ONZE mm W\ Rozebottels r Van hef geruite bord Probleem no. 22 X n C H&MI Ml, fü W Èl i m ry fifiiP SÜ H gfÜ f§§ n m m m in ill iS ;"j Ut i d j f3 """ër De ,,G!euige" trekt over de hei Het betooverde kasteel 'AMERSFÖORTSCHE COURANT ZATERDAG 9 AUGUSTUS 1941 Zwijgen is goud „Spreken is zilver en zwijgen is goud", is wel een van onze meest kern achtige en teekenend Hollandsche spreékwoorden. Zilver en goud. beide edele metalen: maar is het goud niet hel edelste? En staat niet boven een vloed snel stroomende woorden, hot zwijgen? Maar zwijgen is moeilijk, soms zelfs heel moeilijk. En er kunnen oogenblik- ken zijn, dat het een getuigenis is van groote'fierheid en innerlijke sterkte, om te blijven zwijgen, als er woorden zijn, die ons op de lippen branden. Zouden er niet tusschen de menschen onderling heel wat meer misverstanden bestaan, doordat er të veel gesproken wordt? En moet ik niet. eerlijkheidshalve beken nen, dat deze beschuldiging in het alge meen voor eep groot deel op ons. vrou wen. neerkomt? Vooral dan. wanneer die groote despoot, de jaloezie, in het spel is. Dan wordt er zoo gauw iets ge zegd over een ander, wat niet uitge sproken had mogen worden, of wel. om dat het omaar gedeeltelijk waar is. of omdat \jre iemand daardoor in een heel verkeerd licht zetten. Spreken gaat gemakkelijk en is dik wijls weldadig: het. kan zoo opluchten. Door enkele woorden te zeggen over een ander, misschien niet als zoodanig bedoeld, maar vernederende kleinee- rende woorden, kunnen wij ons zelf zoo veel grooter doen schijnen, zoo veel meer op den voorgrond plaatsen. En wie is er zich op dat oogenblik van bewust, hoe ver de gevolgen van zijn woorden zich kunnen uitstrekken? Zelf weten we, hoe we den ander moeten beoordeelen, maar degene die ons aanhoort,zal den besprokene schatten naar het uitgespro ken oordeel. Hoeveel stil verdriet kan hiervan het gevolg zijn! Dat zien en we ten we niet altijd, maar wie het eenmaal in zijn leven ondervonden, heeft, zal lie ver zwijgen dan over een ander een en kel woord meer te zeggen dan hij ver- antwoorden^kan. Wie toch heeft ook maar het minste recht om te oordeelen over de daden of gedragingen van een ander, die niet alle, ook de kleinste mo tieven weet. Zwijgen is een edele en groote kunst. Wat is het niet dikwijls ook moeilijk. om*het zwijgen te bewaren, wanneer we meenen in het ongelijk gesteld te wor den: om niet een scherpe en bitse op merking te maken, wanneer ook maai de allerminste snaar van den hoogmoed wordt aangeraakt. Wie zich zelf dan meester kan blijven, zal daar achteraf meer bevrediging in vinden als in het overijld gesproken woord. Maar wie zichzelf vergeet en een schamper woord terugzegt, zal nader hand in stille oogenblikken innig wen- schen dat de woorden ongesproken wa ren; want, wat we maar bedoeld had den als'een soeldeprilc. wordt zoo dik wijls als een dolkstoot gevoeld en woor den kunnen zoo djep en pijnlijk kwet sen. Woorden kunnen lank nawerken en wat eenmaal gezegd is, kan moeilijk hersteld worden. Zwijgen is niet anders dan zelf- beheersching en in ieder menschenleven komen er veel oogenblikken, dat die zelfbeheersching noodig is. als aanvulling van groenten en vruchten Het Voorlichtingsbureau van den Voedingsraad schrijft Uit talrijke onderzoekingen is ge