters
aan de gemeentebesturen ten strengste verboden.
Vr. 5. Landaard.
Het is van groot belang te weten hoeveel en welke
vreemdelingen zich In ons land hebben gevestigd, van
wie bekend zal worden welk beresp zij uitoefenen,
waaruit weer valt af te leiden, welken Invloed het
vreemdelingenverkeer kan en zal hebben ln de ver
schillende bedrijven.
Beroep.
Vooral nu erin de laatste jaren zooveel veranderingen
in de beroepslndeeling onzer bevolking zijn gekomen,
is de beantwoording van deze vragen van groot belang.
Het is b.v. bekend genoeg, dat de verhouding tusschen
het getal in een beroep werkzame personen en het
getal beroepsloozen belangrijk is gewijzigd, doordat
het aantal vrouwen, die een beroep uitoefenen, aan
zienlijk is vermeerderd. Maar de juiste maat van de
toeL .ming van dien vrouwenarbeid en vooral van den
arbeid van de gehuwde vrouw kan eerst vastgesteld
worden naar de uitkomsten van de a s. telling.
Is de beantwoording van de vragen over het beroep
in de eerste plaats van belang voor de overheid bij
het samenstellen van wetten, van niet minder belang
zijn deze opgaven voor particuliere verzekeringsmaat
schappijen. Deze maatschappijen baseeren hunne tarieven
voor een groot deel op de sterftekans die iemand loopt
in de omstandigheden waarin hij verkeert en werkt.
Onder die omstandigheden neemt het uitgeoefende
beroep eene voorname plaats in. Die maatschappijen
nu zullen verlangend zijn, na te gaan of de spli'sing
der bevolking naar bedrijfsgroepen zooals deze telling
die zal geven, er op zullen wijzen, dat de aantallen
in verschillende groepen vergelijkenderwijze voor of
achteruit zijn gegaan., d.w.z. dat de sterfte in bepaalde
groepen is af of toegenomen.
Samenwoning der bevolking.
In dezen tijd van woningneod zijn van bijzonder
actueel belang de vragen die gericht zijn op de ken
nis van de bewoning en samenwoning. Het is te ver
wachten dat de statistiek te dezen opzichte sterk spre
kende verschillen zal opleveren met die van de vorige
telling. Het zal interessant zijn te vernemen hoeveel
minder vertrekken gemiddeld voor bewoning van ge
zinnen ter beschikking zijn dan bij de vorige telling.
Ingevolge het veelvuldig voorkomen van samenwoning
van gezinnen wegens gebrek aan woningen.
Wie Is Pierre Ia Rue?
Ja, wie is het? Is het Felix, de assistent van dr.
Montrose, of is het misschien do detective Parrirh,
die immers het geheimzinnige document yan >den
man met de Roode Oogen» bij Harold Stanley
achterlaat?
Laten wij u dezen keer eens niet lastig vallen met
een verslag, maar veronderstellen dat u met even
groote aandacht dit product van menschclijke scherp
zinnigheid hebt aanschouwd. En dan de zaak eens
nuchter beredeneeren. Laten wij daarbij beginnen aan
te nemen, dat alle personen, die in deze film optreden,
In aanmerking komen voor onze verdenking. Maar
de meesten komen, hetzij een enkele keer, hetzij her
haalde malen, tegelijkertijd met Pierre la Rue op, en
kunnen het dus niet zijn. Al wordt ook hier weer
het oordeeien moeilijk gemaakt, doordat bv. een Harold
Stanley zich als la Rue vermomt, cn wel zoo goed
dat de leden van de Bende der Roode Oogen ze'f
de dupe worden van zijn misleiding. Zoo zou later
kunnen blijken, dal ook in andere scenes de dan op
de Jilm verschijnende Pierre la Rue niet is de echte,
waardoor ook onze maatstaf weer aan kracht verliest.
