148. Tweede Blad. 3d" Jaargang. Zaterdag 26 November 1904. BINNENLAND. FEUILLETON. MIJN GODFRIED AMERSFOORT DAGBLAD ABONNEMENTSPRIJS Pot 8 maanden voor Amersfoort vlaSm Trap f 1.25. franco per post- 1.75. Afzonderlijke nummers- 0.05. Deze Courant verschijnt Dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagen. Advertentiën, mededeelingen enz., gelieve men vóór 10 uur s morgens bij de Uitgevers in te zenden. Uitgevers: VALKHOFF C». Utrechtschestraat 1. Intercomm. Telephoonnummer 66. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 15 regels£0.75. Elke regel meer - 0.15. Qroote letters naar plaatsruimte. Voor handel on bedrijf bo9taan voordeelige bepalingen tot het herhaald adverteeren in dit Blad bij abonnement. Eene circulaire, bevattendé de voorwaarden, wordt op aanvraag toegezonden. Kameroverzicht Tweede Kamer. Vergadering vau Vrijdag 25 November. Geopend 11^ ure. Indische begrootiug 1905. De algemeene beraadslaging wordt voort gezet. De Minister van Koloniën (de heer Idenburg) ontkent, dat in het Koloniaal Verslag te veel mededeelingen van militairen aard voorkomen, eu als ware het zoo, dan nog zou dat een gevolg zijn van herhaalden aandrang om meer inlichtingen. Dat de eco nomische mededeelingen minder zijn dan dit belangrijke onderwerp verdient, geeft de mi nister toe, maar naar meer volledigheid wordt gestreefd. Verdwijning van dessa's is een gevolg van samenvoeging. Onze marine is bij machte de liaar opgedragen taak te volvoeren. De Islam wordt zooveel mogelijk geëerbiedigd, zonder dat de politiek daarbij uit het oog wordt verloren. Het verwijt vau lichtschuwheid, met ambtelijke rapporten, heeft de minister niet- verdiend. Ambtelijke rapporten over zaken zal de minister altijd gaarne zooveel mogelijk publiceeren. Met rapporten op zaken betrekking hebbende, kaï. hij dit niet doen. De conclusies van mr. Rhemrev heeft de minister zoo scherp moge lijk weergegeven. Van net1 rapport van den heer Snouck Hurgronje had de minister zelf nog geen voldoende kennis genomen. An dere rapporten, waarop de heer Van Kol doelde, 1 eeft de minister zelf nog niet ont vangen. zoo o. a. dat met betreffende den opstand op Soerabaja. Een kaart waarom de lieer Van Kol vroeg, heeft hij1, blijkens een zijner redevoeringen, zelf reeds in zijn bezit. De minister is krachten art. &4 der Grond wet nic*. gehouden een of twee lpden alle i in lichtingen te geven, welke zij vragen. Hij is dit wel verplicht- aan de Kamers. De mi nister wil niet medewerken aan het drijven van sommige ambtenaren, die zich tot een Kamerlid wenden om, zooals zij dak noemen, wat gang in de zaken te brengen. In ludië regeert de goüverneur-generaal en niet de Kamer. Hiermede neemt c!-° minister afscheid van de verwijtenliist van den heer Van Kol, om te komen tot andere opmerkingen. De Min. komt er tegen op, dat men hier sprak vau schooljongens die als ambtenaar worden uitgezonden. Alle zorg wordt aan de oplei ding besteed. Aan de regeling der rechtsposi tie der inlandsche christenen wordt voort- gearbeid. De opmerking omtrent imperialis me in boozen zin, was meer geestig dan juist, en er werd door den heer Borgesius een ge heel andere beteekeuis gegeven dan de minis ter er als Kamerlid aan gaf. De minis ter heeft toen ontleend dat er bij onze aan rakingen met de wapenen met inlandsche stammen, zucht bestaat max uitbreiding van macht, winzucht, enz. De minister staat nog op dat standpunt. Hij kent den krijg van nabij, en zal nooit naar de wapenen grijpen, of daar