ONZE
mm
W\
Rozebottels
r
Van hef geruite bord
Probleem no. 22
X
n
C
H&MI Ml,
fü W Èl
i m
ry
fifiiP
SÜ
H gfÜ
f§§
n
m m
m
in
ill iS
;"j Ut
i
d j
f3
"""ër
De ,,G!euige" trekt over
de hei
Het betooverde kasteel
'AMERSFÖORTSCHE COURANT
ZATERDAG 9 AUGUSTUS 1941
Zwijgen is goud
„Spreken is zilver en zwijgen is
goud", is wel een van onze meest kern
achtige en teekenend Hollandsche
spreékwoorden. Zilver en goud. beide
edele metalen: maar is het goud niet hel
edelste? En staat niet boven een vloed
snel stroomende woorden, hot zwijgen?
Maar zwijgen is moeilijk, soms zelfs
heel moeilijk. En er kunnen oogenblik-
ken zijn, dat het een getuigenis is van
groote'fierheid en innerlijke sterkte, om
te blijven zwijgen, als er woorden zijn,
die ons op de lippen branden. Zouden
er niet tusschen de menschen onderling
heel wat meer misverstanden bestaan,
doordat er të veel gesproken wordt? En
moet ik niet. eerlijkheidshalve beken
nen, dat deze beschuldiging in het alge
meen voor eep groot deel op ons. vrou
wen. neerkomt? Vooral dan. wanneer
die groote despoot, de jaloezie, in het
spel is. Dan wordt er zoo gauw iets ge
zegd over een ander, wat niet uitge
sproken had mogen worden, of wel. om
dat het omaar gedeeltelijk waar is. of
omdat \jre iemand daardoor in een heel
verkeerd licht zetten.
Spreken gaat gemakkelijk en is dik
wijls weldadig: het. kan zoo opluchten.
Door enkele woorden te zeggen over
een ander, misschien niet als zoodanig
bedoeld, maar vernederende kleinee-
rende woorden, kunnen wij ons zelf zoo
veel grooter doen schijnen, zoo veel
meer op den voorgrond plaatsen. En wie
is er zich op dat oogenblik van bewust,
hoe ver de gevolgen van zijn woorden
zich kunnen uitstrekken? Zelf weten we,
hoe we den ander moeten beoordeelen,
maar degene die ons aanhoort,zal den
besprokene schatten naar het uitgespro
ken oordeel. Hoeveel stil verdriet kan
hiervan het gevolg zijn! Dat zien en we
ten we niet altijd, maar wie het eenmaal
in zijn leven ondervonden, heeft, zal lie
ver zwijgen dan over een ander een en
kel woord meer te zeggen dan hij ver-
antwoorden^kan. Wie toch heeft ook
maar het minste recht om te oordeelen
over de daden of gedragingen van een
ander, die niet alle, ook de kleinste mo
tieven weet.
Zwijgen is een edele en groote kunst.
Wat is het niet dikwijls ook moeilijk.
om*het zwijgen te bewaren, wanneer we
meenen in het ongelijk gesteld te wor
den: om niet een scherpe en bitse op
merking te maken, wanneer ook maai
de allerminste snaar van den hoogmoed
wordt aangeraakt. Wie zich zelf dan
meester kan blijven, zal daar achteraf
meer bevrediging in vinden als in het
overijld gesproken woord.
Maar wie zichzelf vergeet en een
schamper woord terugzegt, zal nader
hand in stille oogenblikken innig wen-
schen dat de woorden ongesproken wa
ren; want, wat we maar bedoeld had
den als'een soeldeprilc. wordt zoo dik
wijls als een dolkstoot gevoeld en woor
den kunnen zoo djep en pijnlijk kwet
sen. Woorden kunnen lank nawerken en
wat eenmaal gezegd is, kan moeilijk
hersteld worden.
Zwijgen is niet anders dan zelf-
beheersching en in ieder menschenleven
komen er veel oogenblikken, dat die
zelfbeheersching noodig is.
als aanvulling van groenten
en vruchten
Het Voorlichtingsbureau van den
Voedingsraad schrijft
Uit talrijke onderzoekingen is ge
bleken, dat rozebottels zéér rijk zijn
aan vitamine C. Reeds in vroeger
eeuwen werd rozebottelthee gegeven
aan kleine kinderen met- tandvleesch-
hloedingen, waarna genezing optrad
Er was toen nog geen voldoende zui
gelingenzorg en door ondoelmatige
voeding ontstond genoemde aandoe
ning, als gevolg van een gebrék aan
vitamine C.