Maar toch, als wij alleen het heel zekere nemen, dan
blijkt het dat overblijven drie personen die het kunnen
zijn, te weten: Felix, de knecht van dr. Montrose,
Parrisb, de detective, endr. Montrose zelf. Van
Felix zeiden we reeds dat er klaarblijkelijk ons wordt
gesuggereerd dat hij Is: Pierre la Rue. Het ligt er
dik boven op, te dik zelfs. Dat kan alweer 2 redenen
hebben: óf om ons te doen denken »dat doen zo d'r
om, dus is hij het natuurlijk niet* terwijl dan later
zou blijken dat hij het tóch is óf om ons te ver
leiden dezen gedachtengang tot het einde te jvolgen,
waardoor wij dus zouden worden geforceerd Felix
wèl als la Rue aan te wijzen, waarbij dan echter
later zou blijken dat een ander dat gevaarlijk perso
nage is. |Wij voor ons zeiven hebben reeds in den
aanvang gezegd, dat Felix niet In aanmerking komt.
Van Parrish zal menigeen thans denken nu hij
het bewuste document van la Rue In Harold's kamer
verloor dat hij de man met de roode oogen is.
Men moet daarbij echter wèl bedenken, dat er 3
mogelijkheden bestaan: ie hij heeft het document bij
zijn onderzoekingen te pakken gekregen en Is zelf er
op uit la Rue te vatten2e hij is wèl lid van de
bende, doch niet Pierre la Rue; en dan pas In de 3e
plaatsParrish Is la Rue.
Wat dokter Montrose betreftde houding van dezen
geleerde is ongetwijfeld allerzonderlingst. Vooral wan
neer de geheimzinnige gemaskerde na zijn vergeefsche
poging om het parelsnoer van Stanley te stelen in het
laboratorium van den dokter vlucht «n door de ge
heime deur verdwijnt en dan Montrose even later zelf
op den drempel verschijnt en aan Harold mededeelt dat
er niemand is binnengegaan, dan krijgen wij al zeer
vreemde vermoedens. Maar als dan even later Jim
Tanner door de geheime deur in het laboratorium
treedt, dan is het toch ook weer mogelijk dat deze
de man was die poogde het halssnoer te rooven, en
Montrose hem alleen wilden redden uit vrees voor
ontdekking van zijn eigen rol is deze geheimzinnige
Roode-Oogen-Bende-geschiedenis. Trouwens, ook al
ware dr. Montrose zelf de man geweest, die den aanval
op Harold deed, dan nog ware daardoor geenszins
bewezen, dat Montrose Pierre la Rue zou zijn. Immers
zou de mogelijkheid niet uitgesloten zijn, dat Montrose
door zijn eigen proefnemingen eenigszlnsis beïndvloed
en dus ook zwakke misdadige neigingen heeft be
komen, waartoe dan de omgang met la Rue en zijn
bende nog het noodige zou hebben bijgedragen.
Resumeerend mogen wij dus herhalen, dat op het
oogenblik nog niet met stelligheid is uit te maken
wie Pierre la Rue is, en dat met evenveel waarschijn-
heid Felix, Parrish en Montrose daarvan door ons
mogen worden verdacht.
Dit neemt echter niet weg, dat men natuurlijk wel
kan meenen een inzicht in het geheel der intrige
te hebben verkregen en du3 wel voor zich zelf over
tuigd kan zijn van den persoon. Met eenige film
ervaring komt men al een heel eind, en zoo meenen
wij voor ons ook, de zaak wel te hebben doorzien.
Maar dat verklappen wij uiteraard niet, want ook ons
weekt het kansje van den grooten prijs 1
Nadrukkelijk willen wij echter nog eens er op
wijzen hoezeer deze buitengewone film de moeite
waard is, en onze lezers aansporen te gaan zien, al
hun scherpzinnigheid aan te wenden en mede te raden
wie is Pierre la Rue?l
Uit het politie-rapport.
Overgenomen van de Amsterdamsche politie S. N.
P. R„ wonende te Amsterdam, verdacht van diefstal
te zwolle gepleegd. Hij wordt naar Zwolle overge
bracht.
Nachtverblijf verleend aan G. J. H., te Zutphen.
- Bekeurd terzake openbare dronkenschap P. G.,
Zogstraat.
Kunst en Wetenschap.
Marius Kerrebijn.
Van Marius Kerrebijn's Piano-Concert, hetwelk
»deu grooten toondichter en mensch Ludwlg von
Beethoven gewijd» is, Is een door Kerrebijn aange
boden afdruk door het Bestuur van het Beethoven-
Haus» te Bonn onder dankzegging aangenomen om
in hunne verzameling te worden opgenomen.
Zooals men reeds weet Is dit Concert in Maart j.l.
te Haarlem (onder Louis Boer) zeer gunstig ontvangen.