toe order geven. -Wanneer dit onver biddelijk en onvermijdelijk noodig is en meermalen heeft een militair bevelhebber ge weigerd gevolg te geven an den aandrang van het civiele bestuur, om gewapend op te treden. De minister komt nu tot ons optreden in de Gajo- eu Alaslanden. Als de minister ooit gedacht heeft dat uitvoerige schriftelijke ge- dachtenwis&eling aanleiding kon geven tot bekorting van het mondeling debat, dan is hij na van die dwaling genezc-n. Hij kan niet meer licht geven, dan hij in de stukken ge geven heeft, en de minister leest dan ook nog maals voor hetgeen hij over de Gajo- en Alas- expeditie geschreven heeft. De bevoegdheid voor ons opti eden ontleenen wij aan ons recht om ons met de bestuursmaatregelen in te laten. De noodzakelijkheid werd geboren door het legen van verzet en door het vluchten over de °renzen der Gajoelanden van Atjeh- sclje benden, die door ons werden vervolgd. Die benden bleken steun te vinden in de Gajo- en Alaslanden. Wilde men aan het verzet een einde mar keu, dan moesten de bronnen gestopt wor den, waaruit het verzet weid aangevuld. Daartoe strekte de toc&it van overste Van Daal en. Ware liet verzet nu niet- gefnuikt, dan zouden wij over een paar jaren de ge- heele Gajo- en Alaslanden tegenover ons heb ben gevonden en de verdere pacificatie van Atjeh belemmerd zijn. De fanatieke aard der bevolking verklaart den lust tot vech ten, de zucht om zich ten doode te wijden het vallen van zooveel vrouwen en 'kinderen. Telkens en telkens beeft Overste Van Daalen gebracht vrouwen en kinderen te sparen. Geenszins is het- de bedoeling de Gajo- en Alaslanden te veroveren. De inlandsohe be stuursorganisatie zal daar iutact blijven. Thans het optreden van de troepen. Her haaldelijk en uitvoerig heeft de Minister' de gevechterapport :i medegedeeld. Met beleid is opgetreden, de tucht was voorbeeldig en herhaaldelijk werd aan vrouwen gelegenheid gegeven om te ontvluchten. Na dit exposee der feiten kan de Min. niet meer zeggen. Tot den afgevaardigde uit Weert zegt de Minister alleen, dat hij den politiekeu rol voor de zendelingen beslist afwijst- en dal gedukl oefenen zou geleid hebben tot een zee van ellende. Dat is gebleken in Atjeh tijdens de concentratie in Atjeh, op Lom bolk en elders. Waarom, vraagt de Minister, hebt gij zoo ach-amper gevraagd w'at met de ge wonden is gebeurd, terwijl dit in de Mem. van Antwoord staat. Waarom spreekt gij al leen van 28 dooden en «net van de 258 ge wonden. Waarom spreekt- gij van bloedhon den, terwijl ge hebt 'kunnen lezen, dat alles gedaan is om vrouwen en kinderen te sparen. Waarom trekt gij in twijfel de juistheid der rapporten. Ook de Minister betreurt de gevallen vijanden, maar hij brengt hulde aan do dapperen van het Iudlisc1 leger, die met moed-, beleid en bedachtzaamheid zijn opge treden. Van de Gajo- en Alaslanden gaat de mi nister over tot do Bataldanden. Van het stelen van kippen, rijksdaalders enz. door onze troepen, is den minister niets beken Omtrent het optreden tegen Boni kan :'e minister nog geen nadere inlichting .'.-even. De internee ring van Goesti Arsad te Bui tenzorg is niet van invloed geweest op het naar de binnenlanden trekken van den pre tendent-sultan. Overste Van Daalen wer 1 naar Batavia ontboden, om maatregelen 'e beramen omtrent de Zuid-Ooster-af deeling van Borneo. De reden die tot de DjamV expeditie aanleiding hebben gegeven, zijn in de Mem. van Antw. van 1902 duidelijk en naar waarheid uiteen gezet. Het doet den mi nister leed dat de lieer v. Kol, zoo volkomen ongemotiveerd, den naam van den gouv.