sr. 391. Tweede Blad.
1"* Jaargang,
Zaterdag 25 April 1903.
KOLONIËN.
FEUILLETON.
Indische Penkrassen.
DA6BLAD.
ABONNEMENTSPRIJS
Per 3 maanden voor Amersfoort f 1.35.
Idem franco per post. - 1.75.
Afzonderlijke nummers- 0.05.
Deze Courant verschijnt Dagelijks, met uitzondering van
Zon- en Feestdagen.
Advertentiën, mededeelingen enz., gelieve men vóór 10 uur
's morgens bij de Uitgevers in te zenden.
Uitgevers: VALKHOFF ft C<>.
Utrechtschestraat 1. Intercomm. Telephoonnummer 66.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
f 0.75.
- 0.15.
Van 15 regels
Elke regel meer
Groote letters naar plaatsruimte.
Voor handel en bedrijf bestaan voordeelige bepalingen tot
hot herhaald adverteeren in dit Blad bij abonnement. Eene
circulaire, bevattende de voorwaarden, wordt op aanvraag
toegezonden.
De brief van Dreyfus.
Aan liet. üiub va,ii zijn, bnei aan clen minis
ter van. ooiuog zegt .axtrutu ux eyiuo, na ex
vp Ui neooell gtrw uzen, uau er piyctar
voting oesLiuav, me ami neii, Uit, paiu^ zijii
ia uet gctuiig, toeiacut. de verKiainigeu van
getuigen, aio vooi lieu Vaxl gcwioxib zij.ii, in
aUOiic,uoiöK.en vut in be talen opnemen, tjn u<u
aec aileen aan ue rogeotung weiiaini een on-
ueizooK te uoen ïiisietien. naar eins cigts lei ten,
oio naar woraen aangewezen, net vei^taae.
„ia u. u niet Descnrijivan, nnjnntxn- ue
mimstoi', noe mijn loven gew.oeet is tede,!
lösi. i±ebt gij| u voorgesteua de inaiteiiugeu
van een aoiiaaat, wiiens» leven geüeei was een
vau aioeid, van reciilöonapeniLoitl, van trouw
eu uiepe gtmeouneid aan. zijn iana en ale
pioi&eung zijn naain ziet branain ©riten, zien
vau zijjne eer en die van zijne .kinderen ziet
biuoovenl ivien werpt lieint tu, een kerker,
ui tui zondert liein, al van da memsenen, men
yiiaaat ntyu, nten veroordeelt Item op st-un-
Keu uie men niet tot zijne kennis brengt.
jU.cn iaat liciu gedurende vij|t jaren net
verseiiriKkonjkata leed ondergaan, men tracüt
bom, paysaeK ten. onaer te or eng en, moreel
te vernietigen. V olkanien onscJiuiüig aan alle
misdaan, uuproeit haj vruoliteiooe liet gelieim
tó ontwarren, roept zijne onscniUd uit en
strijat niet alle niaciit tegen zijn iieliaam,
tegen zijn brein, zicli vastiaenunende aan het
leven om «de hoogste vreugde te genieten
van zijn eerherstel getuige te zijn.
De dagen, de maanden, de jar en gaan zoo
voorbij in de wreedste martelingen, onder
een moorddadig klimaat.
Duidelijk iaat men hem terugkomen naar
Frankrijk, want de schuldige is ontdekt. De
kwelling nadert haar einde, hij; zal zijn land
eu de zijnen terugzien en zich onschuldig
hooren verklaren door dezelfde menigte, die
voorheen, misleid, de veroordeeling van een
verrader toejuichte.
Ik dacht aldus, mijphoer de minister, het
einde van mijp, martelaarschap te zien. He
laas! al heb ik bij mijne terugkomst in
Franknjik de bewonderenswaardige toewijding
vernomen van de grootmoedige en edelaardi
ge mannen, die voor de waarheid hadden
gestreden, ik heb ook vernomen welk een
noodlottige haat was ontketend.