Wanneer de goede soort rozebottels
op de juiste wijze verwerkt wordt tot
jam of thee, blijft het vitaminegehalte
nog zoo groot, dat het zéker de moeite
waard is de rozebottels op deze wijze
te verwerken.
In den winter en in het vroege voor
jaar loopt het vitamine-C-gehalte van
onze voedingsmiddelen, waaronder de
aardappel de voornaamste plaats in
neemt. terug. Versche 'groenten en
vruchten zijn in den winter'niet altijd
in voldoende mate te krijgen. Het is
dus van belang een natuurlijke bron
van vitamine C te benutten en de ro
zebottels te conserveeren. Deze kun
nen dan gebruikt worden, wanneer
groenten en vruchten schaarseh zijn.
Bovendien is rozebotteljam zeer sma
kelijk voor de boterham, terwijl een
aftreksel van rozebottels een frissche
drank vormt ter vervanging van thee.
Eind Augustus, in September en in
October zijn de rozebottels voor de
verwerking geschikt en is het oogen
blik van den inmaak aangebroken.
De Rosa rugosa en de Rosa rubigi-
nosa hebben bottels met een hoog vi
taminegehalte. Ze gi-oeien in tuinen;
plantsoenen en duinen. Men doet ver
standig deze soorten voor den inmaak
te kiezen' en ze spoedig na den' pluk
te verwerken., Het is gewenscht, dat
ieder, die de beschikking over deze
rozebottels heeft, deze bereidt op de
hieronder aangegeven wijze en be-
Pijnen
':J 'O O tllijnfiaxdtje*
hebben veelzijdig pijnuitdrijvende werking.
waart tot in den winter of hej; vroege
voorjaar.
Rozebotteljam I
De bottels wasschen en van kelk
blaadjes en steeltjes ontdoen. De bot
tels doorsnijden^en de pitten met een
theelepeltje of Merdappelmesje verwij
deren.
De vruchten wegen; en gelijke ge-
wichtshoeveelheid suiker met zoo wei
nig mogelijk water verhitten tot ze een
draad trekt. De bottels bij de stroop
voegen en de massa onder voortdurend
roeren nog 10 minuten koken.
De jam warm in de uitgekookte pot
jes overdoen en afsluiten met een
laagje gesmolten parafine of. met cel
lophane, dat een paar uur in de bran
dewijn heeft gelegeyi.
Van deze, jam is het gehalte aan vi
tamine C bepaald. Dit bleek 650 mg.
te zijn. Het voor,deel is de korte kook
tijd van de rozebottels. Een nadeel is
de groote hoeveelheid suiker,-die men
ervoor noodig heeft en de zeer harde
consistentie (gelijk geconfijte vruch
ten), die de jam krijgt.
Rozebotteljam ii (2'/ï potje).
1 "Kg. rozebottels, suiker en bessen
sap. De bottels schoon maken, zooals
boven aangegeven is. De vruchten we
gen en in een wijde pan, waar.van de
bodem met een weinig kokend water
bedekt is, aan de kook brengen. De
vruchtenmassa onder voortdurend roe
ren inkoken tot 2/3 van het volume.
De suiker (3/4 kg. op 1 kg. schoonge
maakte en van pitten ontdane roze
bottels) en wat bessensap toevoegen.
De jam laten koken totdat een paar
druppels, die men snel op een bord
laat afkoelen, niet meer vloeien. De
jaYn heet in de potjes doen, die zorg
vuldig gewasschen en met schoon wa
ter (liefst gekookt) zijn omgespoeld.
De potjes zoo vol mogelijk vullen en
afsluiten met een stukje cellophane,
dat met een elastiekje of touwtje strak
om het potje wordt gespannen.
Een schoteltje op het potje plaatsen,
het geheel omkeeren en zoo laten af-
koeiep.
Uit het óóg uit het hart is 't
Dat is er een wijs en waar woord;
Daarom vindt Persil het wel prettig,
Dat U woord Persil weer eens hoort.