-gen. Van der Wijck daarvan heeft genoemd en in verband heeft gebracht met de Kon. Pe- troleium-maatscliappijDe opmerking, dat de meeste onzer vijanden Christenen zijn, heeft de minister meer beschouwd als een aardig heid. Thans de finanöieele zaken en de hulpver- scliaffing. Uitvoerig heeft de minister in de stukken den financieelen toestand van Indië uiteengezet. Vast staat, dat er tot zorg aan leiding bestaat en de vraag liep alleen over het juiste stelsel van hulpverschaffing. De keuze liep t-usschen het iu de hand houden der middelen in Indië en in buitengewone gevallen buitengewonen steun geven. Demi- nister gaat na de verschillende middelen, die verder ahn de hand worden gedaan, welke hij deels uitvoerbaar', deels onuitvoerbaar, deels minder doelmatig acht. Indien den minister eenige aanwijzing kan worden ge daan omtrent fraude, waarop gezinspeeld werd, zal hem dit aangenaam zijn, Het hef fen van uitvoerrecht op tabak is in overwe ging- Omtrent een uitvoerrecht op suiker zou de minister thans geen antwoord kunnen ge ven. Het beffen van een invoerrecht op visch zou erger zijn dan oe kwaa'. want do kleine man zou er minder door gaan eten. De mi nister herhaalt dat een paar flotille-vaartui- gen minder in dieii3t gehouden kunnen wor den. Het geld voor de flottille zal ook na de inkrimping ten laste van Indië blijlven. Wat de overplaatsingen, tractementen en pensioenen betreft, wijst de minister er op, dat de tegenwoordige gouv.-gen. zeer op do penning is. Niet. op 42, maar op 45-jarigen leeftijd kunnen de ambtenaren eerst recht op pensioen doen gelden. Geschikte ambtena ren, met vooruitzichten, verlaten echter dan den dienst niet. Gaat men de tractementen en vooruitzichten der ambtenaren verminde ren, dan zal dit tot schade voor den dienst zijn. Van opdrijving van militaire uitgaven is geen sprakewel van vermindering. De minister zal in die richting voort werken en rekent daarbij op den steun van den gouv.- gen. De minister blijft van oordeel, dat de militaire uitgaven voor rekening van Indië moeten blijven. Ten slotte de hulpversohaffing. De minis ter acht zich gelukkig dat het woord inzin king niet van hem is. Trouwens, erkende hij do inzinking, da1^ zou liet voorstel tot hulpverschaffing onzin zijn. Ben doode heeft met <lezc wereld afgedaan. Op versterking van het economisch, weerstandsvermogen moeten de maatregelen gericht zijn. De ge wone jaarlijksoh terugkeerende uitgaven voor Indië moeten worden betaald uit de gewone middelende buitengeiwon© uitgaven uit de hulp. Dat is het systeem waarvan wordt uit gegaan. Nader zet de Minister uiteen gelijk hij reeds in de stukken deed wat hij onder gewone en buitengewone uitgaven verstaat. De Minister bepleit uitvoerig heb buitgewoon afloopend1 karakter, der door liean voorge stelde maatregelen, die uit liet subsidie zul len worden bestreden. Hij belooft, dat die uitgaven in afzonderlijke artikelen op de be grootiug zullen blijven, zoodat men er altiid een overzicht over heeft. De gevolgen voor Nederland zijn en dit herhaalt de Minister nog eens dat Nederland de verplichting op zich. neemt voor rente en aflossing vam do aan te gane leeuing, ten hocgste tot een be drag van 40 miillioen gulden. Het bedrag tier -leeningspost zal eerst op de begrooting van het volgende jaar kunnen worden voorge steld. Uit liet gewone accres der middelen tengevolge van de verbetering van den oeoo- uomischen