Bij het proces van 1894 was ik met een
dolk in den rug gestoken. Ik kan majj niet
voorstellen dat eene dergelijke euveldaad op
nieuw zou worden gepleegd door dezelfde
mannen met haar logische begeleiding van
valschheden en leugens. Toch was het zoo,
en mijne tweede veroordeeling was een ver
ergerde herhaling van wat in 1894 was voor
gevallen.
Terwiil de schuldige bekend en ontmaskerd
was, terwijl na het eenstemmige arrest van
het hof van cassatie voor de geheele wereld
Ester hazy de bedrijver was van het verraad,
begonnen dezelfde mannen, die in 1894 de
justitie hadden bedrogen, in 1899 weder, om
haar voor de tweed© maal te bedriegen, de
zelfde misdadige handgrepen.
De regeering van de republiek wilde een
onschuldige niet in de gevangenis houden.
Sedert heb ik, aanhoudend denkende aan
de wettige herziening van mijn proces, lang
zamerhand alle elementen van overtuiging
Terzameld, laster en logen minachtend, het
stjlzwijgen bewarende, in de zekerheid, dat
de gerechtigheid den dag van hare zegepraal
zou hebben.
Slachtoffer van misdadige handelingen en
van eene schending der wet, tot twee malen
toe ten mijnen aanzien bedreven, wend ik
mij met vertrouwen tot den hoogsten chef
der militaire rechtspleging, en miji grondende
op het nieuwe feit door den heer Ferlet de
Bourbonne geopenbaard en op het voor goed
bewezen bestaan van liet beweerde borderel
met eene door den Keizer van Duitschland
gestelde aanteekening, vraag ik u wel te wil
len voorschrijven een onderzoek:
1. over het gebruik, dat gemaakt is van
dit valsche stuk in, het proces van Hennes,
en van de gevolgen, die het veroorzaakt hoeft
wat betreft het vonnis, den 9en September
door den krijgsraad te Ren nes tegen mij; ge
wezen;
2. over den leugenaclitigen en bedriegelij-
ken aard van het getuigenis van Czernuski
in het proces van Rennes."
OOST-IN DIÉ.
De Jaiva Ct. van 24 Maart bevat het
verslag over de gebeurtenissen in Atjehi ge
durende de maand Januari. Wij lezen daarin
omtrent de onderwerping van den preten
dent-sultan
Zooals reeds werd vermeld in !het vorige ver
slag, werd overeenkomstig oen door den ei-vielen
en militairen gouverneur gedane toezegging aan
een schriftelijk verzoek van den pretendent-sul
tan om door eenige hoofden van Groot-Atjeh in
Pidië te mogen worden afgehaald, ten einde zich
te Koeta Radja te komen onderwerpen, gevolg
gegeven.
Door den civieien en militairen gouverneur
werd den pretendent den 8sten Januari schrifte
lijk kennis gegeven van de inwilliging van zijn
verzoek en werd hem medegedeeld dat tot het
genoemde doeleinde van Groot-Atjeh vertrokken
waren Toeankoe Mahmoet, Toeaukoe Pangeran
Oesén, de oeleebalangs van Meusiget Radja, lin
ker en rechteroever der Atjeth-rivier, T. Xè Meu-
rasa, de wakils van de panglima's sagi der XXII
en XXVI moekims en twee leden van het Po-
leiu s-goslaoht (T. Moeda Late en T. Ali Basja).
In 'hun gezelschap bevond zich, het hoofd van
de voormalige sultansfamilie Toeankoe Moeha
mat Dartfót en zijn zoon Toeankoe Ibrahim,be
nevens zijne derde (favorita) vrouw Potjoet Moe
rong.
'In het gevolg van Toeankoe Moehamat Dawót
bevonden zich voorts bijna alle Pidie'sche hoof
den. benevens de oelèebalangs van Meureudoe,
Samalanga en Peusangean. Het geiheele gezel
schap (ongeveer 175 personen), dat per H. AI.