bleken, dat rozebottels zéér rijk zijn aan vitamine C. Reeds in vroeger eeuwen werd rozebottelthee gegeven aan kleine kinderen met- tandvleesch- hloedingen, waarna genezing optrad Er was toen nog geen voldoende zui gelingenzorg en door ondoelmatige voeding ontstond genoemde aandoe ning, als gevolg van een gebrék aan vitamine C. Wanneer de goede soort rozebottels op de juiste wijze verwerkt wordt tot jam of thee, blijft het vitaminegehalte nog zoo groot, dat het zéker de moeite waard is de rozebottels op deze wijze te verwerken. In den winter en in het vroege voor jaar loopt het vitamine-C-gehalte van onze voedingsmiddelen, waaronder de aardappel de voornaamste plaats in neemt. terug. Versche 'groenten en vruchten zijn in den winter'niet altijd in voldoende mate te krijgen. Het is dus van belang een natuurlijke bron van vitamine C te benutten en de ro zebottels te conserveeren. Deze kun nen dan gebruikt worden, wanneer groenten en vruchten schaarseh zijn. Bovendien is rozebotteljam zeer sma kelijk voor de boterham, terwijl een aftreksel van rozebottels een frissche drank vormt ter vervanging van thee. Eind Augustus, in September en in October zijn de rozebottels voor de verwerking geschikt en is het oogen blik van den inmaak aangebroken. De Rosa rugosa en de Rosa rubigi- nosa hebben bottels met een hoog vi taminegehalte. Ze gi-oeien in tuinen; plantsoenen en duinen. Men doet ver standig deze soorten voor den inmaak te kiezen' en ze spoedig na den' pluk te verwerken., Het is gewenscht, dat ieder, die de beschikking over deze rozebottels heeft, deze bereidt op de hieronder aangegeven wijze en be- Pijnen ':J 'O O tllijnfiaxdtje* hebben veelzijdig pijnuitdrijvende werking. waart tot in den winter of hej; vroege voorjaar. Rozebotteljam I De bottels wasschen en van kelk blaadjes en steeltjes ontdoen. De bot tels doorsnijden^en de pitten met een theelepeltje of Merdappelmesje verwij deren. De vruchten wegen; en gelijke ge- wichtshoeveelheid suiker met zoo wei nig mogelijk water verhitten tot ze een draad trekt. De bottels bij de stroop voegen en de massa onder voortdurend roeren nog 10 minuten koken. De jam warm in de uitgekookte pot jes overdoen en afsluiten met een laagje gesmolten parafine of. met cel lophane, dat een paar uur in de bran dewijn heeft gelegeyi. Van deze, jam is het gehalte aan vi tamine C bepaald. Dit bleek 650 mg. te zijn. Het voor,deel is de korte kook tijd van de rozebottels. Een nadeel is de groote hoeveelheid suiker,-die men ervoor noodig heeft en de zeer harde consistentie (gelijk geconfijte vruch ten), die de jam krijgt. Rozebotteljam ii (2'/ï potje). 1 "Kg. rozebottels, suiker en bessen sap. De bottels schoon maken, zooals boven aangegeven is. De vruchten we gen en in een wijde pan, waar.van de bodem met een weinig kokend water bedekt is, aan de kook brengen. De vruchtenmassa onder voortdurend roe ren inkoken tot 2/3 van het volume. De suiker (3/4 kg. op 1 kg. schoonge maakte en van pitten ontdane roze bottels) en wat bessensap toevoegen. De jam laten koken totdat een paar druppels, die men snel op een bord laat afkoelen, niet meer vloeien. De jaYn heet in de potjes doen, die zorg vuldig gewasschen en met schoon wa ter (liefst gekookt) zijn omgespoeld. De potjes zoo vol mogelijk vullen en afsluiten