AJ ben ik soms moeilijk te krijgen
En niet meer precies zooals „toen",
'k Ben nog nummer één op het lijstje,
Ik ben nog altijd kampioen. ci. d.
SCHAAKRUBRIEK onder redasha van'l. J Haak, Vermaarilr. 119 Amersfoort
QAMRU3RIEK onder redactie van A. M- Oliën, Cornelllelaan 4, Utrecht
Men wordt veriocht, brieven betreffende deze rubrieken,
rechtstreek» aan bovenstaande adressen te zenden.
VJ
V. MARIN
Wit: Kh3 Dc4 Tcl8 Tel Ph7 Ld2 e3 g4.
Zwart: Ke5 Ta3 Ta6 Pel Ph2 Lal La8 a5
c6 e7 g5 g6.
Wit geeft mat ln 3 zetten.
tê i i
n
m
mm
m
Opl. uiterlijk 10 Aug. '41.
OPLOSSING No. 20.
EINDSPEL No. 199,
De Dame tegen meerdere officieren. Zijn
bij belcfe partijen pionnen voorhanden, dan
kunnen soms drie lichte officieren b.v.
2 P L reeds tegen de Dame winnen, terwijl
T+2 L gewoonlijk weinig moeite hebben en
4 lichte officieren geregeld winnen. Tegen
eerstgenoemd aantal Is de D. wel opgewas
sen. Stelling:
Wit: Kf6 Pe5 Pf5 Lf7 Lf8.
Zwart: Kh8 Dfl.
Wit wint me$ of zonder voorzet. Oplos
singen uiterlijk 19 Augustus a.s.
OPLOSSING No. 197.
De stand was:
Wit: Kg2 Del e5.
Zwart: Kg4 De6 c5 g5 g7.
1. De4t Kh5; 2. Dh7t Dh6 (Kg4? Dh3f):
3. Df5 c5; 4. e6 c4; 5. e7 Dc6t; 6. Df3f met
ruil en winst.
Goede opl. J. Schut.
BEGINNERS
Zooals opgemerkt, maakt uo dubbelplon wei
nig of geen verschil. In een der vorige
hoofdstukken kwam de stelling Kfl hlKdl
h5 voor. Voegt men hieraan een pion op h2
toe, dan kan do winst evenmin als fn op-
gemolde stelling geforceerd worden. Is xlc
vijandelijke Koning ln staat te opponeeren.
dan kan ook een tripelpion niet winnen.
Wit vermeldde reeds, dat ln do stelling
Kc6 b4 b6—Kc6 Wit aan zet zal winnen
evenals in soortgelijke standen met pionnen
In de b- en g-Hjn. Staat de onderste pion
echter op b5 dan ls het remise, want na b7f
Kb8 ls Zwart zoowel na b6 of K6b mat.
In ons volgend opstel wordt behandeld.
„Twee vrijpionnen".
WEENER PARTIJ
Mieses Tsclilgorin
Ostende 1906
X. e2e4 ,c7—e5
2. Pblc3 Pb8C0
3. Lfl—c4 Lf8c5
4. Ddlg4 Dd8—f6
5. Pc3d5
Een soortgelijke speelwijze ontstaat ln de
Berlijner: na 1. e4 o5; 2. Lc4 Lc5; 3. Dg-1
Df6: 4. Pc3 Df2:f? 5. Kdl staat Wit veel be
ter,
Df6xf2t
6. Kei—dl Ke8—f8
Anders komen direct groote moeilijkheden.
7. Pgl—h3 Df2d4
8. d2d3 d7d6
9. Dg4li4 Lc8xh3
10. Dli4xh3 Pc6—a5?
Hier onderschat Tsclilgorin de stelling, het
geen duidelijk door het volgend looperoffer
aangetoond wordt.
11. Thlfl Pa5xc4
12. Dh3d7 I7*-t6?
13. Pd5xf6
Zwart is verlóren. Het Dame-offer kan
slechts ecnig uitstel brengen.
Pg8xfo
14. Tflxf6f g7xf6
15. Lel—h6t Kf8—g8
16. Dd7c6 mat
Of zeer banaal Dg7 mat.
m m
mm r
a
m a
«I A
a m
Wit 34—30, Zwart moet nu om schijfverllea
door 31—26 enz. te ontgaan dc schijnbaar
goede zet 3540 spelen doch dan maakt Wit
3329, 2721, 83. 3:27, 2743 '.enz. met
winst.