Sumbawa en per gouvernoments-stoomer Dog
van Sigli naar Oeléë Llieue was overgevoerd,
vertrok, na debarkement, onmiddellijk per
extra-trein naar Koeta Radja onder geleide van
den waarnemenden assistent-resident van Groot-
Atjöh cn den bestuurder van Pidië, welke laaiste
van Sigli af den pretendent begeleid had.
De pretendent werd daarop gebracht naar een
voor hem bestemde luitenantswoning te Keudah,
waar henn met zijn zoon en Potjoet Aloeroeng,
benevens eenige volgelingen huisvesting ver
leend werd.
Aan des p rotende nis tweede echtgenoote Pot
joet Poetroe tot aan dat «Ogenblik geïnter
neerd in een landsgebouw te Koeta Radja
werd dienzelfden dag vergund verder verblijf te
houden ten huize van Toeankoe Pangeran Oesen.
Aan Toeankoe Moeham at Dawót werd toen
door het hoofd van plaatselijk bestuur medege
deeld dat hij thans in overeenstemming met het
in zijnen eersten brief te kennen gegeven voor
nemen aan den gouverneur schriftelijk van zijn
volledige onderwerping aan het Nederlandsch
gouvernement mededeeling behoorde te doen,
met verzoek ibij Zijn Excellentie te worden toe
gelaten om zulks mondeling te bevestigen.
Den 14en Januari richtte daarop Toeankoe
Aloehamat Dawót aan den gouverneur een brief
van die strekking.
Aan het verzoek van Toeankoe Aloehamat
Dawót, verrat in dien brief, werd den 20en Janu
ari d.a.v. voldaan. Op dien dag worden de Toe
ankoe on zijn zoon bij den civieien en militairen
gouverneur in gehoor ontvangen in tegenwoor
digheid o. a. van bijna alle Groot-Atjelh:sche en
Pidie'sche oelèebalangs benevens die van Aleu-
reudoe, Samalanga cu Peusangan.
De Toeankoe herhaalde ten aauhoore van allen
zijn onderwerpingsbrief, waarin hij o. m. zijn lot
geheel in handen van het gouvernement stelt en
waarin -hij verklaart te zullen berusten in elke
beslissing die omtrent hem genomen zal worden,
terwijl hij verklaart het aloude rijk van Atjeh te
beschouwen als deel uitmakend van het grond
gebied van No'lorlandsch-I'idiè.
Op deze verklaringen, waarin Atjeh's hoofd
van den staat van de heen krachtens geboorte
toekomende en naar de At.jehsdhe inzettingen
wettig verleende waardigheid van sultan afstand
deed, werd door den civieien en militairen gou
verneur geantwoord
a. dat de door Toeankoe Aloehamat Dawót
aangeboden sdh rif lelijke onderwerping die aldus
mondeling was bevestigd, namens de ïegeering
aanvaard werd
b. dat omtrent den Toeankoe de regeering nog
niets beslist had, dat die beslissing eerst later
zou plaats liebben doch dat voorloopig alle
regelingen aan hemi (gouverneur) waren overge
laten
c. dat van den Toeankoe nu vei wacht werd
da: hij aan alle oelèëbalangs en landschapshoof-
den schriftelijk zou te kennen gevea dat hij zich
aan het Xederlandsoh-Indisoh gouvernement had
onderworpen en daarmede dus alle verbet een
eind behoorde te nemen en dat hij daartoe van
al die oelèebalangs en hoofden oprechte mede
werking en steun verlangde, terwijl hij al dade
lijk de nog ontbrekende leden van zijn eigen ge
slacht moest doen tcrugkeeren en moest ont
slaan en terugroepen alle door hem aangestelde
oelèebalangs die niet door het gouvernement er
kend en .nog vijandig waren, zoomede door hem
aangestelde pang lira a's
d. dat vertrouwd werd dat hij in alle oprecht
heid des harten zijn krachten en invloed zou aan
wenden om, volgens des gouverneurs aanwijzin
gen en bevelen, allerwegen rust en orde te hel
pen vestigen
e. dat daarna aan de regeering omtrent hém
èn de andere Toeankoe s voorstellen zouden wor
den gedaan
f. voorts dat don Toeankoe voor zijn onder
houd en dat van zijn rezm yoon-oepig een maand
geld van f 1000 zou worden toegelegd.