met een stukje cellophane, dat met een elastiekje of touwtje strak om het potje wordt gespannen. Een schoteltje op het potje plaatsen, het geheel omkeeren en zoo laten af- koeiep. Uit het óóg uit het hart is 't Dat is er een wijs en waar woord; Daarom vindt Persil het wel prettig, Dat U woord Persil weer eens hoort. AJ ben ik soms moeilijk te krijgen En niet meer precies zooals „toen", 'k Ben nog nummer één op het lijstje, Ik ben nog altijd kampioen. ci. d. SCHAAKRUBRIEK onder redasha van'l. J Haak, Vermaarilr. 119 Amersfoort QAMRU3RIEK onder redactie van A. M- Oliën, Cornelllelaan 4, Utrecht Men wordt veriocht, brieven betreffende deze rubrieken, rechtstreek» aan bovenstaande adressen te zenden. VJ V. MARIN Wit: Kh3 Dc4 Tcl8 Tel Ph7 Ld2 e3 g4. Zwart: Ke5 Ta3 Ta6 Pel Ph2 Lal La8 a5 c6 e7 g5 g6. Wit geeft mat ln 3 zetten. tê i i n m mm m Opl. uiterlijk 10 Aug. '41. OPLOSSING No. 20. EINDSPEL No. 199, De Dame tegen meerdere officieren. Zijn bij belcfe partijen pionnen voorhanden, dan kunnen soms drie lichte officieren b.v. 2 P L reeds tegen de Dame winnen, terwijl T+2 L gewoonlijk weinig moeite hebben en 4 lichte officieren geregeld winnen. Tegen eerstgenoemd aantal Is de D. wel opgewas sen. Stelling: Wit: Kf6 Pe5 Pf5 Lf7 Lf8. Zwart: Kh8 Dfl. Wit wint me$ of zonder voorzet. Oplos singen uiterlijk 19 Augustus a.s. OPLOSSING No. 197. De stand was: Wit: Kg2 Del e5. Zwart: Kg4 De6 c5 g5 g7. 1. De4t Kh5; 2. Dh7t Dh6 (Kg4? Dh3f): 3. Df5 c5; 4. e6 c4; 5. e7 Dc6t; 6. Df3f met ruil en winst. Goede opl. J. Schut. BEGINNERS Zooals opgemerkt, maakt uo dubbelplon wei nig of geen verschil. In een der vorige hoofdstukken kwam de stelling Kfl hlKdl h5 voor. Voegt men hieraan een pion op h2 toe, dan kan do winst evenmin als fn op- gemolde stelling geforceerd worden. Is xlc vijandelijke Koning ln staat te opponeeren. dan kan ook een tripelpion niet winnen. Wit vermeldde reeds, dat ln do stelling Kc6 b4 b6—Kc6 Wit aan zet zal winnen evenals in soortgelijke standen met pionnen In de b- en g-Hjn. Staat de onderste pion echter op b5 dan ls het remise, want na b7f Kb8 ls Zwart zoowel na b6 of K6b mat. In ons volgend opstel wordt behandeld. „Twee vrijpionnen". WEENER PARTIJ Mieses Tsclilgorin Ostende 1906 X. e2e4 ,c7—e5 2. Pblc3 Pb8C0 3. Lfl—c4 Lf8c5 4. Ddlg4 Dd8—f6 5. Pc3d5 Een soortgelijke speelwijze ontstaat ln de Berlijner: na 1. e4 o5; 2. Lc4 Lc5; 3. Dg-1 Df6: 4. Pc3 Df2:f? 5. Kdl staat Wit veel be ter, Df6xf2t 6. Kei—dl Ke8—f8 Anders komen direct groote moeilijkheden. 7. Pgl—h3 Df2d4 8. d2d3 d7d6 9. Dg4li4 Lc8xh3 10. Dli4xh3 Pc6—a5? Hier onderschat Tsclilgorin de stelling, het geen duidelijk door het volgend looperoffer aangetoond wordt. 11. Thlfl Pa5xc4 12. Dh3d7 I7*-t6? 13. Pd5xf6 Zwart is verlóren. Het Dame-offer kan slechts ecnig uitstel brengen. Pg8xfo 14. Tflxf6f g7xf6 15. Lel—h6t Kf8—g8 16. Dd7c6 mat Of zeer banaal Dg7 mat. m m mm r a m a «I A a m Wit 34—30, Zwart moet nu om schijfverllea door 31—26 enz. te ontgaan dc schijnbaar goede zet 3540 spelen doch dan maakt Wit 3329, 2721, 83. 