toestand, zullen naar 's Ministers oordeel, in de toekomst, de gewone uitgaven uit de gewone inkomsten in Indië bestreden kunnen worden. Met- het stelsel van den heer Pijnacker Hordijk (twee leonöngeh) zou de Minister zich niet kunnen vereenigenook niet met het plan van den heer Bos Hij wil in beginsel de beschikbaarstelling van 100 millioen, terwijl de Regeermg niet verder wil gaan dan 40 millioen. Hij wil de consoli- datiekosteu brengen op de Nederlandsuho begrooting, de Minister integendeel wil die brengen op de Indische begroeting. Do Min. heeft bezwaar om den post- voor transmigra tie van. de begrooting te nemen, maar hij zegt nader overleg toe met den gouverneur- genei-aal. Het idee van gouvernementekof- fie-ondernemingen is nog niet van de baan De Minister heeft bezwaar om de kosten voor onderwijs te betalen uit geleend geld. Zoodra cr meer geld beschikbaar komt, zal de Minister volgaarne meer geld aan vragen voor onderwijs. Bij den veestapel zijn nog genoeg mannelijk fok ree overgebleven. Op den voartwerkenden invloed van den Islam wordt het oog gehouden Gaarna zal de Minister het denkbeeld van Centrale ban ken gelijlk-die in Duitschland bestaan nader overwegen. Met de financieele beschou wingen van den heer Van Dedean kan do Minister zich niet vereenigen. Ten slotte be twist de Minister de beweerde impotentie van ons koloniaal beheer en hij wijst op den be langrijken vooruitgang van vele takken van dienst in de laatste 20 jaren. Eene vergelij king met het buitenland, behoeven wij ons niet te schamen en zeer goed kunnen wij onze kölcnieu beheeren, mits men kalm voortga op den ingeslagen weg. Tot een debat over inkrimping van ons beheer zal de Minister zich niet la-ten verleiden. Do Minister dankt allen die hean steunden bij liet debat. Do heer Pijnaoker H o r d ij k, repli- oeerende, zegt. niet- ontkend te hebben, dat de mannen do vrouwen en kinderen voor zich hebben geplaatst, dooli slechts de juist heid der voorstelling to hebben betwijfelt. Trouwens hetgeen de Mem. van Antw. daar omtrent mededeelt wijkt af van hetgeen d-oor minister Kuyper bij de behandeling dor Troonrede werd gezegd. Waar de mannen zich achter de vrouwen verscholen geschied de dit niet uit lafheid-, maar-uit tactiek om ons later beter te kunnen aanvallen. Vast staat toch oo-k, meent Spr., dat salvo's wor den afgegeven op kampongs v-oordat do waar schuwing was gedaan, om vrouwen en kin deren te laten vertrekken, terwijl men tooh wist, dat er vrouwen en kinderen in dio kampongs waren. Ten aanzien van de financieele hulp aan Indië handhaaft 9pcr. zijne inzichten. Nader verdedigt hij zijn tweeleeningsstelsel en zijne meening, dat voor verbetering van het on derwijs wel mag worden geleend. De lieer Van V 1 ij m e n repliceert en komt terug op hetgeen hij gezegd heeft over de Z.-O. afdeeling van Borneo-. Hij is be zorgd en blijft bezorgd over clie ge schiedenis met den pretendent-Sultan en vreest dat die weer aanleiding zal go- ven tot een nieuwe expeditie en wij oen repetitie zullen krijgen van den Ba- jermasinschen ooi-log. Hij hoopt dan ook, dat de minister zal trachten langs vrodolie- venden weg deze quaestie op te lossen. In het weigeren van oomsenten ziet Spr. een krachtig middel om den pogaestian tot on derwerping te brengen. De lieer Cr era er blijft volhouden, dat de tegenwoordige opleiding van do Indische ambtenaren niet voldoende is. Eem studie van drie jaren is onvoldoende om iemand tot oen geschikt ambtenaar op te leiden. Spr. constateert, cla-t