Wijders werd aan Toeankoe Moehamat Dawót
medegedeeld dat, aangezien gebleken was dat
aan de opvoeding van zijn zoon Toeankoe Ibra
hin door de omstandigheden weinig zorg besteed
w is kunnen worden, het gouvernement thans die
taak op zich zou nemen en Toeankoe Ibrahin
daartoe, onder geleide van een der andere Toe-
ankoe's. naar Java zou worden opgezonden om
daar te worden grootgebracht overeenkomstig
zijn stand en «geboorte.
Hierna werd den aanwezigen Atiehsdhe hoof
den nog eens duidelijk gemaakt dat, na onder
werping van Toeankoe Moehamat Dawót, van
hen, meer neg dan vroeger, verwacht en geëisoht
werd de meest krachtige medewerking tot het
onschadelijk maken tan de neg rondzwervende
teungkoe's en avonturiers-bendehoofdeji met hun
roovende benden.
Aan de sub c. hierboven uitgesproken ver
wachting, word door Toeankoe Moehamat Dawót
reeds grootendeels voldaan.
Van de leden van zijn eigen geslacht keerde
zijn zuster Teungkoe Poetéh uit Tangsé te Sigli
terug, doch liet Toeankoe Radja Ke-umala nog
niets van zich hooren, waarbij ïntusscnen opge
merkt wordt dat deze den oproepingsbrief nog
mee ontving.
Ten einde Toeankoe in de gelegenheid te
stellen ten opzichte van Pidië te voldoen aan de
veiwachtmg en het vertrouwen uitgedrukt sub
c. en d. hierboven, werd hem den 2en Februari
opgedragen zich naar Sigli te begeven om al
daar, naar de aanwijzingen van den civiel gezag
hebber, werkzaam te zijn. Zijn gezin bleef te Koe
ta Radja.
Het Bat. Nbld. meldt:
Toeankoe Ibrahin, zoon van den pretendonU
sultan, is den 22sten Alaart, vergezeld van Toe
koe Paké Pidië, en onder geleide van den hoofd-
penghueioe Alohamad Roesdi en eenig gevolg,
van Atjeh te «Batavia aangekomen. Hij gaat naar
de 'hooidensahool te Bandoeng, waar hij met zijn
kameraad, Toekoe Paké Pidie, opgeleid zal wor
den tot een, naar wij hopen, goed en handzaam
dienaar van het gouvernement. Toeankoe Ibra
him is een knaap van ongeveer «veerti -n jaar. Een
mutsje met gouden rand is het eenige toeken
zijner waardigheid van suitanstelg.
WESr-INDIÉ.
5arainacca*Expeditiei
Door de Commissie tot wetenschappe
lijk onderzoek vaar Suriname, is weder een
scnrijjven ontvangen van den heer A. J. van
StocKuni, geaagteeJteud ,,'ioekoemoetoemond
3 maart lyUT'.
Uit dit scln'ij(ven blijkt, dat liij| oip den
len Januari met Ui man en gevictuaiieerd
voor 6 weken, van heit kamp uahij den Jan
Basi Cado vertrokken is met 3 booten en 2
korjalen, en na een eindeiooze reeks van
str oom versnellingen en vallen gepasseerd te
hebben, den Hen Januari aan de samen
vloeiing van de öaramacca en de Toekoeimoe-
toe (de zijrivier, waarvan reeds in het vorige
benclit sprake wasaankwam.