3:27, 2743 '.enz. met winst. Oplossing „Acht om acht". --s «a m 31 m m m 0 éi] -S! a m v,i Wit speelt 3227 en Zwart weet niet betel te doen dan te plakken met 3127, WH 27:7, 3430, 72, dan ls Zwart's sterkste slag van 48 naar 30. Wit 2:35 en een zeer geestige afwikkeling blijft nu nog over, na melijk: Zwart 33—39 Wit 35—49 25—30 4742 30—34 4944 3943 4449 4348 5044 en 44—39 mCt winst. Er zijn nog andere mogelijkheden, dit ls echter de fraai ste spelgang. Voob> de liefhebbers van een eindspel met dammen volgt hier de stand van een tegen drie dammen voorbij wit drie dammen heeft op 37. 41 en 42. Zwart een dam op 25. De eerste zet ls 37—19. de volgende zetten zijn minder moeilijk. De hoofdzaak ls, dat men deze zeldzaam mooie eindstand kent. Spiegelen van damcomposities Terwijl wij de vorige week eenlge fantasie- problemen behandelden die een bepaalde fi guur op het dambord vormden, vragen wij 'thans Uw aandacht voor een geheel ander onderwerp op het gebied der problematiek; namelijk het spiegelen van problemen en eindspelen, Het spiegelen van damcomposities wordt veelvuldig toegepast, hierdoor komt men vaak tot, zeer verrassende resultaten, want, alhoewelhet spiegelbeeld uiteraard groote overeenkomst vertoont met het origineel wordt dc uiteindelijke winst meestal op een geheel verschillende wijze verkregen hetgeen dan dus weder een bijdrage levert tot ver dieping der kennis van het damspel. Op cle diagrammen staan twee probleem- eindspelstanden. De stand van zeven om zeven ls het origineels probleemeindspel ter wijl de stand van acht om acht het spiegel beeld hiervan ls. De hoofdvariant van elk geven wij aan, de bijvai'lantcn trachte men zelf te vinden. Oplossing „Zeven om zeven". filmnieuwtjes In haar loopende productie zal de Ufa alsnog een D.F.E.-film oonemen: „Das Recht auf Liebe", naar het too- neeïstuk „Vroni Mareiter" van F.K.F. Franclcy voor de film bewerkt door 'dr. Ernst Hesse on dr. Erichs Eber- mayer en vervaardigd onder regie van Joe Stokel. In deze film, die zich voor een groot deel in het hooggebergte af speelt worden de vier belangrijkste rollen vervuld door Magda Schneider, Viktor Staal, Paul "Wegener en Anne- liese Uhlig. Binnenkort zal de Ufa hier te lande een Adler-D.F.E. film uitbrengen, ge- titeld: „Herzensfreud-Herzenslied" door Hubert Marichka, die ook regisseerde, en Aldo von Pinelli voor de film be werkt naar motieven van het tooneel- stulc „Junger Wein" van Raimund Martin. Een groot aantal békende, ar- tisten, Magda Schneider, Paul Hörbi- ger, Olly Holzmann, 'Lucie Englisch, Hans Lcibeit, Erika Von Thellmann, Paul Klingcr, Hedwig Bleibtreu, Caro- la Höhn, speelt in deze film dc voor naamste rollen. Het was warm op de hooizolder, heel warm, en de zware geur van het hooi belette de jongens het inslapen Beneden in de stal scharden de beesten onrustig met de hoe ven. „Joop, kun jij sla pen?" „Ik, neen, het is zo broeiend." Bob kwam overeind. „Zouden we die deur wat openzet ten?" „Goed!" „Wat scharmaaien jul lie daar?" bromde Sjefke, die ze op hun weg naar de deur een stevige por in de rib- bun gaven. „We gooien die deur open", zei Bob, de daad bij het woord Voegend. -Een brede stroom koelere avondlucht golfde de hooizolder binnen, „Oef, dat frist op. .