uit niets gebleken is, dat do Alaslanden gediend hebben tot operatie basis voor den vijand. Spr. onderschrijft het geen do minister gezegd liecft over imperia lisme in goeden zin. Met genoegen beeft Spr gehoord hetgeen de minister gezegd heeft over ouzo marine. Nogmaals zet Spr. zijne inzichten uiteen omtrent de aan Indië to verleonen hulp. De heer Van Kol zal alle kleingoed ter zijde laten, verschillende opmerkingen voor bij gaan en slechts constateeren. dat de mi nister hier ten aanzien van het Nederland- sclie volk heeft verklaard, dat voortaan ex pedities zullen vermeden worden, waar dat maar eenigszins mogelijk is. Spr. is dank baar voor de toezegging, dat zooveel moge lijk licht zal ontsteken worden. Over de Gajo- en Alaslanden dan ook geen woord meer. Gaarne zou Spr. vernemen of het waar is, dat de buitgelden voor de officieren der Kon. Nederl. Marine vervallen zijn. Spr. dankt den minister voor diens verklaring, dat geen gronden in de Bat bak landen in con cessie gegeven zullen worden aan Nederland- scho planters, maar voor de Battakers be waard zullen blijven. Hij blijft van oordeel, dat Nederland in de toekomst meer zal moe ten geven dan 40 millioen, wil het de inzin king van Indië voorkomen. Spr. constateert dat wij niet hebben voldaan aan de verplich ting in 1824 op ons genomen, om aan Enge land kennis te geven van elke expansie van bezet in den Archipel, hoewel Engeland te genover ons wel aan die verplichting heeft voldaan. Hij houdt vol, dat wij van zelf zullen moeten komen tot inkrimping van ons koloniaal beheer. Aan den lieer Lohman vraagt Spr. nogmaals: met welk recht wilt gij ons gezag op Sumatra uitbreiden. Hij verwacht van dezen gouv.-generaal, dat hij het zwaard zal opsteken en op de buitenbe zittingen ons protectoraat zal vestigen op vredelievende wijze. Met deu heer De Visser is Spr. het eens, dat het inlandsoh ouderwijs verbetering oischt. Na nog uitvoerig over de zending te heb ben gesproken, waarvan spreker de waarde niet—ontkent, maar die men ook niet moet overschatten, komt spr. op tegen de houding der rechterzijde tegen <Jön heer de Stuers, die opkwam voor hetgeen ziju gevoel hem ingaf. Do lieer Do Stuers zegt met opziet do zaak dier Gajoe's en Alassers zoo kras te hebben aangepakt. Kon hij foto's overleggen, van het gebeurde, zij zouden nog meer in druk maken dan hetgeen hij hier gesproken heeft. Spr. hoeft het woord bloedhonden in andoren zin gebruikt dan hem is toe,gedicht, maar hij neemt geen woord terug van zijn appreciatie. Spr. erkent dat hij hot cijfer dier gewonden verzuimd heeft tc noemen maar dit doet nieta af van d<? enorme afwijking en het wederzijdsoh verlies. Van een gewonde wordt gemeld wat er mede gebeurd is maar niet van de tweehonderd zooveel anderen. Overigens heeft spreker er niet aan getwij feld of hon l.ulp is verleend. Hij heeft- alleen inlichtingen gevraagd. Een en ander heeft er toe geleid spr. te beschuldigen dat hi| het Indische leger heeft gesmaad, gehoond, en niet moddor heeft bespat. Zij dio deze be schuldiging tot spreker richten toonden wei nig intellect.. Ziju vader is commandant ge weest in het Indisclio leger, ziju oom heeft er in gediend. Zou hij dan dat leger smaden Er is wellicht niemand hier in do kamer die moer heeft meegeleefd on meegelodon met. het- Indische leger dan spr. en hij zal de eer sten zijn om dat- leger hoog te houden er in to eoren. Moed, Beleid, trouw en humaniteit. U Naar het] Engelsch TAN JOHN STRANGE WINTER. Ik weende niet op