Hier werd eene geschikte plaats voor een
depot van goederen en levensmiddelen voor
de hoofdcolonne uatgeaocht, en daarna de
Toekocinoetoe opgevaren. Deze rivier, die
aanvankelijk 40 M. breed was en in de rich
ting van aen Hendriktop voerde, boog zich
spoedig naar het Zuiden, en werd daarbij' zóó
ondiep en zoodanig versperd door omgevallen
boomen, dat het een trekken en kappen zon
der einde was. Aan een punt gekomen waar
een geheele rij, zware boomen over het rivier
tje was gevallen, besloot hij dan ook den
strijd niet smeer voort te zetten (15 Januari),
maar oen vrij belangrijke kreek, door hem
de Jetie-kreek gedoopt, en die hij bij het
opvaren den 13en was gepasseerd, op te gaan,
om langs dien weg zijn doel te naderen.
Deze kreek voerde v.el in de richting van
den Hendriktop, maar het vaarwater was zóó
bochtig eu dermate door omgevallen boomen
versperd, dat op den eersten dag niet meer
dan 2 kilometers in eene rechte lijn konden
worden afgelegd. Daar men bovendien de
kans niet wilde loopen om bij eventueel val
len van het water met de booten opgesloten
tet warden, werd er besloten weder terug te
keeren naar de samenvloeiing van die kreek
met de Toekoemoetoe (gelegen op 4° 8'0 N.B.
en 156° 2'4 W.L.), en van daar uit op den
19en Januari de landreis naar den Hendrik
top tei ondernemen. Op het eerste derde ge
deelte van het traject was het terrein vlak,
en het onderhout over het algemeen niet zeer
dicht. Na 4 dagen kappen begon het terrein
heuvelachtig te worden met steile hellingen,
die met puntige rotsblokken waren bezaaid.
Gaandeweg werden die heuvels hooger en
steiler, eu moest buitengewoon veel van de
kracht der arbeiders gevergd worden, daar
steeds 5 gangen noodig waren voor het trans
porteeren der goederen en vivres. Den tien
den dag was voor hen dan ook een rustdag
dringend noodzakelijk. Daarna werd de reis
nog moeielijker, het ging steeds door berg
op berg af over toppen van 3 a 400 meters
hoogte, met steile rotsige hellingen. De daling
was altijd iets geringer dan de steiging, zoo
dat elk volgend kamp op een grooteren hoog
te lag dan het voorgaande.
Gelukkig dat de ravijnen steeds van water
voorzien waien? aoociat ciaaxaan geen genres
was, tenminste zeulen. Ten. siotte voigue nog,
een uiterst nioeienj(lte en. gevaarlijke kuiu
naai- aen tlenaiiKtop zeivcn, waarbij over
een aistaiia van öZU meters 4ou moest, wor
aen gemoniiiieii, en werd. aeze top aen oen
reuruari bereiKt. Van dezen toent gewagen
de ia Van atooKum vol bewondering over- aen
arbeid der medegenomen stausnegeas. Unoo-
giijpelijü was liet boe zij de zware Jasten
tegen de sten cn giiboerige neiling opmegeii,
waar voor den onbeladen jcairopeaan eine
voetstap een op te los sun paooieem was. jtai
niet eenmaal moesten ziji dat doen, maar m
het begin. v«ij)lmalen om ane bagage, gerecu-
scnappeu, instrumenten en levensmiudeien
bijeen te hebben, en waren eerst op net
laatst vier gangen voldoende.
De top zeil was niet kaal, zooals gedacht
werd, maar vrij dioüt bezet met geboomte
van 1020 nieters hoogte, terwuj|l de bodem
daartusscnen zeer dient begroeid was met
lioogopgaand riet en groote bixuneiiacieen.