„Ik blijf hier nog wat zitten, zeg. Het is hier heerlijk. Kijk toch eens naar de sterren. Vreemd, het is of ze hier veel groter zijn dan in de stad." „Ge hebt me uit -mijn slaap gehaald", mop perde Sjef nog wat. maar toen kroop hij toch ooi: maar overeind en een ogenblik later zaten de jongens gedrieën uit.te kijken. Beneden hen lag het -erf met daar achter de heide in het vreemde, hel derwitte licht van de klare sterren nacht. Zwijgend keken ze uit Ér roerde geen blad. Nu en clan verschoot er een ster. Tot plotseling', ver weg' op do heide, een vreemd schijnsel opdoemde. „Wat is dat?" verbaasden beide stedsjongens zich tegelijkertijd, zo dat cle vraag uil één mond scheen te ko men. Maar Sjef bleef peinzend uit zien. terwijl het schijnsel al helderder werd. Hoe kun je nu een paar wille keurige kampeerders, die toevallig eens een week op de hoeve van je vader verblijven nu vertellen, over dat. schijn sel, dat zo geheimzinnig voorlsc'hoof over cle witte zandweggetjes van de oude, hem zo vertrouwde Brabantse hei. „Dat is de Gleuige", zegt hij afge trokken. Het blijft stil na die uitspraak. Voe len de beide anderen, dat als ze nu ruwweg doorvragen, die Brabantse jongen niets meer zeggen zal Als betoverd blijven zij staren naar de lichtende kogel, die langzaam voortschuift over de donkere hei, en zij blijven zwijgen tot het licht ver dwenen is en de hei weer donker en stil, alsof er niets gebeurde, voor hen ligt. „Ja, dat noemen ze hier de Gleuie- ge", gaat Sjef dromerig voort. „Dat is natuurlijk een verdichtseltje, dat snap jullie. Eigenlijk is het niets anders dan wat phosphorische dampen die uit de vennen opstijgen. Zo ver klaren de meester en de pastoor het, en iedereen, die school gegaan, heeft, weet het en verklaart het zo, want niemand wil graag- voor ongeleerd aangezien worden. „Toch is me het oude verhaal lie ver, al weet ik dan dat het een ver schijnsel is, dat al een natuurkundige verklaring vond. Maar jullie zullen wel niet op „spreukskes" gesteld zijn? „Jawel", zei Bob 'ernstig. „In een stemming als deze zou je er bijna in geloven kunnen. Die vurige kegel met dat heldere licht in de top: hel leek een lichtende gestalte. „Ik denk dat ik mij de stuipen ge schrokken had, als ik het op de hei was tegengekomen" mompelde Joop. „Ik ben blij dat jullie dat meevoe len kunf. Kijk, zie je, dat ergert ons wel eens aan de stedelingen. Zij lachen de eenvoudige mensen hier uit om hun vreemde verhélen over dingen, waarvan zij nu eenmaal de verkla ring vonden in boeken, die anderen voor hen schreven. Maar al die steed- se grootschreeuwers schrikken net zo goed als wij, als zij zonder die verklat ring plotseling voor zo'n natuurver schijnsel' staan." „Ja, je hebt van die verwaande uilen" gaf Joop philosopbisch toe. „Maar vertel nu eens het verhaal van den Gleuige." „Nu dan. Het moet al jaren her ge beurd zijn, in de tijd, toen de mensen hier de grenzen nog niet zo nauwkeu rig kenden, dat men den scheper van Oirschot haalde om de juiste grens - tussen zijn gemeente en de onze aan te geven. „Nu wilde de Oirschotter zijn ge meente graag zo groot mogelijk ma ken, dus was hij besloten de grens in bet voordeel van Oirschot een ste vig stukje te verleggen. „Erg gemakkelijk werd hem dat niet gemaakt, want hij moest met een du re eed bezweren, dat hij de waarheid sprak. „Wat doet nu de leperd? Voor hij van huis ging, stopte hij een lepel in zijn pet en wat zand uit de hof in zijn klompen. Bij de grensscheiding geko men, wees hij de grenslijn en flink stuk in het voordeel van Oirschot- aan. „Is dat wezelijk waar?" vroegen