Oplossing „Acht om acht".
--s «a
m
31
m
m
m 0
éi] -S!
a
m
v,i
Wit speelt 3227 en Zwart weet niet betel
te doen dan te plakken met 3127, WH
27:7, 3430, 72, dan ls Zwart's sterkste
slag van 48 naar 30. Wit 2:35 en een zeer
geestige afwikkeling blijft nu nog over, na
melijk: Zwart 33—39
Wit 35—49 25—30
4742 30—34
4944 3943
4449 4348
5044 en 44—39 mCt winst. Er zijn nog
andere mogelijkheden, dit ls echter de fraai
ste spelgang.
Voob> de liefhebbers van een eindspel met
dammen volgt hier de stand van een tegen
drie dammen voorbij wit drie dammen heeft
op 37. 41 en 42. Zwart een dam op 25. De
eerste zet ls 37—19. de volgende zetten zijn
minder moeilijk. De hoofdzaak ls, dat men
deze zeldzaam mooie eindstand kent.
Spiegelen van
damcomposities
Terwijl wij de vorige week eenlge fantasie-
problemen behandelden die een bepaalde fi
guur op het dambord vormden, vragen wij
'thans Uw aandacht voor een geheel ander
onderwerp op het gebied der problematiek;
namelijk het spiegelen van problemen en
eindspelen,
Het spiegelen van damcomposities wordt
veelvuldig toegepast, hierdoor komt men
vaak tot, zeer verrassende resultaten, want,
alhoewelhet spiegelbeeld uiteraard groote
overeenkomst vertoont met het origineel
wordt dc uiteindelijke winst meestal op een
geheel verschillende wijze verkregen hetgeen
dan dus weder een bijdrage levert tot ver
dieping der kennis van het damspel.
Op cle diagrammen staan twee probleem-
eindspelstanden. De stand van zeven om
zeven ls het origineels probleemeindspel ter
wijl de stand van acht om acht het spiegel
beeld hiervan ls. De hoofdvariant van elk
geven wij aan, de bijvai'lantcn trachte men
zelf te vinden.
Oplossing „Zeven om zeven".
filmnieuwtjes
In haar loopende productie zal de
Ufa alsnog een D.F.E.-film oonemen:
„Das Recht auf Liebe", naar het too-
neeïstuk „Vroni Mareiter" van F.K.F.
Franclcy voor de film bewerkt door
'dr. Ernst Hesse on dr. Erichs Eber-
mayer en vervaardigd onder regie van
Joe Stokel. In deze film, die zich voor
een groot deel in het hooggebergte af
speelt worden de vier belangrijkste
rollen vervuld door Magda Schneider,
Viktor Staal, Paul "Wegener en Anne-
liese Uhlig.
Binnenkort zal de Ufa hier te lande
een Adler-D.F.E. film uitbrengen, ge-
titeld: „Herzensfreud-Herzenslied" door
Hubert Marichka, die ook regisseerde,
en Aldo von Pinelli voor de film be
werkt naar motieven van het tooneel-
stulc „Junger Wein" van Raimund
Martin. Een groot aantal békende, ar-
tisten, Magda Schneider, Paul Hörbi-
ger, Olly Holzmann, 'Lucie Englisch,
Hans Lcibeit, Erika Von Thellmann,
Paul Klingcr, Hedwig Bleibtreu, Caro-
la Höhn, speelt in deze film dc voor
naamste rollen.
Het was warm op de
hooizolder, heel warm,
en de zware geur van
het hooi belette de
jongens het inslapen
Beneden in de stal
scharden de beesten
onrustig met de hoe
ven.
„Joop, kun jij sla
pen?"
„Ik, neen, het is zo
broeiend." Bob kwam
overeind. „Zouden we
die deur wat openzet
ten?"
„Goed!"
„Wat scharmaaien jul
lie daar?" bromde
Sjefke, die ze op hun
weg naar de deur een
stevige por in de rib-
bun gaven.
„We gooien die deur
open", zei Bob, de
daad bij het woord
Voegend.
-Een brede stroom
koelere avondlucht
golfde de hooizolder
binnen,
„Oef, dat frist op.