Om uitziclit te heoben was net daarom
noodig in de boomen een veriioogd piatlorm
te manen en die welke daarna nog hinderden,
om te kappen. Van ouserveereu was intuasohen
geen sprane, daar in de eerste aagen de top
steeds omhuld was door een aiKke mist, ge
paard met narden oostenwind met stormviar
gen au stortregens, die natuurlijk ook het
verblijft op en nabiji den top zeer onaange
naam maant©. De storm hie«id 2 dagen aan,
daarna bleef echter de top in must genu ld,
zoodat na een zesdaagsen verbnjr nog geen
observatien verricnt Konden worden. van
ötockum besloot daarom den yen Februari 10
arbeiders deu langen en moeaeiijk n weg te
rug te zenden om nieuwe vict^ii© te naien
in het ka p aan de samenvloeiing van fciara-
inacca en Toekoemoetoe.
Dienzellden dag wrok gelukkig de mist op,
en was hij in staat eenige honderden Iiookqu
te meten, doch "s midda«gs kwaan de mist
weder opzetten en verdween nadien niet weer,
zoodat na dien eemgen dag geen observatien
meer konden gedaan woideii.
Den 17en, juist toen de voorraad proviand
geheel was uitgeput, kwamen de arbeiders
van beneden met nieuwen voorraad aan, ver
gezeld door Van Gelder, die van de gelegen
heid gebruik maakte om een bezoek aan den
Hendriktop te brengen. Pulle en De Kook
waren tot nun spijt door eon lichte malaria-
aanval, waarvan eerstgenoemde leed, verhin
derd om den tocht mede te ma^pm
Twee dagen bleef Van Stockum da«arna
nog op den top, in de hoop, dat het weder
op zou klaren, maar toen dit niet geschiedde,
en op don 20eu Februari nog juist proviand
voldoende was voor de terugreis, verliet hii
den uiterst onherbergzamen top, die nog
steeds in nevels gehuld bleef, en kwam den
26en in het kamp aan de rivier aan, waax
zich de lieeren De Koek eu Pulle bevonden.
Aan de arbeiders werd de hoog noodige
rust geschonken, verder de booten nagezien
en opgeknapt, en de verzamelde zoölogische,
botanische en geologische objecten ingepakt,
om ze naar Paramaribo te verzenden. Daar
geen splitsingen meer plaats zouden hebben
werd ook de opzichter De Bresse naar huis
gezonden met de arbeiders, die niet meer
noodig waren, zoodat er slechts 17 arbeiders
bn de expeditie-leden bleven.
Den 4en Maart zouden deze laats ten met
een visschersboot en drie korjalen vertrekken,
met het aoel om de Saramaoca zooveel moge-
Auteursrecht uitdrukkelijk voorbehouden.
VI.
Ik werd van nacht om, 1 uur mot schrik
makker. De Mistral, door de miat-rooen raaik-
^hial genoemd, wias plotseling in alle hevig
heid, kamen opzetten en oaize „Koning Wil-
lem II" stampte vei-sciiaikkelij\k, terwijl
storm en water hem telkens zóó n bons naar
sbiui'board gaivfem, dhit de arme boet er van
kraakt© en zuchtte.
Het zeewater bouktei zóó verwoed togen d
deur van mijn delchiut aan bakboord, alsof
de geheele boel stuk moest.
Het was een leven als een ooi-deelZóó n
storm had ik nog nooit bijgewoond en ik wil
wel bekennen, dat ik een ©ogenblik 'mot
heimwee aan mijn rustig slaapkamertje in
Holland terug d'adht.
Als reizend journalist behoor ik echter
tóet me;r aan mezelf, doch aan het publiek
Ik mocht dus niet lang talmen en moest den
°®tand van nabij gaan opnemen.