mijn tocht naar West Kensingtono neen, integendeel, ik droogde zorgvuldig mijn oogen af eu genoot ten volle mijin reisje. Ging ik niet' teu minste eenige uren naar het liere poppenhuisje, waar zij zoo vriendelijk en attent voor mij geweest waren En was ik er niet- zeker van. dat meivrouw Poplin-Browne mij evengoed met haar hart als met haai' hoofd zou raden? Ondanks de. wijze, waarop ik uit het huis van mevrouw Tregonua was weggejaagd, was ik blijde mij van het onaangename stof ge zuiverd te hebben. Op den juisten tijd bereikte ik West Ken sington en den Rozettenweg. Mevrouw1 Poplin Browne stond voor het raam der voorka mer, toen wij kwamen aanrijden. Zij liep zelf «aar de deur. „O, lieve kind", riep zij, „wat- is er gebeurd?" „Mevrouw PoplinBrowne V zeide ik. „zij hebben mij hals over kop weggejaagd''. Ik izeide dit zoo, om te trachten er eea grapje van te maken, want mijn stem begon al te beven, „en ik kom u verzoeken mij een nacht te logeerenik ga niet gaarne heele- maal naar Blankahire, het is zoo'n dure reis." „Weggejaagd herhaalde zij, waarna zij mij tot zich trok en hartelijk kuste. „Arm lief kind, zeker wil ik u logeeren." Ik kon er niets aan doen, ik geraakte gr heel van streek en huilde oens flink tegen haar schouder uit. Daarna verzocht zij mij te gaan zitten en mijzelf te bedwingen, ter wijl zij naar buiten ging om, den koeteier te betalen en te zorgen, dat mijn koffers werden bi n nengebr ach t. „Marshall, wilt ge voor thee zorgen hoor de ik haar zeggen. „Juffrouw Nugent komt, een dag of wat logeerenzij is niet al te we!. Zoo spoedig mogelijk.' „Döe nu uw goéd uit-, en dan moet ge me oens alles vertellen."' „Natuurlijk vertelde ik haar alles; ik ver zweeg niets, geen enkel beleedigend woord, dat mij was toegevoegd, behalve wat barones d'Ecie van mijnheer PoplinBrowne had gezegd. „Lieve menschen, dat is zeker zeide zij. ..Ik begrijp niet. hoe mijnheer d'Ecie zoo aardig kan zijn. Natuurlijk weet ik, dat Tom niet goed genoeg was voor mevrouw, ieder een ken zien, wat haai- hinderde. Maar, al is hij slechts een eenvoudig man van zaken, hij zou zich schamen, om zulke gemecue leugens te vertellen. Trek het u niet aan, lieve, er zijn betrekkingen genoeg te krijgen, en laat ons hopen, dat ge dan in langen tijd niets ander,3 zult behoeven te zoeken. In alle ge val kunt ge moeilijk zoo ongelukkig zijn, om bij zulke onmogelijke, onuitstaanbare men schen aan te landen." Zij) gaf mij een kop thee, en ik ging op do rustbank zitten en genoot volop van de vredige stemming; wij praatten honderd uit, totdat zij plotseling zeide„Lieve, ge moet op alles voorbereid zijn; ge moest uw moe der schrijven en haar alles vertellen, vóór ba rones d'Ecie gelegenheid gehad heeft-, haar vemlag van de zaak te doen. Als ik u was, zou ik haar bepaald telcgrafeeren. Is het ver van een telegraafkantoor verwijderd?" „Ja, nogal. Ik geloof, dat- ik maar alleen schrijven zal", antwoordde ik, en het vol gend oogenblik schreef ik moeder bijna alles, wat er gebeurd wos. Niet al de leugens, door mevrouw Tregenna verteld, of de bcleedigen- do manier, waarop ik was weggejaagd, maar dc hoofdzaak, en ik verzocht haar, barones d'Ecie geen inlichtingen omtrent- mij te ver schaffen. „Ik ben in liet bezit van een ring, lieve moeder. Ik zeg lever niet, van wien 'k hem heb, dan kunt u het niet vertellen. Want 'k wil niet hebben, dat barones d'Ecie dit te weten komt. Maar ik geef u mijn «erewoord, dat ik mijzelf niets te verwijten heb, en mevrouw PoplinBrownèT