.„Ik blijf hier nog wat
zitten, zeg. Het is hier
heerlijk. Kijk toch eens
naar de sterren.
Vreemd, het is of ze
hier veel groter zijn
dan in de stad."
„Ge hebt me uit -mijn
slaap gehaald", mop
perde Sjef nog wat.
maar toen kroop hij toch ooi: maar
overeind en een ogenblik later zaten
de jongens gedrieën uit.te kijken.
Beneden hen lag het -erf met daar
achter de heide in het vreemde, hel
derwitte licht van de klare sterren
nacht.
Zwijgend keken ze uit Ér roerde
geen blad. Nu en clan verschoot er een
ster. Tot plotseling', ver weg' op do
heide, een vreemd schijnsel opdoemde.
„Wat is dat?" verbaasden beide
stedsjongens zich tegelijkertijd, zo dat
cle vraag uil één mond scheen te ko
men. Maar Sjef bleef peinzend uit
zien. terwijl het schijnsel al helderder
werd. Hoe kun je nu een paar wille
keurige kampeerders, die toevallig eens
een week op de hoeve van je vader
verblijven nu vertellen, over dat. schijn
sel, dat zo geheimzinnig voorlsc'hoof
over cle witte zandweggetjes van de
oude, hem zo vertrouwde Brabantse
hei.
„Dat is de Gleuige", zegt hij afge
trokken.
Het blijft stil na die uitspraak. Voe
len de beide anderen, dat als ze nu
ruwweg doorvragen, die Brabantse
jongen niets meer zeggen zal
Als betoverd blijven zij staren naar
de lichtende kogel, die langzaam
voortschuift over de donkere hei, en
zij blijven zwijgen tot het licht ver
dwenen is en de hei weer donker en
stil, alsof er niets gebeurde, voor hen
ligt.
„Ja, dat noemen ze hier de Gleuie-
ge", gaat Sjef dromerig voort.
„Dat is natuurlijk een verdichtseltje,
dat snap jullie. Eigenlijk is het niets
anders dan wat phosphorische dampen
die uit de vennen opstijgen. Zo ver
klaren de meester en de pastoor het,
en iedereen, die school gegaan, heeft,
weet het en verklaart het zo, want
niemand wil graag- voor ongeleerd
aangezien worden.
„Toch is me het oude verhaal lie
ver, al weet ik dan dat het een ver
schijnsel is, dat al een natuurkundige
verklaring vond. Maar jullie zullen
wel niet op „spreukskes" gesteld zijn?
„Jawel", zei Bob 'ernstig. „In een
stemming als deze zou je er bijna in
geloven kunnen. Die vurige kegel met
dat heldere licht in de top: hel leek
een lichtende gestalte.
„Ik denk dat ik mij de stuipen ge
schrokken had, als ik het op de hei
was tegengekomen" mompelde Joop.
„Ik ben blij dat jullie dat meevoe
len kunf. Kijk, zie je, dat ergert ons
wel eens aan de stedelingen. Zij lachen
de eenvoudige mensen hier uit om
hun vreemde verhélen over dingen,
waarvan zij nu eenmaal de verkla
ring vonden in boeken, die anderen
voor hen schreven. Maar al die steed-
se grootschreeuwers schrikken net zo
goed als wij, als zij zonder die verklat
ring plotseling voor zo'n natuurver
schijnsel' staan."
„Ja, je hebt van die verwaande
uilen" gaf Joop philosopbisch toe.
„Maar vertel nu eens het verhaal
van den Gleuige."
„Nu dan. Het moet al jaren her ge
beurd zijn, in de tijd, toen de mensen
hier de grenzen nog niet zo nauwkeu
rig kenden, dat men den scheper van
Oirschot haalde om de juiste grens -
tussen zijn gemeente en de onze aan
te geven.
„Nu wilde de Oirschotter zijn ge
meente graag zo groot mogelijk ma
ken, dus was hij besloten de grens
in bet voordeel van Oirschot een ste
vig stukje te verleggen.
„Erg gemakkelijk werd hem dat niet
gemaakt, want hij moest met een du
re eed bezweren, dat hij de waarheid
sprak.