Telkens vallende varni rechte naar links,
kleedde ik mij fluks aan, zeo gced1 en zöa
kwaad als het ging en moest toen tegen den
stormwind in, mijn hutdeur openen. Dat
een zeer moeielijjke beweging en niet ge-
''onder gewaar, dtanr die orkaan met gc-
gcmoteimde deur ate ampu't eermes zou
"jffon gebruikt, wanneer ik hom niet te
«ug was af geweest.
^gzaam aan, met inspanning worstelend
tegen de woedla van lucht en water, verblind:
door dó zeotjea, die over het schip sloegen,
wist ik den trap te bereiken eu kwam ik
eindelijk bonedendeks wat tot verademing.
Het zeewater, dlat over bak en kuil sloeg,
stroomde dloor de gangen en trote mijn water
proef jas werd ik döicr eu door nat.
Be matrozen, in oliejassen met zeelaarzen
aan en zuidwester op, liepen naar hunne
posten,. D«e kalone houding dier mannen boe
zemde maj d!adelij|k vertrouwen in en ik ging
daarom maar een bakje koffie drinken m
het kombuis.
Voor passagiera is de brug verboden ter
rein, dccli de Koningin der Aarde heeft nu
eenmaal overal privileges en dus ook aan
boord; van een mailboot, die worstelt met de
elementen. Op verzoek vau d:.u wacht/heb-
benden officier kwtum, ik naar botveu cn ge
noot daai- van een natuurtafereel, zóó
grootooh, zóó woest, dat mijn peu het niet
vermag te beschrijven.
Hioe nietig klein leek mij ons stoomschip,
temidden van die woedende baren en wat
bliift er van ons menscllijes over bij zulk een
losbreken van snelheid cn massa'
In lang had ik niet. zooveel reine emotie
doorleefd en dó nacht van 8 op 9 Alaart zal
daarcon niet. spoedig uit mijn. geheugen ver
dwijnen.
Toen het >eindlclij|k dJag werd, begon de
s'onm iets te bedaren, alhoewel het toch nog
1 uur in den namiddag werd, alvorens h:j
geheel ging liggen.
We hadden natuurlij.k weder vele zeezie
ken aan boiord. Een troepje jongelui uit de
tweed© klasse bestreed de kwaal volgens mijn
onfeilbare methode, dcor hot aanheffen van
vroolij'ke liederen.
Dó Alistral, die nog al eens de Golf van
Lyan onveilig maakt, ontstaat, wanneer de
woestijn Sahara sterk is verwarmd De lieete
lucht stijgt op eu dian mort het lliohtledig
vaai over dü zee door een. konden landwind
uit Europa worden aangevuld.
De dekhutten aan bakboord zagen er er
barmelijk uit, ze stonden blank van bet water
en na afloop van den storm moesten zij met
cmaners woreLn locggeachept.
We kregen, nu weer heerlijk weêr, zagen
zoo nu en dan Frankrijks Zuidkust en koanen
morgen achtend vroeg te Genua aan.
Om bij-tijds present te kunnen wezen, ga
ik Llïans slapen. Moogen vertol ik u de rest
wol.
9 Maart 1903, 's avonds half tien.
Heden morgen om 4 uur kwam de boots
man mij wekken. We naderden Genua, ons
tweede station. In een oogeublik was ik op
de bang. Wat een verschil mot gistorennach:
Heerlijk spiegelde zich hot maanlidht in dc
groen-blauw© zee. Duizenden sterren aan bet
firmament vereenigden zioh met de onitclbare
liebtjee van den ooiver \ooa* ons tot één groote
mon©; jrilluminwtie. Een vuuipljl wordt op
gelaten. Alen roept een loods van den wal.
De«o is weldra aan boord; en langzaam' gaat
het nu voorwaarts nnet halve kracht.