voor mij zorgt als ware net mijn eigon moedertje. Zij weet alles, en u zal ik ook alles vertellen, zoodra deze geschiedenis achter den rug is HOFDSTUK XX. Een onverwachte eer. Vreemd genoeg, barones d'Ecie schreef in het geheel niet aan moeder. Zeker was het de wijste partii. die zij ne men kon, want zij had ui ets te vertellen, dan dat zij geloofde, dat ik eens gedineerd had met een gezelschap, waartoe ook haar zoon had behoord, en dat ik zijn ring aan mijn vinger droeg. Zii kon echter niet uit. louter vermoeden verzekeren dat het zijn ring was. en, had zii, dat gedaan, dan had ik een heel anderen naam kunnen opgeven, waardoor zij dus voor al de moeite, die zij zich gegeven had, nog een mal figuur zou gemaakt heb ben. Klaarblijkelijk achtte zij stilzwijgend heid de beste soort- moed, en in haar geval was dit werkelijk zoo. Eenige dagen gingen voorhij. zonder dat wij het minste hoorden. Zooals ik reeds ge zegd heb. was het werkelijk zeer spijtig voor mij-, op deze wijze te zijn verwijderd, als een droppel water niet eens een droppel inkt. want die laat nog een spoor achter. Toch was het iets waard, dat barones d'Ecie en die afschuwelijke vrouw het samen eens wa ren, om mij aan mijn lot over te laten. Mevrouw PoplinBrowne informeerde bij al haar vrienden, maar zonder succes. Wij pluisden de nieuwsbladen na, en zij nam zelfs voor die week „de Wachter", omdat, zooals zij zeide, daarin dikwijls goede betrek kingen werden geadverteerd. Maar, ofschoon wij telkens en telkens aan de opgegeven adressen schreven, scheen het, dat ik even min kans had iets te krnven, waarvoor ik geschikt was, als, toen moeder besloten was Nelly en mij de wereld te laten ingaan, om juffrouw Bates voor de jongere kinderen te rug te kunnen krijgen. Gij moet weten, dat ik eigenlijk niet- go- schikt was om de lessen van grooterc meisjes te leiden, ornaat ik zelf niet genoeg wist, om hun onderwijs te gevenwat' ik zelf niet wist, kon ik niet leeren aan anderen. Als ik geweten had, dat ik ooit mijn kost had moe ten verdienen, zou ik mij in mijn jeugd meer hebben toegelegd en mijzelf meer waard ge maakt, uit een opvoedkundig standpunt be schouwd. Maar ik had aan zoo iets nooit gedacht. Wij nadden altijd genoeg gehad en ook nog wat overgespaard, toen wij kinderen waren, en ofschoon moeder wel eens een beet je boos was, omdat wii niet vlijtiger waren, was vader altijd te toegevend geweest. „Plaag hen maar niet, moeder heb ik hem dikwijls hooren zeggen .gij kunt geen oude hoofden op jonge scnouders zetten. Laat ze niOiar kapellen- vangen. Gezonaheid, kracht en een gelukkige jeugd zullen hen beter door het leven helpen dan alle mogelijke boekenge leerdheid. Laat hen naar buiten gaan en zich in den heerlijken zonneschijn naar hartelust vermaken". v Lieve vader, uw menschlievende en vrien delijke theorieën waren a-ls uw geheelc zacht zinnige en liefderijke persoonlijkheid maar kapellen vangen kon mij later niet helpen, mijn brood te verdienen, toen de tijd daartoe voor mij was aangebroken en o, zoo dik wijls heb ik gewenscht, dat- u in die geluk kige, onbezorgde dagen wat minder toegevend waart geweest. Maar toon, vader had naar ziju beste weten gehandeld, eu, wat gebeurd was, kon door geen wenschen van mij onge daan worden gemaakt. Ik kon slechte het hoste er van hopen en geduldig wachten, tot ik een hoekje zou gevonden hebben, waarin ik eenigseins op mvn plaats zou zijn. Wordt vervolgd.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad | 1904 | | pagina 1