„Wat doet nu de leperd? Voor hij
van huis ging, stopte hij een lepel in
zijn pet en wat zand uit de hof in zijn
klompen. Bij de grensscheiding geko
men, wees hij de grenslijn en flink
stuk in het voordeel van Oirschot- aan.
„Is dat wezelijk waar?" vroegen die
van ons dorp ontsteld.
„Maar de gewetenloze scheper be
zwoer hen, met een hand naar zijn pet
en met de ander op zijn klompen wij
zend: „bij den Schepper hierboven „ik
sta op Oirschotse grond."
Die ergerlijke spotternij werd zwaar
gestraft. Zijn ziel vond geen rust meer.
Zuchtend en klagend waart hij in de
zomernachten over de hei, en meét
met gloeiende ketenen het verkeerd
gemeten land opnieuw na. Of hij gaat
de grenssteen rond, klagend vragepd
waar moet ik hem leggen, waar moet
ik hem leggen?"
„Misschien komt er nog wel eens een
moedig man, die hem raadt de steen
terug te zetten, waar* hij hem eens
moedwillig verkeerd van wég liet sle
pen. Dan zal de Gleuiege verlost zijn,
omdat hij het onrecht goed maakte.
„Maar die man is nog niet gevon
den, want nog steeds dwaalt de Gleui
ge over de heide. Tenminste", besloot
Sjefke met een fijn lachje, „dat zeg
gen die domme zandboerkes. Wij we
ten het beter. Liever de wetenschap!"
„Ik zou het bijna beklagen, dat wij
het zo goed weten. Zo'n verhaal, dat
pakt je, jong, zo dat je de verklaring
van die phosphordampen er graag voor
geven zou".
„Ach Brabant" zuchtte Sjefke, „Bra
bant is een schoon land".
wie kan het raden?
Met s lust je me denk ik wel.
Met 1 ben ik' een meisjesnaam;
Met g een stad in 't Zeeuwse land.
Met p zit ik scffis voor het raam.
•saod 'S3O0 'saoq 'saos iguissopo
Met g ben ik een Vlaamse stad.
Met v ben ik een man.
Met k iels dat je zeker kent,
Raad nu maar wat je kan.
juajj 'iU3A ')U3-o :§urssoido
Zwart als een moriaan
Zie je mij naar binnen gaan:
Maar wat er van mij overblijft
Is in een korten tijd vergrijsd,
•[oo^uaajs iBuissojdQ
„Hè", dacht Koen, „lekker die vacan-
tie!"
Hij zat op de bank onder de appel
boom, een groot glas karnemelk naast
zich, een bibliotheekboek opengeslagen
op zijn knie.
Hij had eigenlijk nog geen zin in
lezen en keek echt vacantieachtig-lui de
blauwe lucht in, waarin heel in de .verte
een klein wit schapewolkje, als een
bootje met een wit zeil, voortdobberde.
Terwijl hij daar zo stil zat te dromen,
streek er eensklaps een vogeltje langs
zijn oor en dat tjilpte wat, dat tjilpte, ie
raadt nooit wat die wel zei. „Koen"
tjilpte ie. „Koen, weet jij waar het be
toverde kasteel staat?"
„Neen", zei Koen, „neen, dat weet ik
niet".
„Ik wel, ik wel", floot het vogeltje.
„Het staat midden in het bos op een
hoge berg en het is sinds jaar en dag
gesloten, helemaal dicht, alle luiken
voor de vensters, de poorten gegren
deld en de brug opgehaald."
„Zo", zei Koen verbaasd. „Hoe komt
dat?"
„Omdat het 't betoverde kasteel is",
vertelde het vogeltje geheimzinnig, ter
wijl hij op het randje van Koen's ooi-
neerstreek otn gemakkelijker met hem
te kunnen praten.
„Maar morgen om twaalf uur, dan
gebeurd er wat, en ik weet het, ik! ilc!
ik!"
„Vertel het, mij ook", vroeg de jon
gen nieuwsgierig, „toe, vertel het mij
ook."
„Dat was ik al van plan" kwetterde
het beestje. „Koen, zet je beide oren
wagenwijd open, want morgen om
twaalf uur dan valt bij dc eerste slag
van twaalven de ophaalbrug neer, de
poorten openen zich cn je kan ongehin
derd het betoverde kasteel binnengaan.