De indruk is overweldigend'. Veel or over
carijjvon zal ik niet. De mcnschen beulen
meer van iots aobucels en men kan txx-.
nooit preoiea weergeven wat men in zul ke
niioancnton gevoelt
Wo liggen eindeilijik in de haven. Aan
stuur- cu bakboord bsvinden zioli reusacili-
tige booten, \-eol grooter nog dan de „Kan ing
AVillom H." A.la dc zon opgaat, zien wij de
stad voor ons, opgebouwd tegen de keuvels.
Daar komen de eerste brieven ai aan
boord. Nieuws uit Holland!
Vergun mij lezer, ditmaal wat kort te
zijn Ik heb mijn twee daagjes nu zoo bard
noodig.
Mijpie indrukken van Genua doel ilt u dan
in een volgend schrijven mede.
Lt. CLOCKENER BROUSSON b. d
10 Maart 1903.
'sAIorgetns zes uur v.mi
a/b S. S. Kotni mg Willeani II.
vn.
Dat hebben we alweer achter den rug
Heden 12 Maart om half vier in den mid
dag verlieten we voor goed ons werelddeel
Europa. We houden thans koors op Port-Said,
het derde station. Gedurende ons verblijf in
Genua troffen we het prachtig met het weer.
We hebben er dus werkelijk veel kunnen ge
nieten, wat trouwens ook wel mocht na onza
stormachtige zeereis,
Genua, in het Italiaausch Genova geheeten,
is een buitengewoon mooie stad.
Van uit de groote haven ziet men haar lig
gen, amphibheatexsgewijaa opgebouwd tegen
do vrij steile b a-ghelling der Apenijnen. Wij
schreven u reeds in onze vorige Pankras lioo
machtig schoon het effect was van de duizen
den lichtjes op dien morgen bij het binnenstoo-
men der havenwerken.
Doch ook ovendag maakt Genua zooa«ls bet
daar ligt een omiitwisohbaren indruk. Do Ita
lianen gaven haar met recht den bijnaam van
la Superba (de Fiere), oen bijnaam, die zij niet
alleen door har© sohoone ligging verdient,
doch ook door de vele trotsche marmeren pa
leizen, die van uit zee gezien zich boven el
kander verheffen.
Genua heeft 250.000 inwoners, is de
v -ornaamsto handelsstad van Italië, de zetel
ook van een Aartsbisschop ou heeft bovendien
een beroemd o Universiteit en een zeer sterk
garnizoen. Do rumio „Porto" (Haven) is één
des beste van de Aliddeliandsclie Zee en wordt
voor de helft door de stad in «een halven kring
van bijna 2 uur gaans omsloten. Er is daar
plaats voor wel vijf honderd groote mails too-
mera on we zagen er do vlaggen van bijna
allo naties
Nauwelijks is een boot aan, of van de kade
komen tal van roeibootjes er op af. 't Zijn de
z.g. „Scialuppa a remi", die u voor een halve
„lire" (25 cent) overvaren. Do rooiers, echte
zuideüjko typen trachten elkaar natuurlijk
passagiers af te snoepen en schreeuwen daar
om steeds hun „signorisignori!" Za hebben
blijkbaar veel vertrouwen in hunne klanten,
bereid als ac zijn crediet te verleenen tot aan
onz n terugkeer uit de stad, mits men maar
belooft ook dan weêr in hun bootje plaats te
nemanj.
We gingen dus naar den wal en als ik u
nu al mijn indrukken, daar opgedaan, moest
weergeven, dan had ik zaker wel stof voor tien
„Penkrasson". Ik moet me dus tot liet voor
naamste beperken.
Al dadelijk merken we het eigenaardig zui
delijk karakter van «tad en bevolking, zoo ge
heel afwijkendo van wat wo gewoon zijn in
het Kooiden. Do huizen zijn er vuil geelach
tig wit met moestal groene blinden on zeer
hoog. Da achterbuurben bestaan uit een dool
hof van steegjes, soms niet breeder dan 1 a
1.5 Meter en evenals de hoofdstraten en plei
nen geplaveid met groote zerksteenen. De hui-