die van ons dorp ontsteld. „Maar de gewetenloze scheper be zwoer hen, met een hand naar zijn pet en met de ander op zijn klompen wij zend: „bij den Schepper hierboven „ik sta op Oirschotse grond." Die ergerlijke spotternij werd zwaar gestraft. Zijn ziel vond geen rust meer. Zuchtend en klagend waart hij in de zomernachten over de hei, en meét met gloeiende ketenen het verkeerd gemeten land opnieuw na. Of hij gaat de grenssteen rond, klagend vragepd waar moet ik hem leggen, waar moet ik hem leggen?" „Misschien komt er nog wel eens een moedig man, die hem raadt de steen terug te zetten, waar* hij hem eens moedwillig verkeerd van wég liet sle pen. Dan zal de Gleuiege verlost zijn, omdat hij het onrecht goed maakte. „Maar die man is nog niet gevon den, want nog steeds dwaalt de Gleui ge over de heide. Tenminste", besloot Sjefke met een fijn lachje, „dat zeg gen die domme zandboerkes. Wij we ten het beter. Liever de wetenschap!" „Ik zou het bijna beklagen, dat wij het zo goed weten. Zo'n verhaal, dat pakt je, jong, zo dat je de verklaring van die phosphordampen er graag voor geven zou". „Ach Brabant" zuchtte Sjefke, „Bra bant is een schoon land". wie kan het raden? Met s lust je me denk ik wel. Met 1 ben ik' een meisjesnaam; Met g een stad in 't Zeeuwse land. Met p zit ik scffis voor het raam. •saod 'S3O0 'saoq 'saos iguissopo Met g ben ik een Vlaamse stad. Met v ben ik een man. Met k iels dat je zeker kent, Raad nu maar wat je kan. juajj 'iU3A ')U3-o :§urssoido Zwart als een moriaan Zie je mij naar binnen gaan: Maar wat er van mij overblijft Is in een korten tijd vergrijsd, •[oo^uaajs iBuissojdQ „Hè", dacht Koen, „lekker die vacan- tie!" Hij zat op de bank onder de appel boom, een groot glas karnemelk naast zich, een bibliotheekboek opengeslagen op zijn knie. Hij had eigenlijk nog geen zin in lezen en keek echt vacantieachtig-lui de blauwe lucht in, waarin heel in de .verte een klein wit schapewolkje, als een bootje met een wit zeil, voortdobberde. Terwijl hij daar zo stil zat te dromen, streek er eensklaps een vogeltje langs zijn oor en dat tjilpte wat, dat tjilpte, ie raadt nooit wat die wel zei. „Koen" tjilpte ie. „Koen, weet jij waar het be toverde kasteel staat?" „Neen", zei Koen, „neen, dat weet ik niet". „Ik wel, ik wel", floot het vogeltje. „Het staat midden in het bos op een hoge berg en het is sinds jaar en dag gesloten, helemaal dicht, alle luiken voor de vensters, de poorten gegren deld en de brug opgehaald." „Zo", zei Koen verbaasd. „Hoe komt dat?" „Omdat het 't betoverde kasteel is", vertelde het vogeltje geheimzinnig, ter wijl hij op het randje van Koen's ooi- neerstreek otn gemakkelijker met hem te kunnen praten. „Maar morgen om twaalf uur, dan gebeurd er wat, en ik weet het, ik! ilc! ik!" „Vertel het, mij ook", vroeg de jon gen nieuwsgierig, „toe, vertel het mij ook." „Dat was ik al van plan" kwetterde het beestje. „Koen, zet je beide oren wagenwijd open, want morgen om twaalf uur dan valt bij dc eerste slag van twaalven de ophaalbrug neer, de poorten openen zich cn je kan ongehin derd het betoverde kasteel binnengaan. Wie voor de laatste slag vah twaalven daar binnengaat, aan die behoort heel hPt slot, met alle schatten, die het in zich bergt. Maar is de laatste slag ver klonken, dan sluiten de poorten