Wie voor de laatste slag vah twaalven
daar binnengaat, aan die behoort heel
hPt slot, met alle schatten, die het in
zich bergt. Maar is de laatste slag ver
klonken, dan sluiten de poorten zich
weer."
„Duivekater", dacht Koen, „duive
kater": daar moest hij bij zijn.
„Is dat echt waar?" vroeg hij, om,
zich te overtuigen dat hij niet zat te
dromen.
„Echt waar, echt waar!" kwetterde
het vogeltje en vloog pijlsnel de blauwe
lucht in. Hoog aan de hemel hoorde
Koen hem nog roepen: „Echt waar, echt
waar!"
Je begrijpt dat Koen van die geschie
denis meer wilde weten.
„Moeder", vroeg hij, voor hij naar
bed ging. „roept U me.morgen om vijf
uur, Ik wil een grote wandeling ma
ken."
„Best jongen", zei moeder, „daar is
het vacantie voor, hoor! Morgen om vijf
uur trek ik je aan je oren
En werkelijk, de volgende morgen om
vijf uur werd Koen ook gewekt.
„Oeoeoeh" bromde hij slaapdronken,
„oeoeh, laat me toch met rust het is nog
veel te vroeg."
„Je wilde een groote wandeling ma
ken", herinnerde móeder hem, „weet je
nog wel?"
Ja, nu herinnerde Koen het zich wel,
„maar" zo dacht hij, „als ik om zeven
uur opsta, dan heb ik nog tijd genoeg.
Het bos is niet zo ver."
„Hè, roept U me liever nog eens -om
zeven uur". En zo gebeurde het ook.
Maar toen modder hem om zeven um
wakker schudde, had Koen nog niet veel
zin om Op-te staan.
„Nog even", dacht hij cn dommelde
weer in. Toen hij wakker schrok, sloeg
de klok al adlit.
„Nu wordt het toch tijd", dacht hij.
Toch bleef hij nog even liggen, want het
was nog zo prettig in bed.
Maar toen het daarop halfnegen en
tenslotte zelfs negen uur sloeg, zette die
slaapkop toch voorzichtig zijn tenen
buiten zijn bed en stond op.
„Hindert niets dat het al negen uur
is", dacht Koen, „ik heb nog tijd ge
noeg, het bos is immers dichtbij", cn hij
ging op zijn zeven gemakken zijn boter
hammen eten.
Het was tien uur eer hij wegging,
„Ik kom er nog best hoor", stelde hij
zichzelf ger.ust „tijd genoeg".
Welgemoed ging hij aan de kuier. En
een uurtje ging alles vlot en schoot li ij
goed op. Maar toen werd het zo warm,,
zo warm. oef zo warm: hij werd er moe
van, reuze moe, want hij had flink door
gestapt om de verloren tijd in te halen.
Nu zag hij in de verte het kasteel al
op de berg 'liggen.
„Hè, hè", dacht hij „nu ben ik er bij
na, nu nog even uitblazen, hoor" cn liet
zich op liet lekker zachte mos vallen.
Zo. dat' was fijn. Maar de tijd draaide
door en al spoedig sloeg de klok half-
twaalf.
„Mmmm", dacht hij, het is vast geen
half uur meer tot de berg, hoogstens
een kwartier", on hij bleef nog even
zitten totdat, zonder dat hij er op gelet
had, de wijzer van *le klok plotseling
tien minuten voor twaalf aanwees.
Daar schrok hij toch van. Vlug als de
wind sprong hij oo en begon te draven,
en te draven en juist één minuut voor
twaalf stond hij aan de voet van de
berg.
Maar, goeie grutte, wat was die berg
hoog.
Koen klom en klom tot hij hijgde en
pufte van inspanning, maar hij waè nog
meer halverwege, toén de eerste Slag
van twaalf verklonk.
Nu haastte hij zich wat hij kon, maai
de klok ging onverbiddelijk verder,
twee, drie, vier, vijf, hij was er bijna,
zes, zeven, acht, nog een klein stukje,-
negen, tien, elf, nog een stap, toen,
twaalf: met donderend geluid sloegen
de poorten dicht, rinkelend aan haar
kettingen ging de brug omhoog.
Koen stond er beteuterd naar te kij
ken.
Het betoverde kasteel was voorgoed
gesloten.