zich weer." „Duivekater", dacht Koen, „duive kater": daar moest hij bij zijn. „Is dat echt waar?" vroeg hij, om, zich te overtuigen dat hij niet zat te dromen. „Echt waar, echt waar!" kwetterde het vogeltje en vloog pijlsnel de blauwe lucht in. Hoog aan de hemel hoorde Koen hem nog roepen: „Echt waar, echt waar!" Je begrijpt dat Koen van die geschie denis meer wilde weten. „Moeder", vroeg hij, voor hij naar bed ging. „roept U me.morgen om vijf uur, Ik wil een grote wandeling ma ken." „Best jongen", zei moeder, „daar is het vacantie voor, hoor! Morgen om vijf uur trek ik je aan je oren En werkelijk, de volgende morgen om vijf uur werd Koen ook gewekt. „Oeoeoeh" bromde hij slaapdronken, „oeoeh, laat me toch met rust het is nog veel te vroeg." „Je wilde een groote wandeling ma ken", herinnerde móeder hem, „weet je nog wel?" Ja, nu herinnerde Koen het zich wel, „maar" zo dacht hij, „als ik om zeven uur opsta, dan heb ik nog tijd genoeg. Het bos is niet zo ver." „Hè, roept U me liever nog eens -om zeven uur". En zo gebeurde het ook. Maar toen modder hem om zeven um wakker schudde, had Koen nog niet veel zin om Op-te staan. „Nog even", dacht hij cn dommelde weer in. Toen hij wakker schrok, sloeg de klok al adlit. „Nu wordt het toch tijd", dacht hij. Toch bleef hij nog even liggen, want het was nog zo prettig in bed. Maar toen het daarop halfnegen en tenslotte zelfs negen uur sloeg, zette die slaapkop toch voorzichtig zijn tenen buiten zijn bed en stond op. „Hindert niets dat het al negen uur is", dacht Koen, „ik heb nog tijd ge noeg, het bos is immers dichtbij", cn hij ging op zijn zeven gemakken zijn boter hammen eten. Het was tien uur eer hij wegging, „Ik kom er nog best hoor", stelde hij zichzelf ger.ust „tijd genoeg". Welgemoed ging hij aan de kuier. En een uurtje ging alles vlot en schoot li ij goed op. Maar toen werd het zo warm,, zo warm. oef zo warm: hij werd er moe van, reuze moe, want hij had flink door gestapt om de verloren tijd in te halen. Nu zag hij in de verte het kasteel al op de berg 'liggen. „Hè, hè", dacht hij „nu ben ik er bij na, nu nog even uitblazen, hoor" cn liet zich op liet lekker zachte mos vallen. Zo. dat' was fijn. Maar de tijd draaide door en al spoedig sloeg de klok half- twaalf. „Mmmm", dacht hij, het is vast geen half uur meer tot de berg, hoogstens een kwartier", on hij bleef nog even zitten totdat, zonder dat hij er op gelet had, de wijzer van *le klok plotseling tien minuten voor twaalf aanwees. Daar schrok hij toch van. Vlug als de wind sprong hij oo en begon te draven, en te draven en juist één minuut voor twaalf stond hij aan de voet van de berg. Maar, goeie grutte, wat was die berg hoog. Koen klom en klom tot hij hijgde en pufte van inspanning, maar hij waè nog meer halverwege, toén de eerste Slag van twaalf verklonk. Nu haastte hij zich wat hij kon, maai de klok ging onverbiddelijk verder, twee, drie, vier, vijf, hij was er bijna, zes, zeven, acht, nog een klein stukje,- negen, tien, elf, nog een stap, toen, twaalf: met donderend geluid sloegen de poorten dicht, rinkelend aan haar kettingen ging de brug omhoog. Koen stond er beteuterd naar te kij ken. Het betoverde kasteel was voorgoed gesloten.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsche Courant | 1941 | | pagina 6